DEVENTER
De stad Deventer ligt aan de IJssel in de provincie Overijssel en is ca. in de
tweede helft van de 8e eeuw ontstaan. Tijdens de invallen van de Noormannen was
Deventer tot ca. 918 een uitwijkplaats voor bisschop Radboud van Utrecht. Deze
was genoodzaakt zich te Deventer terug te trekken omdat de Noormannen
herhaaldelijk het gebied rond Wijk bij Duurstede en Utrecht plunderden. In 956
werd Deventer voor het eerst als stad aangemerkt en groeide vanaf die tijd uit
tot een belangrijke handelsstad. Het in 1123 ontvangen van de beschikking over
de gemeentelijke gronden door de Duitse keizer Hendrik V wordt beschouwd als het
moment van het verkrijgen van stadsrechten. In Deventer zijn vanaf het einde van de 10e
eeuw tot aan het begin van de 11e eeuw zilveren penningen aangemunt door de
koningen van Duitsland. Er is toen gemunt door:
Otto III 983-1002
Hendrik II 1002-1024
Koenraad II 1024-1039
In 1046 werd Deventer inclusief het muntrecht door Hendrik III aan de bisschop
van Utrecht geschonken. Af en toe hebben diverse bisschoppen van dit muntrecht
gebruik gemaakt. In het begin sloegen zij voornamelijk kleine zilveren penningen
maar onder bisschop Jan van Arkel (1342-1364) werd een begin gemaakt met het
slaan van grotere munten zoals de groot en de onderdelen daarvan. Zijn opvolgers
sloegen ook dubbele groten, gouden schilden en goudguldens. Na 1400 werd er nog
maar sporadisch in Deventer gemunt door de bisschoppen. Deventer maakte door de
handel in de 15e eeuw een grote economische bloei mee waardoor het zich steeds
machtiger ging voelen. De macht en de invloed van de bisschop werd steeds
kleiner waardoor de stad zelfs overging tot het eigenmachtig munt slaan. De stad
is met enige zekerheid vanaf 1458 munten gaan slaan waarvan de opbrengst ten
goede kwam aan de stad. Er is echter een mogelijkheid dat er al eerder door de
stad gemunt is. De heer Cost Jordens1 noemt enkele feiten die op een muntslag
vóór 1458 kunnen wijzen. Zo komen er archiefstukken voor uit 1386, 1391, 1398
en 1401 waarin gesproken wordt over Deventer grooten en guldens. Uit een
stadsrekening uit 1434 blijkt verder dat er een ketel is aangekocht "daar
die muntemeester in gesoden wert". In deze ketel schijnt de muntmeester van
Dirk van Bronckhorst-Batenburg te zijn terechtgesteld door hem te koken in olie
(of water). Een lot dat een ex-muntmeester van Deventer nog zal vergaan in
Osnabrück!! De door de stad aangekochte ketel hangt nu nog aan het waaggebouw.
In de periode na 1458 werden vooral veel kleine eenzijdige muntjes geslagen die
bekend zijn als braamschen. In 1486 verleende keizer Frederik III aan de stad
het recht om gouden munten te slaan, er zijn als gevolg hiervan door de stad
voornamelijk goudguldens geslagen. In 1528 werd Overijssel door keizer Karel V
ingelijfd in het Bourgondische rijk. De drie belangrijkste IJsselsteden vreesden
dat de centrale regering te Brussel hun het muntrecht zou gaan ontzeggen of
verbieden en sloegen de handen ineen. In 1534 ging Deventer een muntovereenkomst
aan met de steden Zwolle en Kampen. Deze periode is bekend geworden onder de
naam "drie steden muntslag". Op deze manier vormden zij gezamenlijk
een blok tegen de Brusselse regering die inderdaad probeerde om de IJsselsteden
het munten te verbieden. De driesteden munt is van 1534 tot 1583 in Deventer
gevestigd geweest. Ook is de Overijsselse landschapsmunt enige tijd in Deventer
gevestigd geweest (1581-1582) na de sluiting van het munthuis te Hasselt. Door
toedoen van Balthasar Wijntgens Sr. werd zij echter gesloten en naar Kampen
verplaatst. In 1583 werd ook de driesteden munt verplaatst naar Kampen vanwege
de Spaanse oorlogsdreiging. De angst was gegrond want Deventer werd in 1587 door
de Spanjaarden veroverd (verraad van Stanley in januari 1587). Deze verovering betekende het einde van de overeenkomst
van de drie steden. In 1591 heroverde prins Maurits de stad Deventer
op de Spanjaarden. Deventer informeerde na haar bevrijding bij Zwolle en Kampen
naar voortzetting van de driesteden muntslag. Er kwam echter geen nieuw akkoord
tot stand waarna ook Deventer besloot om op eigen naam munten te gaan slaan. Dit was tegen de zin van de Staten-Generaal
omdat deze juist alle stedelijke munthuizen wilde sluiten. Ook de Duitse kreits
was hier op tegen omdat volgens hen alleen permissie was gegeven voor een
driesteden muntslag in slechts 1 stad. De stad zette haar plannen toch door en
bleef zich beroepen op de oude rechten welke zij destijds van de Duitse keizers gekregen
had. De munten die vervolgens werden geslagen vertonen dan ook vaak de naam van
de Duitse keizer. In 1595 liet Deventer door de Staten-Generaal toch het muntrecht afkopen
tegen betaling van 3000 gulden per jaar maar in 1598 werd het munthuis toch weer
heropend. Er werd te Deventer gemunt op naam van diverse Duitse keizers,
namelijk:
Rudolf II 1576-1612
Mathias I 1612-1619
Ferdinand II 1619-1637
Leopold I 1658-1705
In de jaren voor 1606 heeft Deventer gemunt op de muntvoet van het Duitse rijk
maar ook (met toestemming) op de voet van de Staten-Generaal. Deze laatste was
echter niet echt blij met de stedelijke munthuizen van Deventer, Kampen en
Zwolle en probeerde dan ook gedurende de gehele 17e eeuw deze munthuizen over te
halen om hun muntproductie te stoppen. Aangezien het munten een lucratieve
bezigheid was met aanzienlijke inkomsten voor de stad, liep dit vaak op niets
uit. In 1606 werd toch weer een succes geboekt toen alle drie de rijkssteden hun
muntrecht voor een periode van 3 jaar lieten afkopen tegen een bedrag van 6000
gulden. Deventer liet de stilstand in de jaren daarop meerdere keren afkopen
maar begon in 1615 weer munten te slaan. Uiteindelijk werd de Deventer munt in
1698 tegen een vergoeding van 4000 gulden per jaar gesloten. Wel werden er in
1702, 1707 en 1708 door muntmeester Pieter Sluysken nog dubbele stuivers
geslagen voor de V.O.C. die echter elke keer door de Staten-Generaal werden
verboden.
Officieren op de munt van Deventer (zover bekend)
MUNTMEESTERS: |
VAN - TOT: |
MUNTMEESTERTEKEN: |
Muntverbond met Groningen: Thomas Sybrant Petersz. Op naam van de stad: Jaspar Geryt van Elten Lambert Fleming Albert Munter Voor de driesteden muntslag: Willem van Viersen Balthasar Weijntges Sr. Caspar Weijntges Landschapsmunt van Overijssel: Matthijs Engelkens Op naam van de stad: Nicolaes van Essen Matthijs Engelkens Matthijs Goossens Claes Meynaerts Johan Weijntges Johan van Harn Willem Sluysken Pieter Sluysken |
Ca. 1479 1488 1503 1505 - 1509 1523 1538 - 1554 1555 - 1586 1586 - 1588 1581 - 1582 1594 1594 - 1598 1598 - 1616 1617 - 1626 1626 - 1644 1661 - 1664 1664 - 1670 1682 - 1711 |
Klaverblad Rozet Rozet Klaverblad Lelie Moren kop Zittend hondje Zittend hondje |
De in sommige literatuur vermelde Nicolaas Nyber die muntmeester te Deventer
geweest zou zijn is in een recent onderzoek nergens met naam in de Deventer
archieven aangetroffen. Wel wordt ene muntmeester Jaspar met name genoemd aan
het eind van de 15e eeuw1.
Muntmeester Lambert Fleming was van 1505 tot 1509 soms werkzaam voor de Deventer
munt. Hij verbleef blijkbaar af en toe elders omdat de stad hem herhaaldelijk
moest oproepen om zijn verplichtingen te Deventer te vervullen. Vóór
1509 was hij o.a. muntmeester van Bommel, Rietberg, Diepholt, Munster en
Osnabrück. Aan deze laatste plaats had hij zijn bijnaam "van
Osenberg" te danken. Waarschijnlijk is deze bijnaam in gebruik gebleven
binnen zijn familie want soms worden andere leden van de familie Fleming ook
"van Osenberg" genoemd. De naam van Lambert komt voor in een document met
aanstellingen van muntmeesters in het Staatsarchiv Münster4. "Anstellung
der Münzmeister und Münzwardeine. Münzmeister Lambert Vlemynck 1512 ff, Peter
Coplein 1570 ff; Johan Berckenfeldt Vater und Sohn 1619; Heinrich Odendahl Vater
und Sohn 1696; Eid des Münzmeisters". De Münsterse muntmeester Peter Coplein zou
net als Lambert Fleming nog ter dood worden veroordeelt blijkens: "Prozeß gegen
den Münzmeister Peter Cöplin wegen Münzverbrechen (Geständnis über Anfertigung
falscher Münzstempel unter Tortur). Urteil: Feuertod.(Vgl. auch Acta crim 9:
Prozeß gegen Peters Neffen, Augustinus Köplin, der 1600 in Herford als Komplize
zum Feuertod verurteilt wird). Ook Lambert kwam op zijn oude dag nog aan een
jammerlijk einde. Toen hij op hoge leeftijd stopte
wilde hij zijn laatste dagen slijten in de stad Osnabrück. Hier werd hij echter
gearresteerd en beschuldigt van valsemunterij tijdens zijn muntmeesterschap te
Osnabrück en elders. In 1531 werd hij op ca. 92 jarige leeftijd ter dood
gebracht door hem te zieden (koken) in kokende olie.
De latere muntmeester Balthasar Weijntges Sr. was getrouwd met een kleindochter
van Lambert Fleming. Hij schijnt met de Bergse muntmeester Johan Fleming een
akkoord te hebben gesloten om muntmetaal te leveren aan de munt te
s'-Heerenberg. Hij was hiermee zwaar in overtreding omdat het verboden was om
muntmetaal aan hagemunten te leveren. Deze Johan (of Hans?) Fleming was echter
zijn zwager dus zal hij het daarom hebben gedaan. In 1585 werd Balthasar
Weijntges door de waardijns Winolt ter Loe en Nicolaes van Essen beschuldigt van
het vervaardigen van te lichte daalders. Deze zou hij geslagen hebben in 1583,
waarschijnlijk net voor het vertrek van de munt naar Kampen. Deze beschuldiging
bleek echter zeer zwak en Winolt ter Loe trok de beschuldiging al snel weer in.
Nicolaes van Essen hield echter vol en kreeg door zijn invloed te Deventer steun
van deze stad. Kampen en Zwolle wilden echter niets van deze aanklacht weten.
Balthasar beschuldigde op zijn beurt van Essen er van dat hij
muntmeester was geweest van de graaf van den Berg te Hedel. Hij had hier "blauwe
naconterfeystede golden ende sylveren penningen" geslagen die verboden waren
geworden. Na controle door de generaal-waardijn van de Nederrijns-Wesfaalse
Kreits bleek er met de daalders van Weijntges niets mis te zijn. Voordat een
definitieve uitspraak gedaan kon worden was Balthasar Weijntges echter op 12
oktober 1589 al overleden.
Zelfs na het overlijden van Balthasar Weijntges liet van Essen de zaak niet vallen en klaagde de zaak aan bij het keizerlijk
kamergericht te Keulen. Hier zijn echter geen verdere uitspraken van bekend
omdat Weijntges inmiddels al in oktober 1589 was overleden. Van Essen wist
waarschijnlijk van geen ophouden over deze zaak want op 10 februari 1592
verzochten de steden Kampen en Zwolle aan de drosten van Salland en Vollenhoven
om Nicolaes van Essen te "vatten" zodra deze zich buiten Deventer zou
begeven. Waarschijnlijk door zijn grote invloed in de stadsraad van Deventer
werd Nicolaes van Essen op 14 februari 1594 benoemd tot stadsmuntmeester van
Deventer2. Na zijn benoeming reisde hij naar Duitsland
om zich tijdens de probationstag van de Duitse kreits officieel tot muntmeester van Deventer
te laten beëdigen. Deze probationstagen van de Nederrijns-Westfaalse kreits
werden sinds 1567 gehouden te Keulen in het minderbroeder klooster. Zijn reis
bleek echter tevergeefs, de kreits wilde hem niet beëdigen en tot overmaat van
ramp werd hij op de terugweg gepakt door de Spanjaarden. Deze zetten hem
gevangen en hij werd door hen gemarteld. Na zijn vrijlating keerde hij terug
naar Deventer maar overleed kort daarna als gevolg van de doorstane martelingen.
Nog in hetzelfde jaar (op 15 augustus 1594) werd hij opgevolgd door Matthijs Engelkens die in de
jaren 1581-1582 muntmeester was geweest te Deventer van de landschapsmunt van
Overijssel. Hij werd toen echter door toedoen van Balthasar Weijntges ontslagen omdat
deze de munt naar Kampen wist te krijgen met twee van zijn zoons als muntmeester.
Ook als stadsmuntmeester van Deventer had hij geen geluk. In 1595 liet Deventer
haar muntrecht afkopen en stond de munt stil tot 1598.
Toen de munt in 1598 werd
heropend kwam er ook een nieuwe muntmeester. Dit was Matthijs Goossens, een neef
van de voormalige muntmeester Nicolaes van Essen. Hij heeft te Deventer gemunt
van 1598 tot de stilstand in 1606. Daarna heeft hij nog gemunt in 1615 en 1617
maar overleed eind 1616 of begin 1617. Zijn opvolger was Claes Meynaerts, deze werd
9 april 1617
aangesteld als muntmeester en werd mei 1617 beëdigd te Keulen. Hij werd in oktober 1618 te Keulen gearresteerd
omdat hij meer zilver had vermunt dan afgesproken was. Hij heeft ook enkele
dubieuze 8 stuiverstukken en florijnen geslagen. Men heeft hem veroordeelt tot
een boete van 3000 gulden en hem daarna weer vrijgelaten want hij is vervolgens
weer werkzaam geweest te Deventer. In 1626 zat hij echter weer vast op
beschuldiging van valsemunterij als muntmeester te Huissen. Hij heeft daar
gewerkt in de periode 1624-1626 voor de markgraaf van Brandenburg. Tijdens deze
gevangenschap komt hij te overlijden (1626). Hij werd opgevolgd door Johan
Weijntges, zoon van Balthasar Weijntges Jr. die daarvóór van 1617 tot 1624 als
muntmeester te Bremen heeft gewerkt. Te Deventer gebruikte hij als
muntmeesterteken de lelie, afkomstig uit het familiewapen van het geslacht
Weijntges. Onder zijn muntmeesterschap werd er te Deventer alleen gemunt met
toestemming en op voet van de Staten-Generaal. Hij schijnt in 1644 te zijn
overleden waarna de munt een behoorlijke tijd stil stond.
Pas in 1661 werd de munt weer heropend met Dr. Johan van Harn als muntmeester.
Deze Johan van Harn was getrouwd met een kleindochter van Hendrik Weijntges. Hij
was de oom van de frauduleuze Gerrit van Harn, de latere muntmeester van
Nijmegen. Mogelijk heeft Gerrit van Harn de kunst afgekeken in het munthuis van
zijn oom en kon hij via hem diverse contacten leggen in de wereld van het
muntgebeuren. Zij gebruikten beide als muntmeesterteken een Moren kop welke
voorkomt als helmteken in hun familiewapen. In 1664 vertrok Johan van Harn om
muntmeester van de stad Kampen te worden en werd te Deventer opgevolgd door
Willem Sluysken. De familie Sluysken was verwant aan de familie van Harn en de
familie Weijntges. Willem Sluysken was een zwager van Gerrit van Harn (muntmeester van Nijmegen) en
Clara Weijntges, de dochter van Johan Weijntges, was zijn nicht. Willem Sluysken
moest in 1670 overhaast de benen nemen omdat hij door generaalmeester Boreel
werd betrapt tijdens het munten van minderwaardige leeuwendaalders. Na dit
schandaal werd het munthuis voorlopig gesloten.
In 1682 werd een verzoek ingediend om de munt te heropenen door Assuerus
Vosdinck en Pieter Sluysken, de broer van de gevluchte Willem Sluysken. Zij
boden de stad hetzelfde bedrag aan als dat zij ontvingen van de Staten-Generaal
voor het stilstaan van de munt. De stad kwam een contract overeen met Pieter
Sluysken die officieel tot zijn dood in 1711 de laatste muntmeester van Deventer
zal zijn. Hij gebruikte net als zijn broer het muntmeesterteken zittend hondje
(dit is een brak, een zogenaamde speurhond) welke uit hun familiewapen afkomstig
was. Assuerus Vosdinck komt in de contracten met Deventer niet meer voor. Hij
schijnt in 1684 te zijn vertrokken naar Bentheim en was vanaf 1688 muntmeester
voor de Groninger Ommelanden. Pieter Sluysken heeft zich diverse keren de woede
van de generaalmeesters op zijn hals gehaald. Hij bleef te Deventer lange tijd
de door de Staten-Generaal zo gehate schellingen en ander kleingeld slaan. In
het begin van de 18e eeuw kreeg hij het meerdere keren voor elkaar om
toestemming te krijgen voor het aanmunten van dubbele stuivers die prompt door
de Staten-Generaal werden verboden. Om de verbodsplakkaten te ontlopen schijnt
hij ca. 1702 dubbele stuivers te hebben gemaakt met het jaartal 1683. Deze
werden daarna opzettelijk vuil gemaakt en kregen een wat gesleten uiterlijk mee.
STEMPELSNIJDERS: |
VAN - TOT: |
Gert van Embrick Gijsbert Kloss Johan ter Borg Jacob Pauwelsz. Uyttenwael (stempelsnijder te West-Friesland) Geurt Hoxter (stempelsnijder en essayeur te Gelderland) Roelof van Cuylenburgh (stempelsnijder te Utrecht) Johan Sluyter |
1541 1598 - 16?? 16?? - 1633 1640 - 1641 1662 1662 - 1670 1682 - 1698 |
Gedurende de 16e eeuw zijn de muntstempels voor de
Deventer munt niet gesneden door eigen vaste stempelsnijders. Zij werden via
speciale commissie van de stadsraad besteld
bij stempelsnijders die op andere munthuizen werkzaam waren. Zo werden de
vroegste stempels voor de driesteden munt gesneden door de stempelsnijder op de
munt te Kleef. Deeze werden via de Nijmeegse muntmeester Jaspar Fleming aan
muntmeester van Vierssen geleverd.
WAARDIJNS: |
VAN - TOT: |
Peter Gotschalck Peter van Mouwick Henrick Plaetman Harmen van der Becke Johan Koster Frans Wijntgens Otto Basters Lubbert van Kuenre Henrick van Marckel Gerrit van Romondt Jan ter Spille Hademan van Laer Ghysbert Luesse Reiner Zwancken Winolt ter Loe Nicolaes van Essen Lucas Ricksen Herman Matthiessen |
Vermeld in 1503 1538 (ook vermeld in 1503) 1538 1542 - 1546 1542 - 1548 1548 1548 1554, 1556 1554, 1556 1568 - 1578(?) 1578 1578, 1579 1579 - 1583 1582 - 1583 Ca. 1583 Ca. 1583 Ca. 1598 Ca. 1615 |
ESSAYEURS: |
VAN - TOT: |
Ebertus Marinus(Werd in 1690 stadsmuntmeester van Groningen) | 1682 - 1690 |
Het munthuis
Claes Meynaerts heeft gemunt in het Meester Geerts Klooster gelegen aan de
Smedenstraat in een gedeelte dat "d'olde munte" werd genoemd. Johan
Weijntges kreeg ook dit klooster toegewezen als woning en munthuis maar in een
ander deel daarvan.
Wapen van Deventer
Het wapen van Deventer is mogelijk afgeleid van de Duitse rijksadelaar. De
adelaar van Deventer heeft echter één kop terwijl de Duitse rijksadelaar een
dubbele kop heeft. De Deventer adelaar staat zeer primitief afgebeeld op de
enkelzijdig geslagen braamschen (2).
Deze vroege stedelijke muntjes dragen soms ook in combinatie met de adelaar het
wapen van het oversticht (1). In de loop van de 15e eeuw begint Deventer echter
ook groter geld te slaan met hierop afgebeeld een adelaar met in zijn klauwen
een wapenschild van het oversticht of een wapen van het oversticht en een wapen
van de stad (3). Gedurende de muntslag in de periode van de republiek komt op de
duiten het stadswapen met de adelaar voor, op veel zilveren munten uit die tijd
wordt het wapen vastgehouden door 2 leeuwen (4).
De koperen noodmunten van Deventer
Op 3 augustus 1578 begon het Staatse leger onder leiding van de graaf van
Rennenberg een beleg voor Deventer. Het koningsgezinde garnizoen dat in de stad
aanwezig was gaf de stad reeds op 19 november 1578 al over. Op 30 oktober 1578
werd een serie koperen noodmunten uitgegeven die niet zo zeldzaam zijn als de
noodmunten van sommige andere steden. De reden hiervoor is mogelijk de
aanwezigheid van een munthuis en muntmateriaal te Deventer (van de driesteden
munt Deventer, Kampen en Zwolle). De noodmunten komen vrijwel altijd voor met de
klop stadswapen op de keerzijde, slechts zelden zonder deze klop.
DEV.1: (koper) halve stuiver.(vG.146 - JFD.77 - PW 1)
VOORZIJDE: Adelaar met kop naar links binnen een parelrand.
TEKST: :VRGEN×NECESS (wapen v/h oversticht) DAVEN 30×OC.78 Dit betekent:
vanwege bittere noodzaak, 30 oktober 1578.
KEERZIJDE: Waarde aanduiding halve stuiver binnen een versierde rand.
Muntmeester: Balthasar Weijntges.
1578 S
Info:
1578 PW 1
DEV.2: (koper) stuiver.(vG.145 - JFD.76 - PW 2)
VOORZIJDE: Adelaar met kop naar links binnen een parelrand.
TEKST: .VRGEN×NECESS× (wapen v/h oversticht) DAVEN×30×OC.78 Dit betekent:
vanwege bittere noodzaak, 30 oktober 1578.
KEERZIJDE: Waarde aanduiding een stuiver binnen een versierde rand.
Muntmeester:
Balthasar Weijntges.
1578 S
Info:
1578 VCLS 22 nr.537
DEV.3: (koper) twee stuiver.(vG.144 - JFD.75 - PW 3)
VOORZIJDE: Adelaar met kop naar links binnen een parelrand.
TEKST: VRGEN×NECESS× (wapen v/h oversticht) ×DAVEN×30×OC×78 Dit betekent:
vanwege bittere noodzaak, 30 oktober 1578.
KEERZIJDE: Waarde aanduiding twee stuiver binnen een versierde rand.
Muntmeester:
Balthasar Weijntges.
1578 S
Info:
1578 VCLS 22 nr.536
DEV.4: (koper) vier stuiver.(vG.143 - JFD.74 - PW 4)
VOORZIJDE: Adelaar met kop naar links binnen een parelrand.
TEKST: .VRGEN×NECESS (wapen v/h oversticht) DAVEN30OC×78 Dit betekent: vanwege
bittere noodzaak, 30 oktober 1578.
KEERZIJDE: Waarde aanduiding vier stuiver binnen een versierde rand.
Muntmeester:
Balthasar Weijntges.
1578 S
Info:
1578 VCLS 22 nr.535
DEV.5: (koper) penning.(vdCh.XIII.6 - JFD.65 - PW 7101)
VOORZIJDE: Letter P (van Penning) in een binnen cirkel.
TEKST: + MONETA × NOVA Dit betekent: nieuwe munt.
KEERZIJDE: Stadswapen van Deventer (adelaar in schildje).
TEKST: DAVENTRIE (Deventer).
Muntmeester: Matthys Engelkens, mmt: roosje.
ZJ R3 (1594)
Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
VZ: A: + DAVENTRIE
B: DAVENTRIE
KZ: a: + MONETA × NOVA
b: MONETA NOVA.
Info:
Variant Bb (ZJ), afbeelding PW 7101 blz.136.
ZJ slechts enkele (particuliere) collecties
Voorschrift: resolutie van de Deventer magistraat van 28 februari 1594.
Op 14 februari 1594 werd Nicolaes van Essen aangesteld tot muntmeester van
Deventer. Op 28 februari 1594 verkreeg hij toestemming om voor 200 daalders "doyten"
en voor 50 daalders "penningen van 16 in een
stuiver" te slaan. De stempels voor deze munten kwamen op 22 maart 1594 gereed2.
Bij een daalder van 45 stuivers betekent dit een oplage van ca. 18000 stuks van
deze penningen. Waarschijnlijk zijn deze muntjes, en de duit van 1594, niet
onder Nicolaes van Essen geslagen. Hij reisde namelijk naar Duitsland om zich
daar officieel te laten beëdigen waarna hij op de terugweg werd gepakt en
gemarteld als gevolg waarvan hij kort daarna overleed. De munten zijn daarom
waarschijnlijk pas vanaf 15 augustus 1594 geslagen onder de nieuwe muntmeester
Matthys Engelkens.
DEV.6: (biljoen) schüsselpfennig.(JFD.58 - JMP.4)
HOLLE VOORZIJDE: Wapen binnen een rand van Bolletjes. Links in het wapen een
halve adelaar en het rechterdeel is boven blank en onder rank. Boven het wapen
de letters DAV wat voluit DAVENTRIA (Deventer) betekent.
BOLLE KEERZIJDE: Glad, zonder tekst of afbeelding.
Muntmeester:
Matthijs Goossens
ZJ R4 (ca. 1602)
Info:
ZJ JMP 1980 blz. 229-230.
Voorschrift: resolutie van de magistraat van Deventer van 14 juni 1602. Gehalte
2 3/4 penningen fijn, gewicht 0,26 gram.
In Duitsland rouleerden op grote schaal zogenaamde
"schüsselpfennige", in het Nederlands "schotelpenninkjes".
Dit zijn éénzijdig geslagen zilveren muntjes waarvan de beeldenaarzijde hol is
en de bolle keerzijde is glad (niet te verwarren met de bracteaten). De waarde
van het muntje was 1 pfennig en werd in de Nederlandse munthuizen silveren doyt
genoemd (o.a. Deventer). Vooral de oost-Nederlandse munthuizen hebben deze
muntjes nagebootst en ze uitgevoerd naar Duitsland (zelden komen ze in Nederland
voor). De periode waarin dit geschiede wordt gesteld op 1590-1606. Dit muntje
van Deventer komt voor in een resolutie van de magistraat van 14-6-1602 en wordt
daarin "silveren doyt" genoemd.
DEV.7: (koper) duit.(V.157.2 - JFD.82 - PW 7102)
VOORZIJDE: Tulpkrans met daarin de stadsnaam :DA VEN TRIA (of variant) in drie
regels en daaronder 9 en 4 (van 1594), gescheiden door een wapenschildje.
KEERZIJDE: Binnen cirkel van puntjes/streepjes met daarin het wapen van
Deventer.
TEKST: NON. VIDI. IVSTVM. DERELICTV: (of variant). Dit betekent: ik heb geen in
de steek gelaten rechtvaardige gezien.
Muntmeester: Matthys Engelkens, mmt: roosje.
1594 R2
Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
VZ: A: :DA / VEN / TRIA / 9 (wapen) 4
B: .+DA / VENT / RIA / 9 (wapen) 4
C: .DA / VENT / RIA / 9 (wapen) 4
KZ: a: (Rozet) NON. VIDI. IVSTVM. DERELICTV:
b: (Rozet) NON. VIDI. IVSTVM. DERELICTVM.
c: (Rozet) NON+ VIDI+ IVSTVM+ DERELICTVM
d: (Rozet) NON. VIDI. ISTVM. DERELICTVM
Info:
Variant Aa (1594), particuliere collectie.
Variant Ca (1594), particuliere collectie.
1594 diverse (particuliere) collecties
Voorschrift: resolutie van de magistraat van Deventer van 28 februari 1594.
Op 14 februari 1594 werd Nicolaes van Essen aangesteld tot muntmeester van
Deventer. Op 28 februari 1594 verkreeg hij toestemming om voor 200 daalders "doyten"
en voor 50 daalders "penningen van 16 in een
stuiver" te slaan. De stempels voor deze munten kwamen op 22 maart 1594 gereed2.
Bij een daalder van 45 stuivers betekent dit een oplage van ca. 72000 stuks van
deze duiten. Waarschijnlijk zijn deze duiten, en de halve duiten zonder jaartal,
niet onder Nicolaes van Essen geslagen. Hij reisde namelijk naar Duitsland om
zich daar officieel te laten beëdigen waarna hij op de terugweg werd gepakt en
gemarteld als gevolg waarvan hij kort daarna overleed. De munten zijn daarom
waarschijnlijk pas vanaf 15 augustus 1594 geslagen onder de nieuwe muntmeester
Matthys Engelkens.
DEV.8: (koper) duit.(V.157.3 - JFD.92 - PW 7103)
VOORZIJDE: Tulpkrans met daarin de stadsnaam DA VEN TRIA in drie regels en
daaronder het jaartal 1602. Het jaartal wordt gescheiden door een wapenschildje
en de 2 van 1602 staat in spiegelschrift.
KEERZIJDE: Gekroond stadswapen van Deventer, gelegen op een stokken kruis.
TEKST: NON. VIDI × IVSTVM × DEREL × (of variant). Dit is voluit: non vidi
iustum derelictum, en betekent: ik heb geen in de steek gelaten rechtvaardige
gezien.
Muntmeester:
Matthijs Goossens
1602 R2
Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
VZ: A: DA / VEN / TRIA / 16 02
KZ: a: NON. VIDI. IVSTVM. DEREL.
b: NON × VIDI × IVSTVM × DEREL ×
Info:
Variant Ab (1602),
particuliere collectie.
1602 slechts enkele (particuliere) collecties
Voorschrift: (mij) niet bekend.
DEV.9: (koper) duit.(V.157.3 - JFD.98/102/110 - PW 7104/7105)
VOORZIJDE: Tulpkrans met hierin de stadsnaam DA VEN TRIA in drie regels en
daaronder het jaartal 1617 welke door een wapentje in tweeën wordt gedeeld.
KEERZIJDE: Gekroond wapen van Deventer gelegen op een stokkenkruis.
TEKST: NO. VIDI. IVST. DER. (of variant). Dit is voluit: non vidi iustum
derelictum, en betekent: ik heb geen in de steek gelaten rechtvaardige gezien.
Muntmeester:
Matthijs Goossens
1615 X
Muntmeester:
Claes meynaerts, mmt: (klaverblad).
1617 S
1618 R3
Bekende afslagen etc.
1617 U (vierkant muntplaatje)
Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
VZ: A : DA / VEN / TRˑIA / (cijfers) (wapentje) (cijfers)
B: DA / VEN / TR IA / (cijfers) (wapentje) (cijfers)
KZ: a: NON. VIDI. - IVSTVM. DER.
b: NO. VIDI. - .IVST. DER.
c: NO. VIDI. - IVST. DER
d: NO. VIDI. - .IVST. DER.
e: .NO. VIDI - .IVST. DER
Info:
Variant Ab (1617), afbeelding PW 7104 blz.137.
Variant Ad (1617), particuliere collectie.
Variant Ae (1617), particuliere collectie.
Variant Bc
(1617), Nationale Numismatische collectie DNB.
Variant Bc (1618),
Nationale Numismatische collectie DNB.
1615 PW 7104
1617 diverse (particuliere) collecties
1618 Nationale Numismatische collectie DNB
1617 (vierkant muntplaatje 8,15 gram) Künker veiling 414 lot 5025 (ex Beuth)
Voorschrift: de duiten van 1617 zijn geslagen volgens een resolutie van de
Deventer magistraat van 11 augustus 1617.
De instructie van muntmeester Matthijs Goossens werd 11 augustus 1617 uitgebreid
met de toestemming om duiten te slaan. Hiervan moesten er 120 stuks uit een mark
koper komen. Uit een akte van 21 oktober 1619 blijkt dat muntmeester Meynaerts
toestemming kreeg om 8 dagen duiten te slaan waar het koper voor klaar lag. Dit
moest geschieden op 'denzelfden voet als vroeger'. Dit zijn mogelijk exemplaren
geweest geslagen met oude stempels van 1618. Bij PW 7104 staat een exemplaar afgebeeld welke inderdaad het
jaartal 1615 lijkt te dragen. De omgeving van de 5 is echter wat rommelig. Als
ik een beter exemplaar heb gezien dan wordt de X hier definitief weg gewerkt.
Een interessant exemplaar is er een
van 1617 welke is geslagen over een liard (oord) van
Thorn. Waarschijnlijk zijn verboden munten ingeleverd bij het munthuis waar men
niet de moeite heeft genomen om ze te vernietigen maar men heeft ze in dit geval
gebruikt als grondstof voor de eigen stedelijke duiten.
De punt die soms tussen de letters TR en IA staat is een centreerpunt voor de
stempelsnijder.
DEV.10: (koper) duit.(V.157.1 - JFD.135 - PW 7106/7107)
VOORZIJDE: Een tulpkrans met daarin de stadsnaam .DA VEN TRIA in drie regels en
daaronder een klein wapenschildje tussen punten.
KEERZIJDE: Gekroond stadswapen van Deventer gelegen op een stokkenkruis.
TEKST: NO. VIDI. IVST. DER. (of variant). Dit is voluit: non vidi iustum
derelictum, en betekent: ik heb geen in de steek gelaten rechtvaardige gezien.
Muntmeester:
Johan Weijntges, mmt: lelie (niet op deze munt).
ZJ S (ca.1628)
Bekende afslagen etc.
ZJ R4 (zilver)
Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
VZ: A: .DA / VEN / TRIA / . .
KZ: a: NO. VIDI. - IVST. DER
b: .NO. VIDI. - IVST. DER
c: ( )IDI - IVST. DER
d: .NO VIDI. - . - .IVST. DER.
e: .NON. VIDI. IVST. DER.
f: .NO. VIDI. - IVST. DER.
g: .NO. VIDI. - .IVST. DER.
I : Wapenschild gelegen op kruis.
II : Wapenschild niet op kruis maar met binnen cirkel.
III: Wapenschild niet op kruis en geen binnen cirkel.
Info:
Variant AbI (ZJ
zilver), Nationale Numismatische collectie DNB.
Variant AcI (ZJ), particuliere collectie.
Variant AfI (ZJ
zilver), Nationale Numismatische collectie DNB.
Variant AgI (ZJ), particuliere collectie.
Variant AeII (ZJ), particuliere collectie.
ZJ diverse (particuliere) collecties
ZJ (zilver 3,382 gram) Nationale Numismatische collectie DNB
ZJ (zilver 5,950 gram) Nationale Numismatische collectie DNB
Voorschrift: resolutie van de Deventer magistraat van 28 juni 1628. Uit de
snede 126 dit is ca. 1,953 gram per stuk.
Op 21 juni 1628 stelt muntmeester Johan Weijntges aan de raad voor om halve
stuivers en duiten aan te munten. Hiervoor krijgt hij op 23 juni 1628
toestemming mits hij van de stuivers niet meer dan voor 4000 gulden en van de
duiten niet meer als 2000 gulden aanmunt (ca. 320.000 stuks duiten bij een
gulden van 20 stuivers). Op 28 juni 1628 ontvingen de muntmeester en de
ijzersnijder hun instructie. Op 5 mei 1629 werden de stempels ingetrokken samen met
de stempels van de halve stuivers. Generaalmeester Simon van der Meide werd
in februari 1629 te Deventer medegedeeld dat er ten behoeve van een
plaatselijke koopman voor 2000 gulden aan halve stuivers en 1500 pond aan duiten
was geslagen3. Als hier een pond Trooys is bedoeld (een dubbele mark
of 492,168 gram) dan zijn ca.378.000 stuks duiten geslagen.
DEV.11: (koper) duit.(V.157.4 - JFD.164 - PW 7108)
VOORZIJDE: Bladerkrans om een binnen cirkel met daarin de stadsnaam DA VEN TRIA
in drie regels en daaronder het jaartal (1663).
KEERZIJDE: Gedeeltelijke bladerkrans met daartussen een gekroond ingebogen
wapenschild van Deventer. De adelaar in het wapen kijkt bij dit type naar
rechts.
Muntmeester:
Johan van Harn, mmt: morenkop (niet op deze munt).
1663 S
Bekende afslagen etc.
1663 R4 (zilver op vierkant muntplaatje
7,00 gram)
Voorkomende voorzijde varianten:
VZ: A: DA / VEN / TRIA / 1663
B: DA / VEN / TRIA. /
.1.6.63.
C: DA / VEN / TRIA. /
1663.
Info:
Variant A (1663),
particuliere collectie.
Variant A (1663 zilver
op vierkant muntplaatje),
Nationale Numismatische collectie DNB.
Variant B (1663), particuliere collectie.
Variant C (1663), particuliere collectie.
1663 diverse (particuliere) collecties
1663 (zilver op vierkant muntplaatje 7,00 gram) Nationale Numismatische
collectie DNB
Voorschrift: resoluties van de Deventer magistraat van 29 december 1662 en 8
januari 1663. Uit de snede 130 stuks is ca. 1,91 gram per stuk.
Bij gebrek aan middelen om groot geld te kunnen slaan had muntmeester van Harn
gevraagd om stuivers en deze duiten te mogen aanmunten. Raden en
Generaalmeesters van de munt klaagden in een remonstrantie van 23 juli 1663 dat
Deventer veel stuivers sloeg en ook 'swarte munt' (duiten). Deze waren
slechts gangbaar te Deventer zelf en waren te ligt. Zij klaagden ook dat Zwolle,
Deventer en Kampen tegen elkaar op concurreerden terwijl de provinciale munt 'buiten slag' werd gehouden en de gezellen
'ledig gingen'.
Van dit type bestaan ook Reckheimse imitaties. Deze hebben een afwijkend wapen
en een afwijkende tekst (zie voor details bij Reckheim).
Imitatie uit Reckheim |
Te Deventer geklopte duiten naar aanleiding van de kopergeld sanering in
1702
Vanwege de op handen zijnde sanering van het kopergeld hadden de Staten van
Overijssel op 28 december 1701 een nieuw plakkaat afgekondigd. In dit plakkaat werden de vreemde en valse duiten verboden
verklaard en de duiten van de andere provincies in waarde gehalveerd. Alleen de
eigen duiten en de duiten van de Rijkssteden werden toegelaten voor de volle
waarde. J.C. van der Wis weet te melden dat de Rijkssteden Deventer, Kampen en
Zwolle een afwijkende houding aannamen ten opzichte van de reductie van de
duiten. Zo reduceerde de stad Kampen op 29 december 1701 de duiten van
Overijssel en die van de Rijkssteden tot een penning (halve duit). De overige
duiten werden geheel verboden verklaard. Mogelijk zijn te Kampen nog voor de
reductie van 29 december 1701 duiten van Overijssel en de Rijkssteden geklopt
met het wapen van Kampen om ze gangbaar te houden als duit. Er zijn echter
weinig exemplaren van over gebleven waardoor vermoed moet worden dat deze
maatregel zeer kortstondig moet zijn geweest en zonder veel succes (voorbeeld). Zwolle sprak niet over de vreemde
duiten maar halveerde wel de waarde van de duiten uit de andere provincies. De
Overijsselse duiten en die uit de Rijkssteden bleven een duit waard. Van
Deventer tenslotte is geen standpunt bekend. Een klop "Deventer
stadswapen" welke voorkomt op duiten uit de gehele Republiek doet echter
vermoeden dat Deventer in de periode 1701/1702 de in de stad aanwezige "vreemde"
duiten heeft laten kloppen. De geklopte duiten zijn mogelijk hun waarde blijven
behouden terwijl de ongeklopte werden gereduceerd in waarde of misschien geheel
verboden werden verklaard.
Enkele voorbeelden:
Friesland 1681
Friesland 1682
Friesland 1686
Gelderland 16??
Gelderland 1691
Utrecht 1677
Utrecht 1684
Utrecht 16??
Zeeland 1684
Zeeland 1689
Groningen
stad 1690
Groninger Ommelanden 1682
Groninger Ommelanden 1684
Groninger Ommelanden 1692
Zutphen 1687
Zutphen 1687
Zutphen 1687
Kampen 1644
Detail
1: Bron: blz.26 Stefan Gropp, De stedelijke muntslag te Deventer
en Nijmegen 1528/43-1591, stedelijk particularisme tegen Habsburgs centralisme
in de Oostelijke Nederlanden. Werken Gelre
57,
uitgeverij verloren 2004 Hilversum.
2: W.H. Cost Jordens, Bijdragen tot de geschiedenis der Deventer munt. Overdrukken uit: Overijsselsche almanak voor oudheid en letteren 19 (1854) en 20 (1855).
3: Bron: website van het
instituut voor Nederlandse geschiedenis www.inghist.nl. Gedeelte met online
publicatie van besluiten van de Staten-Generaal 1626-1630.
4: Staatsarhchiv Münster (NrWF. Duitsland) A X Nr. 3 1512 - 1696.