De Elburgse '
kerkelijke' muntOver het contract staat het
volgende vermeld: "de kerkmeisteren deser stadt ten overstaan van de
magistraat en met toedoen van de gesworen gemeensluiden zijn veraccordeert met
den muntmeester Henrick Wijntgens om uit haeren naam te munten penningen mit
alsodanige stempel als den gesworen stempelsnijder te snijden zal worden
geordeniseert, welke 16 sullen gaan op 1 hollandsen ende gevalueerde stuiver
wegende het stuk 24 asen wesende 212 1/8 stucken in 't
Troysche marck gewichts, ter remedie van 10 stuck lichter ofte swaarder in
elcker marck. En sullen die voorschreven
penningen alleen haren cours hebben in deze stad en vrijheid, op sulke conditie
dat niemant in een somme gelts meerder als den 16 en penninck zal geholden zijn
te ontvangen en die ontvangers op comptoiren gansch geen aan die stad in haren
ontvang der 50 ste penning. Edoch bij aldien deze stad hier en boven noch mit
die penningen vervult ofte beswaart wordt, zo zullen die stempelen wederom
ingetogen worden. Ende zal jaarlijks aan de kerkmeesters betalen zodanige somme
als tussen beide partijen verdragen is sonder arglist, actum 3 sept. 1619".
In het contract wordt duidelijk aangegeven dat er van deze muntjes 16 in een stuiver
moesten gaan (is
een penning) en dat er 212 1/8 stuks uit een mark moesten komen (is 1,16 gram per stuk) met een toegestane
afwijking van 10 stuks meer of minder. De opbrengst uit de munt werd gebruikt voor
herstelwerkzaamheden aan de kerk. Het Latijnse opschrift op de muntjes luidt dan
ook: MONETA ECCLESI ELBORG. Dit betekent: kerkelijk geld van Elburg. Ook stond
er bij enkele types een waarde aanduiding op in de vorm van 16 1S (16 stuks is
een stuiver). Deze waarde aanduiding is in het verleden wel foutief voor het
jaartal 1618 aangezien. Op de andere zijde staat een stadspoort met torens en in
de stadspoort ligt een leeuw. Ook wel eens beschreven als een stuk geschut of
een ploeg.
Deze halve duiten zijn geslagen in een zestal hoofdtypen. Enkele hebben een
waarde aanduiding en andere hebben het jaartal 1621. Doordat er weinig zijn
geslagen van alle types is het een zeldzaam muntje geworden. Toch zijn er van
elk hoofdtype minstens drie varianten bekend met betrekking tot verschillen in
de tekst en onderbrekingspunten in de tekst. Dit duidt wel aan dat de stempels
snel sleten en dat er dus veel stempels gebruikt moeten zijn. Bovendien werd er
waarschijnlijk met meerdere stempels tegelijkertijd gewerkt. Er zal mogelijk
niet veel muntpersoneel op deze munt gewerkt hebben omdat anders de kosten te
groot zouden worden en de opbrengst van het munten nihil. Op 17 oktober 1619
weet men te Kampen reeds dat er klachten zijn gekomen over de myten of
offerpenningen die Hendrik Wijntgens te Elburg slaat.4 Vervolgens
protesteerde op 3 november 1619
het Hof van Gelderland tegen het munthuis in Elburg. De momber
(procureur, een soort officier van justitie) Willem Everwijn moest gaan onderzoeken wat voor munt er geslagen werd, op wiens last en met
welke instructie. Op 21 januari 1620 berichtten de Staten-Generaal aan de Staten
van Gelderland dat de muntslag te Elburg moest stoppen. Deze lieten vervolgens
de vroedschap van Elburg weten dat het verboden was om aldaar munt te slaan of
te laten slaan. Het heeft mogelijk nog tot 1621 geduurd voordat de muntslag
gestaakt werd want er bestaan exemplaren waarop het jaartal 1621 lijkt te staan. Per plakkaat van
24 december 1621 werden de "Elburgse
penninxkens"
verboden gelijk met de minderwaardige stuivers van Kampen zonder jaartal (geslagen circa
1621).
Waarschijnlijk door de ophef over de muntslag zijn op verzoek van de gezworen
gemeente van Elburg getuigenissen gegeven door twee muntgezellen die zijn terug
gevonden in het rechterlijk archief van Kampen2. De getuigenissen
zijn gedateerd 29 februari 1620. De eerste getuigenis is van de Overijsselse
muntgezel Roelof Benier die verklaarde circa 2000 mark koper tot duiten te hebben
vermunt (circa 424.000 stuks) samen met enkele andere Overijsselse muntgezellen.
Op verzoek van de muntmeester had hij de boekhouding bijgehouden in verband met
het uit te betalen muntloon. De tweede getuigenis is van de muntgezel Hans van
Nuerenberch die verklaarde gewerkt te hebben met een schroefwerk, zeer
opmerkelijk zo vroeg in de 17e eeuw en bovendien op een zo onbelangrijke munt
als die van Elburg. Buiten duiten te hebben geslagen verklaarde hij voor 200
mark andere munten te hebben geslagen met op de ene zijde het wapen van de stad
Elburg (stadspoortje) en op de andere zijde het Romeinse getal II. Dit is een
directe verwijzing naar de munt van het type ELB.7. Hij wist te vertellen dat de
muntmeester deze munten niet had uitgegeven maar had laten verwerken tot andere
munten. Dat hij ze met stempels van reguliere duiten van Elburg heeft laten
overslaan weten we nu uit een drietal terug gevonden overslagen waar nog delen
van het andere munttype op te zien zijn. Het gewicht van de oorspronkelijke munt
moet gelijk zijn geweest aan de halve duiten waardoor de hoeveelheid van 200
mark omgerekend kan worden naar circa 42.400 stuks. Erg veel voor een kerkelijk
armenmuntje in een klein plaatsje als Elburg. Tot nu is hiervan slechts 1
exemplaar terug gevonden die bij toeval niet is overslagen met een ander
stempel.
Op 27 juni 1622 besluiten schepenen en Raden van de stad Kampen om Walraven
Severins te verbieden om vreemde duiten de stad binnen te brengen en onder het
volk te verspreiden. De stukken die hij nog in bezit had moest hij inleveren bij
de magistraat. Ook werd het de pachters van de accijnzen van zowel de stad als
het landschap verboden uitheemse duiten, buiten de provincie geslagen duiten en
Elburgse duiten aan te nemen.3
Hendrik Weijntges
De Elburgse muntmeester Hendrik Weijntges was de zoon van Balthasar
Weijntges Sr. en Anna Vlemminck. Zij was de dochter van Jaspar Vlemminck die
o.a. muntmeester te Nijmegen was geweest. Hendrik stamde uit een familie van
muntmeesters want ook zijn vader en broers waren in het muntgebeuren werkzaam.
Hendrik zelf was al muntmeester geweest van de Gelderse Statenmunt te Zutphen
(1582-1583) en van de stedelijke munt van Zutphen (1604-1605). Hier werkte hij
echter op naam van zijn minderjarige zoon Evert. Gedurende zijn muntmeesterschap
voor de stedelijke munt te Zutphen was hij ook muntmeester van Overijssel
(1590-1611). Tijdens zijn laatste jaren als muntmeester te Overijssel gaat hij
in onderhandeling met de Duitse kreits te Düsseldorf. De dan ongeveer 53 jarige
Hendrik stelt hen voor om een munt te openen in Huissen. Zij gaan hier op in en
Hendrik is er vanaf maart 1611 werkzaam totdat de munt in januari 1613 op zijn
initiatief wordt verplaatst naar Mühlheim. Zijn zoons Balthasar en Peter nemen
daar het muntmeesterschap van hem over en Hendrik vertrekt naar Thorn waar hij
in de jaren 1613-1614 voor de abdis van Thorn werkt. Mogelijk heeft hij hier
zijn tweede vrouw Maria Goffijns (Geffens) van Thorn ontmoet. Vanwege zijn
werkzaamheden in Thorn wordt hij in Roermond? gearresteerd en naar Brussel
overgebracht. Hij is toch weer vrijgelaten want van 1619-1621 is hij muntmeester
van Elburg. Als hij daar werkeloos wordt door de sluiting van het munthuis is
hij ongeveer 64 jaar oud. Voor het laatst horen we in 1632 van Hendrik als hij
op circa 75 jarige leeftijd op Texel komt te overlijden aan de pest samen met
zijn tweede
vrouw Maria Goffijns.
De familie Weijntges moet nauwe banden hebben gehad met de rest van de familie
Vlemminck. Hendrik Weijntges zijn moeders had bijvoorbeeld een zuster, Catharina
Vlemminck, die vanaf 1567 zelfstandig muntmeesterse was te Mühlheim en Kleef.
Te Mühlheim is Maarten van Bossenhoven, de vader van Peter van Bossenhoven, van
1569-1571 haar adjunct. Zijn opvolger als adjunct te Mühlheim is de later tot
de galg veroordeelde Anthonis van Eembrugge wiens stiefvader Hendrik Hanssen
was. Deze namen zijn allen zeer bekend vanwege hun aandeel in de valsemunterij
en hagemunterij die zij op verschillende plaatsen uitoefenden. Enkele leden uit
de familie Weijntges waren er echter ook niet vies van om als muntmeester te
dienen voor diverse steden die helemaal geen of een dubieus muntrecht hadden.
Hiervoor is Hendrik Weijntges dan ook een keer opgepakt. Toch vinden we leden
van het geslacht Weijntges ook op de grote munthuizen terug zoals op de munt van
West Friesland, Gelderland en Overijssel. Ook hebben enkele leden van de familie
hoge posten bekleed zoals Melchior Weijntges die Generaal der munt was
(1597-1601).
Elburgse stadspoortje
Op de halve duiten van Elburg is een stadspoort afgebeeld. Het nu nog
bestaande poortje in Elburg is de visserspoort, deze ziet er anders uit als op
de munten. Het poortje op de halve duiten is waarschijnlijk alleen symbolisch
bedoeld om het stedelijke karakter aan te geven. In de poort is een steen
gemetseld waarop een poortje staat afgebeeld met het jaartal 1597.
ELB.1: (koper) halve duit.(V.38.4 - vdW.1 - PW 1501)
VOORZIJDE: Een dun uitgevoerde tulpkrans met daarin de tekst .1.6. MONETA ECCLES: ELBORG
.1.S. (of variant). Dit betekent: kerkelijk geld van Elburg, de afkorting 16 1S
betekent 16 stuks is een Stuiver.
KEERZIJDE: Een tulpkrans met daarin een stadspoort met torens. In de
geopende poort ligt een leeuw.
Hendrik Weijntges, geen muntmeesterteken op deze munten.
ZJ R2 (Ca. 1619)
Voorkomende voorzijde varianten:
VZ: A: .1.6. / MONETA / ECCLESIAE / ELBORCH /
.1.S.
B: .1.6. / MONETA / ECCLES /
ELBORG / .1.S.
C: .1.S. / MONETA / ECCLES /
ELBORG / .1.6.
D: .1.6. / MONETA / ECCLES:
/ ELBORG / .1.S.
E: .1.6. / MONETA / ECCLES:
/ ELBORG. / .1.S.
F: .1.6. / MONETA /
SCCLES:
/ ELBORG / .1.S.
Info:
Variant A (ZJ), Teylers museum (TMNK 08189).
Variant D (ZJ), particuliere collectie.
Variant F (ZJ),
Nationale Numismatische Collectie (NNC).
ZJ diverse (particuliere) collecties
Wettelijk voorschrift: geen. Er is een contract gesloten door de kerkmeesters op
3 september 1619 ten overstaan van het stadsbestuur. Uit de snede 212 1/8 stuks is circa 1,16 gram per stuk. Remedie 10 stuks per mark.
Dit type wordt in het algemeen als het eerste en oudste type gezien.
ELB.2: (koper) halve duit.(vdW.2 - PW
1502)
VOORZIJDE: Een dun uitgevoerde tulpkrans met daarin de tekst .***. MONETA ECCLES: ELBORG
.***. (of variant). Dit betekent: kerkelijk geld van Elburg, nu zonder waarde
aanduiding.
KEERZIJDE: Een tulpkrans met daarin een stadspoort met torens, in de
geopende poort ligt een leeuw.
Hendrik
Weijntges, geen muntmeesterteken op deze munten.
ZJ R3 (Ca. 1619-1620)
Voorkomende voorzijde varianten:
VZ: A: .***. / MONETA / ECCLESIAE / ELBORG /
.***.
B: .***. / MONETA / ECCLES:
/ ELBORG / .***.
C: .***. / MONETA / ECCLES:
/ ELBVRG / .***.
Info:
Variant B (ZJ), Teylers museum (TMNK 08188).
ZJ slechts enkele (particuliere) collecties
Wettelijk voorschrift: geen. Er is een contract gesloten door de kerkmeesters op
3 september 1619 ten overstaan van het stadsbestuur. Uit de snede 212 1/8
stuks is circa 1,16 gram per stuk. Remedie 10 stuks per mark.
ELB.3: (koper) halve duit.(V.38.5 - vdW.3 - PW 1503)
VOORZIJDE: Dikkere tulpkrans met daarin de tekst ... MONE ECCLE ELBV ...
(of variant). Dit betekent: kerkelijk geld van Elburg.
KEERZIJDE: Een gekroond wapenschild met hierin de stadspoort met torens
en liggende leeuw, het wapen wordt omgeven door een gedeeltelijke tulpkrans die
tot onder het wapen doorloopt.
Hendrik
Weijntges, geen muntmeesterteken op deze munten.
ZJ R2 (Ca. 1620)
Bekende afslagen etc.
ZJ U (zilver)
Voorkomende voorzijde varianten:
VZ: A: ... / MONE / ECCLE / ELBV / ...
B: ... / MONE / ECCLE / ELBV
/ . onder in de krans een kruisje.
C: MONE / ECCLE / ELBV
D: . / MONE / ECCLE / ELBV
/ .
E: ... / MONE /
.ECCLE / ELBV / ...
Info:
Variant A (ZJ), particuliere collectie.
Variant C (ZJ), particuliere collectie.
Variant D (ZJ),
Nationale Numismatische Collectie (NNC).
Variant E (ZJ), Heritage Auctions Europe veiling november 2024 lot 4222.
ZJ diverse (particuliere) collecties
ZJ (zilver 2,187 gram) Nationale Numismatische
Collectie (NNC)
Wettelijk voorschrift: geen. Er is een contract gesloten door de kerkmeesters op
3 september 1619 ten overstaan van het stadsbestuur. Uit de snede 212 1/8 stuks is circa 1,16 gram per stuk. Remedie 10 stuks per mark.
ELB.4: (koper) halve duit.(vdW.4 - PW 1504)
VOORZIJDE: Dikkere tulpkrans met daarin de tekst .. MONE ECCLE ELBV . (of
variant). Dit betekent: kerkelijk geld van Elburg.
KEERZIJDE: Een gekroond wapenschild met een brede kroon, ongeveer ter
breedte van het wapenschild. In het wapenschild staat de stadspoort met drie
kleine torens en liggende leeuw in een soberder uitvoering zonder perspectief. Het wapen wordt omgeven door een gedeeltelijke
tulpkrans.
Hendrik
Weijntges, geen muntmeesterteken op deze munten.
ZJ R3 (Ca. 1620)
Voorkomende voorzijde varianten:
VZ: A: ... / MONE / ECCLE / ELBV / .
B: ... / MONE / ECCLE / ELBV / ...
Info:
Variant A (ZJ), Teylers museum (TMNK 08194).
Variant B (ZJ), afbeelding PW 1504.
ZJ slechts enkele (particuliere) collecties
Wettelijk voorschrift: geen. Er is een contract gesloten door de kerkmeesters op
3 september 1619 ten overstaan van het stadsbestuur. Uit de snede 212 1/8 stuks is circa 1,16 gram per stuk. Remedie 10 stuks per mark.
ELB.5: (koper) halve duit.(vdW.5 - PW 1505)
VOORZIJDE: Een tulpkrans met daarin de tekst . MONE ECCLE ELBV . (of
variant). Dit betekent: kerkelijk geld van Elburg.
KEERZIJDE: Een gekroond wapenschild met nu weer een klein kroontje. In
het wapen de stadspoort met torens en liggende leeuw in een mooiere uitvoering
als het vorige type. Het wapen wordt omgeven door een gedeeltelijke tulpkrans
welke NIET tot onder het wapen doorloopt.
Hendrik
Weijntges, geen muntmeesterteken op deze munten.
ZJ R3 (Ca. 1620-1621)
Voorkomende voorzijde varianten:
VZ: A: . / MONE / ECCLE / ELBV / .
B: . / MONE / ECCLE / ELBV
C: ... / MONE / ECCLE / ELBV /...
D: ... / MONE / ECCLE / ELBV
E: / MONE / ECCLE / ELBV
F: . / MONO / ECCLE / ELBV / .
G: .. / MON / ECCL. / ELB.
1: Boven en opzij 4
puntjes in de bladerkrans.
2: Onder en boven 4
puntjes en opzij 2 rondjes in de krans.
3: Boven en onder een
rozet en opzij 2 rondjes in de krans.
4: Nu onder, boven en
opzij een rozetje in de krans.
Info:
Variant E3 (ZJ), Teylers museum (TMNK 08192).
Variant D3 (ZJ), afbeelding VCLS 30 nr.168.
ZJ slechts enkele
(particuliere) collecties
Wettelijk voorschrift: geen. Er is een contract gesloten door de kerkmeesters op
3 september 1619 ten overstaan van het stadsbestuur. Uit de snede 212 1/8 stuks is circa 1,16 gram per stuk. Remedie 10 stuks per mark.
ELB.6: (koper) halve duit.(V.38.6 - vdW.6 - PW 1506)
VOORZIJDE: Een tulpkrans met daarin de tekst .. MON. ECCL. ELB. 1621 (of
variant). Dit betekent: kerkelijk geld van Elburg, nu met het jaartal 1621.
KEERZIJDE: Een gekroond wapenschild met een andere kroon en wapen. In
het wapen de stadspoort met torens en liggende leeuw in een andere uitvoering
als het vorige type. Het wapen wordt omgeven door een gedeeltelijke tulpkrans.
Hendrik
Weijntges, geen muntmeesterteken op deze munten.
1621 R3
Voorkomende voorzijde varianten:
VZ: A: .. / MON. / ECCL. / ELB. / 1621. / ..
B: . / MON. / ECCL: / ELB. / 1621
C: ... / MON. / ECCLE. / ELB. / 1621
Info:
Variant A (ZJ), Teylers museum (TMNK 08198).
Variant C (ZJ), afbeelding PW 1506.
ZJ slechts enkele (particuliere) collecties
Wettelijk voorschrift: geen. Er is een contract gesloten door de kerkmeesters op
3 september 1619 ten overstaan van het stadsbestuur. Uit de snede 212
1/8 stuks is circa
1,16 gram per stuk. Remedie 10 stuks per mark.
Waarschijnlijk door de ophef over de muntslag zijn op verzoek van de
gezworen gemeente van Elburg getuigenissen gegeven door twee muntgezellen die
zijn terug gevonden in het rechterlijk archief van Kampen2. De
getuigenissen zijn gedateerd 29 februari 1620. De tweede getuigenis, van de
muntgezel Hans van Nuerenberch, spreekt over duiten met daarop het cijfer 16 en
nog een ander teken. Kees Schilder beschrijft dit in zijn artikel als een
geschreven letter n. Mogelijk werd hier bedoeld 16 SI, 16 stuks is een stuiver
in plaats van het jaartal 1621. De vermelding kan ook betrekking hebben gehad op
het type ELB.1 waar ook het cijfer 16 op staat en de aanduiding IS.
ELB.7: (koper) twee obolen, muterken of halve duit.(V.- - vdW.- - PW.-)
VOORZIJDE: Stadspoortje van Elburg met een liggende leeuw in de toegang.
TEKST: * MONETA * ECCLES :+ ELBORG Dit betekent: kerkelijk geld van Elburg.
KEERZIJDE: Twee Romeinse cijfers I binnen een tulpkransje.
TEKST: + DVO * OBLV * VEL * MVTER Dit kan met enig voorbehoud verklaard worden als: twee obolen
(of) oude muter.
Hendrik Weijntges, geen muntmeesterteken op deze munten.
ZJ U
(Ca. 1619-1621)
Voorkomende voorzijde varianten:
VZ: A: * MONETA * ECCLES :+ ELBORG
KZ: a: + DVO * OBLV * VEL * MVTER
Info:
Variant Aa (ZJ), een exemplaar bekend geworden in particulier bezit.
ZJ slechts 1 exemplaar bekend in een particuliere collectie
Voorschrift: in het contract van de kerkmeesters van 3 september 1619
met muntmeester Wijntgens wordt geen melding gemaakt van dit type muntjes.
Deze muntjes zijn vermoedelijk op enkele exemplaren na als grondstof gebruikt
voor de halve duiten van het bekende Elburgse type. Er zijn nu tenminste drie halve
duiten bekend die zijn overslagen op dit onbekende muntje. Een
exemplaar via het KPK en twee exemplaren gemeld in particulier bezit. Het exemplaar gemeld bij het KPK is minder goed leesbaar
en in eerste instantie leek het er op dat op beide zijden van de munt, net buiten de
tulpkrans, de tekst MONETA ECCLE(SIA) ELBORG(EN) was te lezen. Op het tweede
bekende exemplaar, welke beter leesbaar is, bleek dit voor één zijde te
kloppen. Op de andere zijde leek echter een andere tekst te staan, duidelijk
leesbaar zijn hier de letters BLV en MV. Hier en daar zijn meer delen
van letters te zien maar waren slecht interpreteerbaar. Met de vondst van het
oorspronkelijke muntje kan deze tekst nu bevestigd worden en geheel worden
aangevuld.
De drie bekende overslagen lijken stempelgelijk en lijken te
behoren tot het type ELB.3. Hiervan is ook ooit een variant beschreven waarbij
men een kruisje in de tulpkrans beschrijft. Mogelijk betrof het hier ook een
overslagen exemplaar? Zie hier de afbeelding van een onlangs bekend geworden
derde exemplaar,
hier een exemplaar in de Nationale Numismatische Collectie (DNB)
en hier een buitengewoon mooi exemplaar geveild bij Heritage Auctions Europe.
De voorzijde van dit nieuw ontdekte type heeft het bekende stadspoortje met een
liggende leeuw in de toegang. Daar om heen de tekst * MONETA * ECCLES :+ ELBORG,
kerkelijke munt van Elburg. De keerzijde met de twee Romeinse cijfers I binnen
een tulpkransje doet denken een de twee heller muntjes van Kleef uit globaal dezelde periode. De tekst + DVO * OBLV * VEL * MVTER kan dankzij reactie van een
bezoeker aan de site en met hulp van het muntenbodemvondsten forum met enig
voorbehoud verklaard worden als: twee obolen (of) oude muter. DVO (duo) verwijst
naar de waarde aanduiding II. OBLV naar obolen (obolus), VETL naar het
Latijnse of en MVTER betekent dat men dit muntje als muterken
aanduidde. Een obool was in de middeleeuwen een halve penning dus 2 obolen was
een penning. Het muntje moest dan doorgaan voor een halve duit. Alleen de naam
muter is hier dan misleidend want de muter was in de 15e eeuw een muntje ter
waarde van 1/6 stuiver. In de encyclopedie van munten en bankbiljetten wordt een
muter als volgt beschreven: begin citaat "muter, oorspronkelijk de naam van een
Kleefs zilveren muntje dat ook in de oostelijke Nederlanden circuleerde. De naam
ging over op soortgelijke munten van de stad Utrecht ter waarde van 2 wit of 1/6
stuiver, geslagen sinds 1477 en op munten van Karel van Egmond, hertog van Gelre
(1492-1538) eveneens van 1/6 stuiver of 4 grootjes, geslagen sinds 1496". einde
citaat. In een interessant artikel van Theo Nissen1 over rekengeld
bij de cijnsheffingen blijkt dat hier o.a de obool of obolus en het moircken of
muerken nog als rekenmunt voorkwamen. De obool stond voor een halve waarde en
het muerken was de Zuid-Nederlandse benaming voor 1/16 stuiver of Hollandse
penning. Op dit muntje lijkt dus de waarde in twee verschillende cryptische
omschrijvingen te zijn aangegeven. Twee obolen als optellingen van 2 halve
penningen tot 1 penning (halve duit) en met muter als vreemde schrijfwijze voor
muerken.
Waarschijnlijk door de ophef over de muntslag zijn op verzoek van de gezworen
gemeente van Elburg getuigenissen gegeven door twee muntgezellen die zijn terug
gevonden in het rechterlijk archief van Kampen2. De getuigenissen
zijn gedateerd 29 februari 1620. Een van de getuigenissen is van de muntgezel
Hans van Nuerenberch die verklaarde voor 200 mark andere munten te hebben
geslagen met op de ene zijde het wapen van de stad Elburg (stadspoortje) en op
de andere zijde het Romeinse getal II. Dit is een directe verwijzing naar deze
munt van het type ELB.7. Hij wist te vertellen dat de muntmeester deze munten
niet had uitgegeven maar had laten verwerken tot andere munten. Dat hij ze met
stempels van reguliere duiten van Elburg heeft laten overslaan weten we nu uit
een drietal terug gevonden overslagen waar nog delen van het andere munttype op
te zien zijn. Het gewicht van de oorspronkelijke munt moet gelijk zijn geweest
aan de halve duiten waardoor de hoeveelheid van 200 mark omgerekend kan worden
naar ca. 42.400 stuks. Erg veel voor een kerkelijk armenmuntje in een klein
plaatsje als Elburg. Tot nu is hiervan slechts 1 exemplaar terug gevonden die
bij toeval niet is overslagen met een ander stempel.
Waarom dit muntje vervangen is door de andere typen blijft deels duister. De
muntjes waren bedoeld als een soort armengeld, uitgegeven door de kerkmeesters.
De winkeliers die ze aannamen konden ze inruilen bij hen voor regulier geld. De
uitvoering van het muntje zou dus niet belangrijk hoeven te zijn zolang men er
in Elburg maar bekend mee was. Mogelijk verwachte men problemen met de vreemde
benamingen die er op stonden zoals de namen OBOOL en MVTER. Een andere
mogelijkheid is dat men op aandringen van muntmeester Wijntgens is overgestapt
op een ander type. Hij had misschien andere plannen met de muntjes zoals ze
stiekem ook elders in de omloop te brengen maar dan niet als halve duit maar als
hele duit. Dit type was daar ongeschikt voor omdat het niet leek op wat toen aan
duiten in omloop was. Daarom is mogelijk het andere type geslagen en werd dit
type snel ingetrokken en overslagen met nieuwe stempels. Van deze overslagen
exemplaren zijn in ieder geval 3 exemplaren bekend, zie hoger op deze pagina
voor een overslagen exemplaar. Mede door de bekend geworden getuigenis kan dit muntje vrij nauwkeurig gedateerd
worden in de periode september 1619 tot februari 1620.
ELB.8: (koper) halve duit.(vdW.- - PW -)
VOORZIJDE: Tulpkrans met daarin de tekst ... MONE / ECCLE / ELBV / . (of
variant). Dit betekent: kerkelijk geld van Elburg.
KEERZIJDE: Een gekroond wapenschild met een brede kroon, ongeveer ter
breedte van het wapenschild. In tegenstelling tot type ELB.4 heeft het wapenschild
een stadspoort met perspectief en een breed midden gebouw in de poort. Het wapen wordt omgeven door een gedeeltelijke
tulpkrans.
Hendrik Weijntges, geen muntmeesterteken op deze munten.
ZJ R3 (Ca. 1620)
Voorkomende voorzijde varianten:
VZ: A: ... / MONE / ECCLE / ELBV / .
Info:
Variant A (ZJ), particuliere collectie.
ZJ slechts enkele (particuliere) collecties
Wettelijk voorschrift: geen. Er is een contract gesloten door de kerkmeesters op
3 september 1619 ten overstaan van het stadsbestuur. Uit de snede
212
1/8 stuks is circa 1,16 gram per stuk. Remedie 10 stuks per mark.
Dit type was niet goed in te passen bij de typen die tot nu toe bekend of
beschreven waren. Het wapenschild heeft een brede kroon die ongeveer net zo
breed is als het wapenschild. Het enige andere type dat ook een dergelijke kroon
heeft is het type ELB.4. Dat type heeft echter een afwijkende stadspoort zonder
perspectief en met drie smalle torentjes. Deze poort heeft wel perspectief en
een breed middengebouw.
1: Theo Nissen, CALCULATIS, rekengeld bij de
cijnsheffing in oostelijk Noord-Brabant (13e - 18e eeuw). Jaarboek voor munt
en penningkunde 93/94 - 2006/2007 blz.135-202.
2: Gepubliceerd door Kees Schilder in De Beeldenaar van november/december 2009
blz.261/262 in het artikel 'een andere kijk op duiten van Elburg'.
3: Mr. J. Nanninga Uitterdijk, Register van charters en bescheiden in het oude
archief van Kampen, zevende deel 1620 tot 1625 p.126 (5255). Laurens van Hulst,
Kampen, 1890.
4: Mr. J. Nanninga Uitterdijk, Register van charters en bescheiden in het oude
archief van Kampen, zesde deel 1611 tot 1620 p.325 (4796). Laurens van Hulst,
Kampen 1887.