De stad Arnhem in Gelderland
Arnhem wordt reeds genoemd in een register, gedateerd 893, van de onroerende
bezittingen van de abdij Prum in de Eifel. Hier wordt gesproken over "Arneym"
met een aan Sint-Maarten gewijde kerk en landerijen. Een oorkonde van de abdij
Elten, gedateerd ca. 996, spreekt van "Arnehem" en graaf Gerard van Gelre
spreekt in een oorkonde uit 1227 over "Nostrum oppidum Arnhem", onze
nederzetting Arnhem.
De stad Arnhem is tegenwoordig de hoofdstad van de provincie Gelderland en kreeg
op 13 juli 1233
stadsrechten van Otto II, graaf van Gelre en Zutphen. In de stad werden al in de middeleeuwen diverse markten en
jaarmarkten gehouden. Door deze markten groeide Arnhem uit tot een bloeiende
handelsstad. Een bekende markt was de korenmarkt waar ook de graaf van Gelre
zijn pakhuizen had voor de opslag van het graan wat van zijn domeinen af kwam.
Het pand het duivelshuis herinnerd aan de legeraanvoerder Maarten van Rossum die
hier gewoond heeft. Gelre was onder zijn militaire leiding in opstand tegen
keizer Karel V. Toen Gelre zich uiteindelijk over moest geven werd hij niet
gestraft maar trad in dienst van Karel V.
In de middeleeuwen werd het Gelderse grafelijke munthuis verplaatst van Zutphen
naar Arnhem. In 1247 kwam Nijmegen daar als muntplaats bij nadat deze stad door
Rooms koning Willem II van Holland aan graaf Otto II van Gelre werd verpand. Te
Arnhem en Nijmegen zijn belangrijke aantallen munten geslagen op naam van
diverse Gelderse graven (sinds 1339 hertogen). De hertogelijke aanmuntingen te
Arnhem duurden tot circa 1465. In 1474 werd Gelre bij het Bourgondische rijk van
hertog Karel de Stoute gevoegd. In 1477 brak er echter een opstand uit welke was
gericht tegen het Bourgondische regime. Gedurende deze tijd werd er door de
opstandige Karel van Gelre te Arnhem gemunt. In 1543 werd Gelre door
Karel V heroverd en werd het voormalige Bourgondische munthuis te Nijmegen
heropend.
Op
naam van de stad Arnhem zelf zijn maar weinig munten geslagen. Er is wat
kleingeld geslagen in de tweede helft van de 15e eeuw. Verspreid over de 16e
eeuw zijn er op naam van de stad zilveren en koperen munten geslagen. Over de
vestigingsplaats van de munt in de 16e eeuw is niet veel bekend. Een huis in de
Bakkerstraat was nog tot begin 20e eeuw bekend als De Olde Munt. Mogelijk
was in dit pand het 16e eeuwse munthuis gevestigd van 1579-1580 en 1594-1599. De munten welke in het kader van deze
site vallen zijn te plaatsen in de laatste
stedelijke muntperiode van de stad Arnhem. Een verwijzing naar begin van
aanmunting is te vinden in een raadsbesluit van 26 oktober 1593. "Is
geresolviert te doen slaen of munten stuvers, halve stuvers, deuten und
penningen na het patroon door de Kerckmeesteren tho ordinieren".1 Met de penningen die hier vermeld worden zijn misschien de
zogenaamde schüsselpfennige bedoeld (zie ARN.4). De aanmuntingen zijn
waarschijnlijk begonnen in augustus/september 1594. Bekend is namelijk een
archiefstuk van 6 augustus 1594 waarin de naam van de muntmeester voorkomt en de
namen van commissieleden die een (munt)instructie zullen gaan formuleren. "Up
supplicatie van Hieronymus Henrickssen, verordenten Muntmeister van der kercken
Munt, fiat Commissie under der Stat Secreetsegel, und men sal daerna eine
Instructie concipijren, daertho gedeputiert sijn Wijndtgens, Tullicken, Huijgen".2
Gelijk na de opening van de munt zijn er met zekerheid duiten geslagen. Er is
namelijk een raadsbesluit bekend als reactie op een plakkaat van de
Staten-Generaal van 2 september 1594. In dit plakkaat verboden de
Staten-Generaal alle verdere muntslag om tot nieuwe afspraken te komen. Dit
resulteerde er in dat in december 1594 het plakkaat van 1586 opnieuw werd
afgekondigd. Op 27 september 1594 krijgt de muntmeester echter via een
raadsbesluit toestemming om toch door te gaan met de aanmunting van duiten
omdat: "Also het placaet provisioneel op den stilstandt van het
Muntwerck bij die heren Staten Generaal uitgegeven und den VIII en deses alhier
gepubliciert aangesien dit placaet niet en is meldende van ennige deuten wordt
goet gevonden und geresolviert dat Hieronimus Henrickssen sal moegen vortfaeren
deuten tho slaen volgense d’Ordonnantie daerop gemaekt bes tot revocatie".3
In het plakkaat van de Staten-Generaal
werd wel degelijk opgeroepen tot algehele
stilstand. In het plakkaat staat echter een bepaling dat zij "Mede
verbiedende , ende interdicerende wel expresselick eenen yeghelick te voeren,
dragen, oft doen voeren, ende dragen op sulcke munte eenige goude, oft silvere
penningen, noch oock eenige materie in masse, ofte lingote, oft andere
materialen bequaem om munte daer van te slaen, opte verbeurte des vorrsz
penningen, ende materialen, oft de weerde van dien". Het verbod op het
brengen van koper naar de munt staat hier inderdaad niet expliciet vermeld. De
stad Arnhem greep waarschijnlijk dit punt aan om de aanmunting van duiten voort
te zetten.
De inkomsten uit de 15e eeuwse muntslag werden gebruikt voor het onderhoud van
de moederkerk (Sint
Eusebius) en de vestingwerken van de stad. De winst die behaald werd met het
slaan van de laat 16e eeuwse munten is hier ook geheel of misschien gedeeltelijk
voor gebruikt. Dit is af
te leiden aan de tekst
MONE. T.
moneta templi
(kerk), en op een ander zeldzaam type
aan de afgekorte
tekst MO: EC.
moneta ecclesiae.4
Deze beide teksten
betekenen zoiets als Arnhems kerkelijk geld of geld van de kerk van
Arnhem (in Gelderland). Ook de hier reeds
aangehaalde raadsbesluiten geven voldoende aanwijzingen voor kerkelijke
bemoeienis.
MUNTMEESTERS: | VAN - TOT: |
Evertt Mess Hieronymus Henrickssen |
1579
- 1580 1594 - 1599 |
Evertt Mess ook Evertt Viersz. genoemd5 werd aangesteld op 16 januari 1579 en is slechts kort muntmeester gebleven
namelijk tot 1580. Hij zal waarschijnlijk wel familie zijn geweest van de
muntmeester Evert Mess die in 1461 opdracht kreeg van de stad om munten te
slaan. In augustus 1594 werd Hieronymus Hendrickssen muntmeester tot de sluiting
van de munt in 1599. Over stempelsnijders, waardijns en essayeurs is mij verder
niets bekend.
Wapens
Op de duiten van Arnhem komen we een zittende maagd tegen in een gesloten tuin (links).
Deze afbeelding is ontleend aan die van de Hollandse oorden en duiten. De tuin
wordt op de Arnhemse duiten echter gevormd door doornen takken in plaats van tenen manden en vlechtwerk.
De Latijnse tekst SICUT LILIUM INTER SPINAS op de duiten betekent dan ook: als
een lelie (de maagd voorstellende de stad Arnhem) tussen de doornen (de
omheining van de tuin). Aan de voeten van de zittende maagd is een wapenschild
geplaatst met hierin de tweekoppige adelaar van het Duitse rijk. Op de keerzijde
van de duiten staat het gekroonde stadswapen van Arnhem met hierin een klauwende
leeuw naar links. Dit wapen komt ook voor op de stuivers en halve
stuivers.
ARN.4: (zilver) schüsselpfennig.(JMP.6
- Purmer 20)
HOLLE VOORZIJDE: Het wapen van Arnhem
(klauwende leeuw naar links) binnen een rand van bolletjes. Boven het wapen de letter A van
Arnhem.
BOLLE KEERZIJDE: Glad, zonder tekst of
afbeelding.
Muntmeester Hieronymus Henrickssen, mmt: op deze munt geen.
ZJ R4
(Ca. 1594-1599)
Info:
Voorschrift: in een raadsbesluit van 26 oktober 1593 om te gaan munten wordt
gesproken over penningen. Mogelijk is daarmee deze munt bedoeld. De
uiteindelijke instructie voor de muntmeester is gegeven ergens tussen 6 augustus
en 27 september 1594.
In Duitsland rouleerden op grote schaal zogenaamde 'schüsselpfennige',
in het Nederlands 'schotelpenninkjes'. Dit zijn enkelzijdig geslagen
zilveren muntjes waarvan de beeldenaarzijde hol is en de bolle keerzijde is glad
(niet te verwarren met de bracteaten). De waarde van het muntje was 1 pfennig en
werd in de Nederlandse munthuizen silveren doyt genoemd (o.a. Deventer). Vooral
de oost-Nederlandse munthuizen hebben deze muntjes nagebootst en ze uitgevoerd
naar Duitsland (zelden komen ze in Nederland voor). De periode waarin dit
geschiede wordt gesteld op 1590-1606. Dit muntje van Arnhem moet dan zijn
geslagen in de periode 1594-1599 en is mogelijk de 'penning' genoemd
in de instructie voor muntmeester Hieronymus Henrickssen.
ARN.5: (koper) duit.(V.38.1/3 - deV&vdW.4
- PW 1201 - Purmer 18)
VOORZIJDE: Zittende (Hollandse) maagd
in een tuin met bloemen, zij wijst met haar rechterarm naar boven als teken van
het vertrouwen op de heer.
TEKST: SICVT. LILIVM. INTER. SPINAS (of
variant). Dit betekent: als een lelie tussen de doornen.
KEERZIJDE: Een gekroond wapenschild met
klauwende leeuw naar links, het wapen heeft aan de zij- en onderkant een versiering.
TEKST: .MONE. T. ARNHEM. IN.
GELRIA.
(of variant). Dit is voluit: moneta
templi Arnhemensis in Gelriae, en betekent:
kerkelijk geld van
Arnhem in Gelderland.
Muntmeester Hieronymus Henrickssen, mmt: op deze munt geen.
ZJ
N (Ca.
1594-1599)
Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
VZ: A: SICVT. LILIVM. - INTER. SPINA (hand) S
B: SICVT. LILIVM -
INTE. SPINAS
C: SICVT. LILIV - M.
INTE. SPINAS
D: *SICVT. LILIV -
M. INTER. SPINAS
E: SICVT. LILIVM -
INTER. SPINAS
F: SICVT. LILIVM -
INTER. SPINA (hand) S
G: SICVT. LILIVM. -
INTE. SPINA (hand) S
H: SICVT. LILIVM -
.INTER. SPINA (hand) S
1: Binnen cirkel om maagd.
2: Geen binnen cirkel om maagd.
KZ: a: .MONE.T. ARNHEM. IN. GELRIA.
b: MONE.T. ARNHEM. IN. GELRIA
I : Binnen cirkel om het wapen.
II: Geen binnen cirkel om het
wapen.
Info:
Variant A1aI (ZJ),
particuliere collectie.
Variant A1bI (ZJ), Nationale Numismatische Collectie DNB.
Variant A2bII (ZJ),
particuliere collectie.
Variant B1bI (ZJ), Nationale Numismatische Collectie DNB.
Variant B2bI (ZJ),
Teylers museum (TMNK 08151).
Variant D1aI (ZJ), particuliere collectie.
Variant D1cI (ZJ),
Teylers museum (TMNK 08150).
Variant E1aI (ZJ), Nationale Numismatische Collectie DNB.
Variant E1bI (ZJ), Nationale Numismatische Collectie DNB.
Variant F1aI (ZJ),
Teylers museum (TMNK 08149).
Variant F1bI (ZJ), Nationale Numismatische Collectie DNB.
Variant F2bI (ZJ),
Teylers museum (TMNK 08152).
Variant F2bII (ZJ), particuliere collectie.
ZJ NNC TMH(7) AHM(3) GMA(8)
Voorschrift: raadsbesluit
van 26 oktober 1593. De uiteindelijke instructie voor de muntmeester is gegeven
ergens tussen 6 augustus en 27 september 1594.
ARN.6: (koper) duit.(V.210.1
- deV&vdW.5 - PW 1202 - Purmer 19)
VOORZIJDE:
Zittende (Hollandse) maagd in een tuin met bloemen, zij wijst met haar
rechterarm naar boven als teken van het vertrouwen op de heer.
TEKST:
*
SICVT. LILIV - M. INTER. SPINAS (of variant). Dit betekent: als een lelie tussen de
doornen.
KEERZIJDE:
Gekroond wapenschild met klauwende leeuw naar links, het wapen heeft aan de zij- en
onderkant een versiering.
TEKST:
.MO EC. ARNHEM. IN. GELRIA. (of variant). Dit is voluit: moneta ecclesiae Arnhemensis
in Gelriae, en betekent: kerkelijk
geld van Arnhem in Gelderland.
Muntmeester Hieronymus
Henrickssen, mmt: op deze munt geen.
ZJ R4 (Ca.
1594-1599)
Voorkomende voor- en keerzijde
varianten:
VZ: A: *SICVT. LILIV -
M. INTER. SPINAS
KZ: a: *MO. EC. ARNHEM. IN. GELRIA.
Info:
Variant Aa (ZJ),
Teylers museum TMNK 08154.
ZJ TMH (TMNK 08154)
Voorschrift: raadsbesluit
van 26 oktober 1593. De uiteindelijke instructie voor de muntmeester is gegeven
ergens tussen 6 augustus en 27 september 1594.
Op dit zeldzame type duit is de tekst MO.
EC. ARNHEM gebruikt. Dit is voluit moneta ecclesiae Arnhemensis en betekent Arnhems
kerkelijk geld of geld van de kerk van Arnhem. Deze tekst verwijst ernaar dat
deze duiten op last van de kerkmeesters zijn geslagen of dat de muntslag ten
goede kwam aan de kerk. Of van dit type ook varianten voorkomen in de binnen
cirkels is mij niet bekend. Een exemplaar met een massa van 3,412 gram is aanwezig in Teylers
museum onder nummer TMNK 08154.
Noten:
1: Oud archief Arnhem, inv. 6 fol.
36. Eerst vermeld door D. Purmer De stedelijke muntslag van
Arnhem
1461-1599.
Jaarboek 83 (1996) van het Koninklijk Nederlands
genootschap voor munt en penningkunde.
2: Oud archief Arnhem, inv. 7 fol.
27. Eerst vermeld door D. Purmer De stedelijke muntslag van
Arnhem
1461-1599.
Jaarboek 83 (1996) van het Koninklijk Nederlands
genootschap voor munt en penningkunde.
3: Oud archief Arnhem, inv. 7 fol.
34. Eerst vermeld door D. Purmer De stedelijke muntslag van
Arnhem
1461-1599.
Jaarboek 83 (1996) van het Koninklijk Nederlands genootschap voor munt
en penningkunde.
4: De optie dat de letter
T na MONE van het woord
templi (kerk) afkomstig
is werd mij aangereikt
door de heer Purmer (mede
auteur van het
handboek van het
Nederlands kopergeld) en
de heer Wientjes (Gelders
archief). Deze laatste
wees mij er op dat in
bronnen afkomstig uit de
tweede
helft
van de zestiende eeuw
zowel het Latijnse woord
ecclesia als templum
(voor kerk) worden
gebruikt.
5: D. Purmer De stedelijke muntslag van
Arnhem 1461-1599. Jaarboek 83 (1996) van het Koninklijk Nederlands
genootschap voor munt en penningkunde blz.77.