De munt van Gelderland
Het graafschap Gelre is in het midden van de 11e eeuw ontstaan rondom het stadje Geldern. Gerard van Wassenberg kreeg het in leen van de Duitse keizer en noemde zich vanaf die tijd Gerard van Gelre. Over het ontstaan van de stad Geldern en het graafschap Gelre bestaat ook een sage die verhaalt van een draak die het gebied onveilig maakte. Deze draak werd verslagen door Wichart, de zoon van de graaf van Pont die in de 9e eeuw heerser was over het gebied. Wichart versloeg de draak die tijdens het gevecht telkens de kreet Gelre! Gelre! uitstootte. Als dank mocht Wichart een burcht bouwen op de plaats waar hij de draak had verslagen. Deze burcht gaf hij de naam Gelre, naar de kreet van de draak. Later zou rondom deze burcht het stadje Geldern zijn ontstaan en uiteindelijk het graafschap Gelre. In het graafschap zijn al vroeg munten geslagen, er werd in de 12e/13e eeuw gemunt door de graven Hendrik I, Otto I en Gerard. Dit gebeurde voor Gerard met zekerheid in Arnhem en voor Hendrik I en Otto I mogelijk te Zutphen. Onder Reinald II werd Gelderland in 1339 door de Rooms koning verheven tot hertogdom. De Latijnse naam voor hertogdom, DUCATUS, komt soms afgekort voor op de munten als DUC of alleen de letter D. Gedurende de middeleeuwen is er in diverse Gelderse steden gemunt op naam van de diverse hertogen. Enkele van deze steden zijn: Arnhem, Nijmegen, Elburg, Harderwijk en Roermond.
Het Staatse munthuis van Gelderland is begonnen in 1577 te Nijmegen. Het gebied rond Nijmegen raakte echter omstreeks 1582/83 steeds meer in de greep van de Spanjaarden. Hierdoor durfden de kooplieden hun muntmetaal niet meer naar de munt te brengen. Deze Spaanse dreiging was waarschijnlijk mede een argument om een tweede Gelders munthuis te Zutphen in te richten (1582-1583). De Staten van Gelderland achtten dit nodig ondanks een negatief advies van de generaals der munt. Deze vonden dat Zutphen te dicht bij Nijmegen lag waardoor de kooplieden bij dit extra munthuis geen baat zouden hebben. Het munthuis is er toch gekomen met als muntmeester Hendrik Wijntgens. Deze heeft er gouden rijders, snaphaan schellingen en halve snaphaan/gehelmde schellingen geslagen. De inname van de stad door de Spanjaarden maakte aan het bestaan van dit munthuis een vroeg einde. Als veiligheidsmaatregel werd besloten om het munthuis van Nijmegen naar Harderwijk te verplaatsen. Op 6 maart 1584 werd de vergunning voor de verplaatsing verleend. Harderwijk had als grote voordeel dat het aan de Zuiderzee lag, dit was gunstig voor de aanvoer van muntmetaal. Van 1582 tot 1583 was er voor korte tijd een munthuis van graaf Willem van den Bergh in bedrijf. Deze munt was gevestigd in Clarendaal, het voormalige klooster der grauwe zusters. Hier werd zijn Berghse muntrecht uitgeoefend in plaats van te 's-Heerenbergh. Hij kreeg dit voor elkaar omdat hij ondanks zijn verleden als muntheer van een hagemunt stadhouder van Gelderland was geworden. Willem onderhield echter nauwe contacten met de Spaanse hertog van Parma waardoor hij in november 1583 wegens verraad werd gearresteerd en zijn omstreden munthuis werd gesloten. De Staten van Gelderland maakten hiervan dankbaar gebruik door het pand als hun eigen munthuis in gebruik te nemen.
Uit Gelderland stamt één van de vroegste koperen muntjes welke geslagen zijn
in en voor de noordelijke Nederlanden namelijk de koperen korte. Dit muntje werd
sinds 1546 aangemunt te Nijmegen op naam van Karel V. In het algemeen werden de
laagste waarden nog aangemunt in doorgaans slecht zilver (gelegeerd met een
grote hoeveelheid koper). Een voorbeeld hiervan is de zogenaamde 'Hollants
penninck'. De koperen korten hebben op de voorzijde het borstbeeld van
Karel V en later het borstbeeld van Karel 's zoon en opvolger Philips II.
Tijdens de opstand tegen Spanje in de 70er jaren van de 16e eeuw heeft
Gelderland zogenaamde Statenmunten geslagen in de toen nog niet veroverde
stad Nijmegen. Het borstbeeld dat hier op staat afgebeeld is nog wel dat van
Philips II maar op de keerzijde staat een andere spreuk (devies). Namelijk PACE
ET IUSTITIA (vrede en gerechtigheid) in plaats van DOMINUS MIHI ADIUTOR (de heer
is mijn helper). Statenduiten zoals Holland en Zeeland geslagen hebben zijn niet
in Gelderland geslagen, alleen oorden. De zogenaamde Statenmunten waren sinds 11
februari 1577 voorgeschreven als de nieuw aan te munten geldstukken. De stad
Nijmegen werd in 1586 veroverd door Parma waarna de Spanjaarden de munt
heropenden als koninklijke munt. Er zijn van 1587 tot 1591 munten geslagen op
naam van Philips II als hertog van Gelderland. Na de totale onafhankelijkheid
van Spanje bleef de munt te Harderwijk gevestigd en werden munten geslagen met een eigen wapen en een eigen devies. Op
de koperen munten is dit devies: IN DEO EST SPES NOSTRA (in god ligt onze
hoop). Voor het wapen werden de leeuwen gebruikt van Gulik en Berg welke staand
en naar
elkaar toegewend worden afgebeeld in een gekroond en verticaal gedeeld wapenschild.
Officieren op de munt van Gelderland (zover bekend)
MUNTMEESTERS: |
VAN - TOT: |
MUNTMEESTERTEKEN/INFO: |
Godefridus52 Genekinus Henricus Bruno53 Hartman Gadert van Stramprade Joost van de Tannerije Johan Thomaes soen van Florensen Gadert van Stramprade Joost van de Tannerije Aernt van Wirth Barthold Thomaes soen van Florensen Johan Thomaes soen van Florensen Joost van de Tannerije Johan den Joeden Steven Scerf Adriaan van Lookeren Jasper Heilic Jordaens Dirk van Brakel Berent Heyden Lambert Fleming Bernard Proys Bernard Proys Niclaes Nyber Thomas die Greve Niclaes Nyber Herman van Nassau Niclaes Nyber Sander van Batenborch Niclaes Nyber Niclaes Nyber Jasper Vleminck Reinier van Eembrugge Derick Engelkens Jasper Vlemminck Reinier van Eembrugge Erven Reinier van Eembrugge Hendrick Hanssen Jacob Dirkszn. Alewijn Jacob Janszn. de Jonghe Jacob Dirkszn. Alewijn51 Hendrik Weijntges Johan Gijsbert de Jonge Johan Alewijn Johan Weijntges Gerrit Sluysken Paulus Sluysken (vader) Pieter Sluysken (zoon) Johan van Brienen Lambert Ridder Coenraad Hendrik Cramer Dr. Arnold Hendrik Feith Jacobus de Vos Johan Hensbergen Martinus Holtzhey Johan Cramer Carel Christiaan Novisadi Maarten Hendrik Lohse |
1254 1254 1293 1342 1379 - 1381 1381 1381 1383 - 1388 1388 1390 1390 - 1394 1394 1402 1424 - 1425 1442 - 1445 1474 - 1476 1475 - 1476 1476 - 1477 1477 - 1480 1477 - 1480 1480 - 1484 1492 - 1494 1492 1492 - 1496 1496 - 1499 1499 1499 - 1501 1501 - 1516 1511 1516 - 1527 1525 - 1543 1530 - 1532 1532 - 1533 1533 - 1543 1543 - 1558 1558 - 1559 1559 - 1569 1569 - 1579 1579 - 1580 1580 - 1606 1582 - 1583 1585 - 1591 1606 - 1635 1635 - 1653 1653 1653 - 1687 1687 - 1690 1690 - 1695 1695 - 1714 1714 - 1724 1724 - 1726 1729 - 1732 1732 - 1748 1749 - 1752 1752 - 1757 1758 - 1776 1782 - 1806 |
(Te Arnhem) (Te Arnhem) (Te Huissen) (Te Arnhem) (Te Harderwijk) (Te Arnhem) (Te Arnhem) (Te Arnhem) (Te Arnhem) (Te Arnhem) (Te Arnhem) (Te Arnhem) (Te Arnhem) (Te Arnhem) (Te Arnhem) (Te Roermond) (Te Mechelen) (Te Nijmegen) (Te Nijmegen) (Te Nijmegen) (Te Zutphen) (Te Nijmegen) (Te Nijmegen) (In het bezette Utrecht) (Te Nijmegen en Roermond) (Diverse muntplaatsen in Gelre) (Te Nijmegen) (Te Nijmegen) (Te Nijmegen) (Te Nijmegen) (Te Nijmegen) (Te Nijmegen) (Te Nijmegen) (Te Nijmegen) (Te Nijmegen en Harderwijk) (Te Zutphen) (Te Nijmegen onder Spaans gezag) Lelie Zittend hondje (Ook te Deventer werkzaam geweest) Eenhoorn Ridder te paard Kraanvogel (Niets geslagen) Een vos Springend paard Man met struiken Kraanvogel Boom Korenaar |
Het nu volgende over de vroeg 16e
eeuwse muntmeester Hendrick Hanssen en zijn vrouw Hadewich is mij voor het
grootste deel medegedeeld door
de heer Pieter J. Cramwinckel, amateur genealoog. Hendrick Hanssen was een voormalig luitenant in
de lijfgarde van de w. koninginnen van Frankrijk en Portugal36. Hij
was de zoon van Willem, schepen te Zevenaar, en een
onbekende moeder37. Hij huwde in 1559 voor de eerste maal met Hadewich Arndt Anthonisdr, dochter van Antonis Arndt en een onbekende moeder. Zij was muntmeesteresse
van de Munt te Nijmegen sinds de dood van haar eerste echtgenoot, Reinier van Eembrugge,
welke op Sint Lucia dag (13 december) in het jaar 1558 was overleden. Over het
jaartal van zijn overlijden bestaat enige twijfel, het laatste cijfer op zijn
grafzerk is moeilijk te ontcijferen. Het kan zijn 1553 of 1558 maar zeer
waarschijnlijk 155838. Reinier was
volgens een ordonnantie van 16 september
1530 voor de periode van 6 jaar aangenomen als hertogelijk muntmeester te
Nijmegen. Uit een ordonnantie van 27 mei 1532 blijkt dat hij om onbekende reden
is vervangen voor Derick Engelkens. Op 1 april 1533 blijkt de muntmeester Jaspar
Vleminck te zijn die voor 6 jaar is aangenomen en te Nijmegen, Zaltbommel of
Zutphen mocht munten, hij was waarschijnlijk tot 1543 in dienst. Na de
dood van haar man had Hadewich op 31 december 1558 een verzoek gedaan om
de munt te mogen voortzetten tezamen met haar zoon Clemens waarop gunstig was
beslist.
Door haar latere huwelijk met Hendrick Hanssen39 werd hij ook muntmeester
zoals blijkt uit de hernieuwde aanstelling op 14 mei 156040. Hadewich,
in de archieven ook Heze en
Hees genoemd, was ketters gezind. Op 24 augustus
1560 is er een missive van het hof aan Hendrick Hanssen, muntmeester te Nijmegen,
waarin hem gelast wordt met zijn vrouw aanstonds voor het hof te verschijnen41.
Het loopt blijkbaar met een sisser af, want tot juni 1568 verblijven beiden te
Nijmegen actief als muntmeesters. Maar dan is Alva in het land en de vervolging
van ketters wordt nu hard aangepakt. In 1566 waren er grote onlusten geweest in
Nijmegen (beeldenstorm), en als gevolg daarvan werd een lijst van ketters
opgesteld. Hierop komen ondermeer voor een Abraham Petersz., essaymeester bij de
munt42, die zijn kinderen niet liet dopen, en een Lybeth Kreyefenger,
kloosterzuster, die uit haar klooster in Doesburg vluchtte, daar ze zwanger was
en huwde met de soldaat Goessen Pelsener of Meyners die haar had helpen vluchten.
Ook Hendrick Wyntgens, rentmeester van Nijmegen, werd al verdacht. Ook Hadewich
en Hendrick Hanssen staan op ketterse lijsten van veroordeelden.
Tussen 1560 en 1566 is er ook nog een confrontatie met de hoogschout van den
Bosch, Jacob van Brecht Jansz., geweest welke door Hendrick Hanssen een
aartsvijand werd genoemd. Deze schout was zeer gehaat door voornamelijk de
handelaren en kooplieden maar ook door het gewone volk. Zijn werk lijkt wel
geheel in het teken te hebben gestaan van de jacht op valse en verboden munten
en edelmetaal wat naar verboden munten werd gebracht48. De drijfveer
voor zijn fanatisme is ongetwijfeld het aandeel in de waarde van de in beslag
genomen goederen geweest die de aanbrenger in het vooruitzicht werd gesteld. Op
1 juni 1566 schreef hij in een rekening voor de gemaakte kosten ook een
uitvoerig relaas van de gebeurtenissen die blijkbaar reeds enige tijd geleden
hadden plaatsgevonden49. Het blijkt dat hij na beschuldigingen van
ene Herwich Cretier, ex muntmeester van Batenburg, met behulp van spionnen een
onderzoek begon naar de handel en wandel van Hendrick Hanssen en zijn vrouw
Hadewich. Zij zouden Philipsdaalders maken die niet goed van gehalte waren en
ook onder bescherming van de koninklijke Gelderse munt edelmetaal leveren aan de
munt van Batenburg. De schout wist een ton vol Philipsdaalders op transport in
beslag te nemen en moest deze vervolgens naar Antwerpen brengen voor onderzoek.
De procureur generaal Boems moest in opdracht van de hertogin van Parma de
Philipsdaalders aldaar inspecteren. In bijzijn van de procureur, een
generaalmeester, de schout en ook muntmeester Hanssen en zijn vrouw, werden vier
zilveren Philipsdaalders geselecteerd die vervolgens door de essayeur generaal
Hanssen Jongelinck onderzocht moesten worden op hun gehalte. De schout
beschrijft vervolgens hoe het gezelschap naar het huis van de essayeur vertrok
om de munten te onderzoeken. Daar aangekomen moesten zij een smal trappetje op
naar de boven gelegen werkruimte van de essayeur waarbij Hadewich zich in het
gedrang naar boven vlak achter de essayeur zou hebben bevonden. Zij zou hem in
dit gedrang vier andere Philipsdaalders in zijn handen hebben gestopt welke
vervolgens werden onderzocht en goed werden bevonden waarna de gehele partij aan
de muntmeester moest worden terug gegeven. Hierdoor leed de schout natuurlijk
gezichtsverlies en moest hij blijkbaar alle gemaakte kosten zelf betalen. Deze
details waren hem pas later ter ore gekomen omdat op de een of andere manier de
omkoping van de essayeur bekend is geworden en deze, toch al zwaardmoedige man,
zichzelf vervolgens van het leven probeerde te beroven. Eerst probeerde hij met
een mes zijn eigen keel door te snijden maar hij probeerde dit met de botte
kant. Zijn toesnellende vrouw pakte het mes af waarna hij een zware hamer pakte
en zichzelf daarmee de hersens insloeg. Hij leefde echter nog lang genoeg om
zijn verhaal te doen aan een biechtvader die op zijn verzoek het verhaal aan de
autoriteiten moest doorgeven. Vanwege dit verhaal probeerde de schout nu alsnog
zijn onkosten vergoed te krijgen en hij klaagde dat hij en de koning een grote
som geld waren misgelopen omdat in het tonnetje wel voor 20.000 gulden aan
Philipsdaalders had gezeten. Of de schout zijn geld heeft gekregen is (mij) niet
bekend, waarschijnlijk niet omdat Hendrick Hanssen muntmeester bleef tot hij in
1569 moest vluchten. Ook schrijft de schout dat hij in andere zaken niet
ontvankelijk was verklaard en zijn claims vanwege de troebelen van de tijd
overal onbeslist bleven liggen.
In 1569 werden Hadewich en Hendrick
op beschuldiging van ketterij opgepakt en in het gevang gezet. Ze stonden op de lijst van
veroordeelden van Alva's Bloedraad43. Hendrick wist samen met zijn
vrouw te ontsnappen naar het land van Kleef (Zevenaar) met behulp
van Sybert van Goch. Deze was een dienaar van de 2e burgemeester van Nijmegen,
Joh. van Berck, die toevallig de sleutels van de gevangenis had. Van Goch werd echter
later in Gennep
gearresteerd evenals zijn niet met name genoemde vrouw. Op 4 juni werd beslag
gelegd op de goederen van Hendrick Hanssen en zijn
vrouw44. Hadewich was hoog zwanger (= minstens 6 maanden) toen
zij met haar man vluchtte naar het land van Kleef, respectievelijk Zevenaar. Zij
hadden daar de mogelijkheid tot verblijven omdat Hendrik Hanssen het land en de
behuizingen die zijn familie daar bezat inmiddels had geërfd. Het kind dat ze droeg van Hendrick Hannsen is dan Reinier Hanssen, de Muntmeester van de stad Nijmegen in
de jaren 1602-1605. Met deze informatie is ongeveer zijn geboorte datum te
bepalen, na juni 1568 en voor december 1568, dus ruwweg augustus 1568 in
Zevenaar. Hadewichs gezindheid was wederdoper (toen de meest vervolgden),
tenminste volgens het extract uit de verhoren onder tortuur van haar schoonzoon
Laurens van der Kamer in Den Bosch. Nu zijn deze gemartelden op de pijnbank
helaas uiteindelijk bereid van alles te beweren en ieder te beschuldigen om van
die tortuur af te komen, zodat Hadewich misschien toch niet doperse was, zoals
Hendrick Hanssen, zelf een trouw katholiek, steeds volhield. Een reden te meer
waarom Hadewich ook beschuldigd werd dat ze gestolen had (ze zou goud(munten) en
ander geld meegenomen hebben van de munt voor haar vlucht). Beiden zochten toevlucht
tot advocaat Henrick Roemswinckel [Romswinckel] van Zevenaar om hun zaak te
verdedigen. Hendrick Hanssen zocht ook nog toevlucht bij de advocaat [bij het
Hof van Gelre] Dr. Frederick van Boeymer45. Hadewich
zou volgens Tangelder (muntheer en muntmeester) overleden zijn in 1570 te Zevenaar,
maar volgens Hagenman (Kwade Exemple) in 1574. Uit haar eerste huwelijk met
Reinier van Eembrugge werden geboren:
-Clemens, x Hendrikje van Caelssem
-Elisabeth, x Laurens van der Kameren (De La Chambre?) verbrand in Den Bosch,
ketters. Het is deze Laurens die op de brandstapel is omgekomen en niet Hendrick
Hanssen, zoals foutief werd aangegeven door Hageman (p. 59).
-Anthonis, x dochter van Bitters van Raesfeld
-Margriet, x Johannes Mol
Uit haar tweede huwelijk met Hendrick Hannsen:
- Reinier Hanssen, muntmeester te Nijmegen in de jaren 1602-1605
Hendrick Hanssen huwde voor de tweede maal in 1575 met Dircken Vaes, kinderen uit dit huwelijk zijn onbekend. Op 10 mei 1572 is er een missive van het Hof van Gelre aan Alva om Hendrick Hanssen te vergeven en weer aan te stellen als muntmeester te Nijmegen46 maar op 21 mei 1579 wordt Jacob Jansz. de Jonghe tot Muntmeester in Nijmegen aangesteld. Hendrick schijnt nog in Tiel gemunt te hebben maar dit is mogelijk een vergissing omdat de stad Tiel weigerde om de Batenburgse munt binnen haar muren een veilige plaats te bieden. Mogelijk was Hendrick Hanssen gedurende deze aanvraag verbonden aan de munt van Batenburg want in archiefstukken komt zijn naam voor in verband met Batenburg. Ook komt zijn naam voor bij Culemborg en Gorinchem. In 1594 was hij (tijdelijk?) in Nijmegen, maar wordt in 1596 in Gorinchem gearresteerd. In Leeuwarden, november 1607, komt het overlijden voor van een Hendrick Hanssen de Jonge, maar niet zeker is of het hier om dezelfde persoon gaat (inventarisatie lijsten stad Leeuwarden). Tot zover de informatie van de heer Cramwinckel.
Muntmeester Jacob Dirkszoon Alewijn was oorspronkelijk een poorter van Amsterdam maar was sinds 19 oktober 1569 muntmeester van Gelderland. Zijn vader was Mr. Dirk Dirkszn. Alewijn, wisselaar te Amsterdam in de Warmoestraat in het huis "in den wissel". Zijn familie bezat grond in de Beemster nabij Purmerend. Hier waren zij eigenaar van de buitenhuizen Vredenburgh en de meermin. De familie voerde een familiewapen met in het 1e en 4e kwartier drie penningen en in het 2e en 3e kwartier een meermin met spiegel in de hand. In het hartschild is een burcht afgebeeld. De drie penningen in het wapen verwijzen naar het beroep van wisselaar en/of muntmeester. Muntmeester Alewijn heeft geen gebruik gemaakt van afbeeldingen uit zijn familiewapen als muntmeesterteken. In plaats hiervan gebruikte hij het zogenaamde Gelders kruis. Alewijn kreeg in 1579, na de totstandkoming van de unie van Utrecht, samen met het overige muntpersoneel ontslag. Zij werden tegelijkertijd van hun eed aan de koning ontslagen. Hierna werden zij wederom aangenomen maar nu in dienst van de Staten van Gelderland en het graafschap Zutphen zelf, alleen muntmeester Alewijn werd niet opnieuw aangenomen. In zijn plaats werd zijn zwager Jacob Janszoon de Jonghe (ook van Velsen en van Haerlem genoemd) op 21 mei 1579 als muntmeester aangesteld47. Deze had reeds als adjunct muntmeester gefungeerd op de munt en was er dus volkomen mee vertrouwd. Volgens Nyhoff1 was Alewijn niet opnieuw aangenomen omdat hij tijdens de omwenteling teveel voorkeur voor de Spaanse zijde zou hebben gehad. Hem werd wel beloofd dat als de Jonghe zou komen te overlijden hij wederom als muntmeester aangenomen zou worden. Reeds een jaar later (20 mei 1580) werd Alewijn opnieuw als muntmeester aangenomen omdat de Jonghe naar de munt van de Staten van Holland vertrok. Alewijn bleef vervolgens tot zijn dood (26 mei 1606) muntmeester van Gelderland. Hij werd hierna opgevolgd door zijn zoon Johan Alewijn die waarschijnlijk wel al op de munt gewerkt zal hebben in een andere functie. Johan Alewijn blijft muntmeester tot 1635 en wordt opgevolgd door een lid van de familie Weijntges.
Uit het geslacht Weijntges zijn veel muntmeesters voortgekomen. Er komen in de familie veel leden voor die Jan/Johan, Hendrik en Balthasar heten. Mogelijk is hierdoor verwarring ontstaan bij het indelen van een naam bij een muntmeesters functie. Zo wordt Johan Weijntges vermeld als muntmeester van Gelderland, Overijssel, Mülheim, Kampen, Embden, Esens en Oldenburg. Hij is ook nog burgemeester van Kampen geweest, een erg druk bestaan voor één persoon. Hij was de zoon van muntmeester Hendrik Weijntges die van 1582-1583 werkzaam was op de Gelderse munt te Zutphen. Er is echter een tweede Johan Weijntges welke zijn neef was (zoon van Balthasar Weijntges Jr.). Deze Johan was muntmeester te Deventer en overleed in 1644. Op 11 april 1645 wordt een Johan Weijntges te Embden gearresteerd, dit moet dus de zoon van Hendrik zijn geweest. Hij werd op last van de Staten-Generaal in hechtenis genomen omdat hij in 1640 en 1642 zonder vergunning van de Staten-Generaal Gelderse bezemstuivers had aangemunt. Ook in 1643 of 1644 had hij ze aangemunt met het jaartal 1640. Johan Weijntges werd naar den Haag gevoerd maar wordt kort daarna uitgeleverd aan de Staten van Gelderland. Deze doen echter niets om hem te straffen en hij blijft gewoon in functie als muntmeester. Waarschijnlijk waren de stuivertjes met medeweten van de Staten van Gelderland geslagen en namen zij de muntmeester in bescherming.
Als muntmeestertekens gebruikte Johan de lelie2 uit zijn familiewapen maar soms ook het Gelders kruis. Na zijn dood op 1 april 1653 werd zijn schoonzoon Gerrit Sluysken aangesteld tot muntmeester. Deze was daarvoor essayeur en waardijn geweest. Hij overleed echter nog in dat zelfde jaar en werd op 18 oktober 1653 opgevolgd door zijn zoon Paulus Sluysken. De familie Sluysken gebruikte als muntmeesterteken een zittend hondje afkomstig uit hun familiewapen. Het hondje is een "brak", een soort speurhond. Tussen 1687 en 1689 is Paulus Sluysken gedeputeerde van het kwartier van Veluwe geworden. De Staten van Gelderland wilden hierna zijn zoon als muntmeester in dienst nemen. Deze was echter ook muntmeester van de stad Deventer en bleef daar deze functie ook uitoefenen. De Staten-Generaal wilden hem daarom niet als muntmeester van Gelderland aanvaarden. Er zijn daarom ook geen Gelderse munten van hem bekend hoewel pas in 1690 Johan van Brienen werd aangesteld.
In 1690 werd Johan van Brienen aangesteld die in februari 1695 op eigen
verzoek eervol ontslag werd verleend. Als muntmeesterteken gebruikte hij een
eenhoorn welke afkomstig is uit zijn familiewapen. Op zijn verzoek werd Lambert
Ridder aangenomen die meerdere keren in opspraak kwam omdat hij bleek samen te
werken met de Deventerse muntmeester Pieter Sluysken wat hem streng verboden
was. Lambert was een zoon van Jacob Ridder, muntmeester van Kampen (1676-1695)3.
Er bestaat een wapen van een familie de Ridder met in goud een ruiter op een
zilveren veld. De ruiter heeft een kromzwaard en een schild vast.
Deze ruiter vertoont veel overeenkomst met het muntmeesterteken dat Lambert Ridder op zijn munten gebruikte. Lambert Ridder overleed in 1714 en werd opgevolgd door Coenraad Hendrik Cramer, de vroegere muntmeester van West-Friesland.
Coenraad Hendrik Cramer was van 1711 tot 1714 muntmeester van West-Friesland geweest. Daarvoor was hij werkzaam geweest als handels essayeur te Amsterdam. Het muntmeesterteken dat hij op zijn munten gebruikte is een zogenaamde kraanvogel.
De kraanvogel is afkomstig uit zijn familiewapen. Dit wapen bestaat uit een zilveren kraanvogel op een grasgrond. Met een opgeheven poot houd hij een geplante kersenboom vast. Cramer stamde uit een Amsterdamse familie van handelaren. Ook zijn familienaam (Cramer) vind zijn oorsprong uit de handel (marskramer). Op 15 november 1724 werd Cramer opgevolgd door Dr. Arnold Hendrik Feith die vanwege de schaarste en hoge prijs van het muntmetaal niets heeft geslagen en op zijn eigen verzoek op 22 november 1726 werd ontslagen. Mogelijk was hij verwant aan de familie Feith uit Elburg. Ene Hendrick Feith (zijn vader?) was daar in de jaren 1664, 1665, 1667 en 1676 burgemeester.
Op 18 mei 1729 werd Jacobus de Vos muntmeester aangenomen, een vroegere goud- en zilversmid uit Dordrecht. Hij was de zoon van Antony de Vos die als munter op de 2e Brabantse plaats werkte op de munt van Holland. Toen zijn vader "sedert een geruyme tijts soodanig in syn verstant is geraekt, dat alle hoop van herstellinge benomen was" nam hij deze muntersplaats van zijn vader over. Hij heeft toen als munter gewerkt op de Hollandse munt van 1726-1729. Over muntmeester de Vos kwamen zeer veel klachten binnen. Waardijn Griethuizen verklaarde dat hij nog nooit zoveel onaangenaamheden had gehad als met de Vos. Gelderland wilde al snel van hem af en begon reeds in 1731 onderhandelingen met Martinus Holtzhey. Deze werd echter niet aangenomen maar wel Johan Hensbergen, een zwager van ex-muntmeester Coenraad Hendrik Cramer. Op 6 december 1748 werd hij ontslagen en werd de reeds genoemde Martinus Holtzhey (geboren 6 mei 1697 te Ulm) door de prins erf- stadhouder tot muntmeester aangesteld. Holtzhey schepte er veel genoegen in om zelf stempels te snijden waardoor het werk op de munt nog wel eens verwaarloosd werd. Onder hem waren de muntgezellen genoodzaakt allerlei bijbaantjes te nemen om in hun onderhoud te kunnen voorzien. Op 11 oktober 1752 werd hem op eigen verzoek ontslag verleend en vertrok hij naar de munt van Zeeland. Op 1 november 1752 werd Johan Cramer aangesteld tot muntmeester. Hij bleek echter ongeschikt omdat hij niet zelf achter orders aanging maar bleef wachten tot men hem die kwam aanbieden. Hij kreeg op 25 juli 1757 op eigen verzoek ontslag en werd opgevolgd door Carl Christiaan Novisadi.
Schandaal rond muntmeester Novisadi4
Muntmeester Carl Christiaan Novisadi was geboren op
14 oktober 1716 en was de zoon van Christoffel Novisadi, hofgoudsmit te Stettin
aan het koninklijke Zweedse hof.54 Carl Christiaan en zijn broer
Johan Ernst Novisadi vestigden zich als juweliers te Amsterdam. Johan Ernst werd
in 1738 muntmeester te Utrecht en Carl Christiaan werd op 30 november 1757
muntmeester van Gelderland op aanbeveling van Marcellis Emants. Deze was
essayeur generaal van de verenigde Nederlanden te den Haag. De kwestie Novisadi
begon in november 1763 toen Gerrit van Moelingen, stempelsnijder van de Gelderse
munt, een kwart lot kocht bij Abraham Gabriels. Deze was als ondernemer bezig om
voldoende geld bij elkaar te brengen voor de aanleg van een zuiderzeehaven te
Harderwijk. Hiertoe konden geïnteresseerden loten kopen of inschrijven op een
lening. Het is niet duidelijk of van Moelingen een kwart lot kocht in de
havenloterij of de generaliteitsloterij waarvan Gabriels ook collecteur was.55
In een lijst van inleggers op de havenloterij komt van Moelingen zijn naam
namelijk voor waaruit blijkt dat hij meer loten had namelijk 19 of 28.56
Gabriels was vroeger wisselaar geweest te Amsterdam, omdat hij dit beroep had
uitgeoefend was hij waarschijnlijk nog in het bezit van nauwkeurige
weeginstrumenten en was hij goed op de hoogte van de geldcirculatie. Hij
constateerde dat de guldens waarmee van Moelingen hem betaalde te licht waren.
Hij vroeg hem of hij wilde proberen om meer informatie te verkrijgen over deze
te lichte guldens. Van Moelingen informeerde hier en daar en vernam van ene
Lambert Claassen (dagloner op de munt) dat al sinds 1758 geregeld te lichte
partijen rijksdaalders en sinds 1760 ook guldens voor de waardijn verborgen
werden gehouden. Na dit vernomen te hebben verzamelde Gabriels door inwisseling
nog enkele te lichte guldens en ging hiermee op 27 december 1763 naar den Haag.
Hier nam hij contact op met de essayeur generaal Marcellis Emants. Deze was zeer
ontdaan door het verhaal van Gabriels omdat hij Novisadi destijds mede had
aanbevolen als muntmeester. Hij hield de informatie voorlopig nog voor zich en
bracht alleen zijn vriend Mr. Willem Reinier Brantsen (raad in het hof van
Gelderland) op de hoogte. Deze was ook zeer ontdaan over de zaak omdat
muntmeester Novisadi een persoonlijke vriend van hem was. Zij besloten om de
zaak nog even onder de pet te houden en probeerden enkele zakken met muntgeld in
handen te krijgen wat hen op 25 januari 1764 lukte. Zij kregen via een transport
twee zakken guldens en een zak drie guldenstukken in handen. Eén zak was te
licht, één zak te zwaar en één zak was goed van gewicht. De afzonderlijke munten
in de zakken waren in diverse gradaties te zwaar of te licht. De zakken met geld
waren bedoeld om naar een bevriende Amsterdamse wisselaar van Novisadi verstuurd
te worden. Deze zou dan vervolgens de zware munten uit de partij halen door ze
te wegen (biqueteren). De zware munten zouden hierna teruggaan naar het munthuis
om versmolten te worden waarna er nieuwe guldens van werden gemaakt die wederom
te licht en te zwaar waren. Het overschot aan muntmetaal wat steeds ontstond was
winst voor de muntmeester en zijn medeplichtigen.
Intussen kreeg ook de Gelderse waardijn Mr. Herbert Cornelis van de Graaf
argwaan. Hij vernam iets over de te lichte guldens en verhoorde op 19 januari
1764 de smidmeester en enkele muntgezellen. Deze ontkenden alles en vertelden
hem van niets te weten. De volgende dag echter vond hij tijdens een onverwacht
bezoek een zak guldens die 23 mark te licht was. Toen hij dit voorval verder
onderzocht vond hij een partij te lichte guldens die waarschijnlijk bedoeld
waren om de zak op gewicht te brengen. Hij liet deze te lichte guldens in zijn
bijzijn omsmelten en bracht essayeur generaal Emants en de generaal meesters van
de munt van het geval op de hoogte. Emants wist er natuurlijk al van en zag dat
de zaak nu uit de hand zou gaan lopen. Hij bracht daarom ook zijn vriend
Brantsen bij het Gelderse hof op de hoogte. Deze zag de Gelderse munt al gelijk
gedoemd tot sluiten nu de zaak op deze wijze aan het licht was gekomen. Op 26
januari 1764 ondervroeg de waardijn enkele dagloners van de munt. Deze
verklaarden hem zonder slag of stoot de zwendel met de te lichte en te zware
guldens en rijksdaalders. Echter na de recente ontdekking van de te lichte
munten door de waardijn bleef de aanmaak hiervan achterwege. In de periode 8
maart tot 23 maart 1764 begon de waardijn met het ondervragen van het overige
muntpersoneel. Hierdoor zijn veel namen bekend gebleven van het lagere personeel
van het munthuis. Hij ondervroeg onder andere Hendrik Molenberg (gewezen gezel
van de Gelderse munt), Lambert Claassen, Lubbert Stael, Lambert Janssen de
Bruyn, Andries Hondius en Lambert Geysberstse (dit waren allen dagloners
werkzaam op de munt) en Harmen Tapper (muntjongen). De dagloners verklaarden
wederom dat de muntmeester vanaf het begin van iedere partij altijd een partij
te licht liet maken. Deze lichte partij werd de aasjes, marmotten en later
de klijne partije genoemd. De dagloners waren niet beëdigde gezellen en waren
waarschijnlijk minder afhankelijk van hun werk op de munt dan de wel beëdigde
gezellen. Zij verhaalden dan ook steeds als eersten over de illegale praktijken
van de muntmeester. De beëdigde gezellen werden ook ondervraagd en verklaarden
nu ook dat zij hadden meegeholpen bij het maken van de aasjes. Zij hadden
spijt van hun eerdere verklaring (19 januari) waarbij zij hadden gezegd van
niets te weten. De namen van de beëdigde gezellen waren Gerrit Geysbertse, Dirk
Brouwer, Isaac Ossenberg, Toon van Hasselt, Hendrik Timmer, Gerrit van Armel,
Hendrik van Essen, Herbert Molenberg, Coenraad Ooyen (gezellen) en Dirk
Buytenhuis (oudste gezel). De smidmeester Hendrik Moyen was de enige die in de
verdediging bleef gaan en verklaarde dat er wel schaarse munten werden gemaakt
maar geen ligte. De schaarse munten werden gebruikt om een zak op het juiste
gewicht te kunnen brengen. Op 22 maart 1764 probeerden Emants en de momber
(zaakgelastigde vanuit het burgerlijke bestuur) Dr. Johan Conrad van Hasselt
muntmeester Novisadi te ondervragen. Deze deelde hen mede de verklaringen van
het muntpersoneel valselijk en ongegrond te vinden en weigerde een verdere
mondelinge verklaring af te leggen. Hij wilde echter wel kopieën hebben van de
verhoren zodat hij zich kon voorbereiden op zijn verdediging. Zijn ondervragers
konden hem deze niet zomaar geven en gingen te rade bij het hof en de rekenkamer
van Gelderland. Deze namen het Novisadi zeer kwalijk dat hij niet wilde
meewerken maar stuurden hem uiteindelijk wel een lijst met twintig vragen,
samengesteld uit de gegevens van de verhoren. Ondertussen was de Utrechtse
muntmeester Johan Ernst Novisadi, broer van Carl Christiaan, naar Harderwijk
gekomen. De beide broers hielden druk overleg met elkaar en met de smidmeester
Hendrik Moyen. Novisadi leverde eind april 1764 de lijst met de twintig vragen
in die hij waarschijnlijk heeft beantwoord met behulp van zijn broer en van
smidmeester Moyen. Hij weerlegde hierin alle beschuldigingen met een vaak
dubieuze uitleg over de gang van zaken in het munthuis. Na het verzenden van
deze lijst bleef het een tijdje stil rond de zaak. Essayeur generaal Emants werd
echter ongeduldig en schreef een wrevelige brief naar Brantsen. Deze vatte de
brief verkeerd op en de zaak begon te escaleren waardoor wrevel ontstond tussen
de Staten-Generaal en het hof van Gelderland. Novisadi verzocht intussen om een
opening van de muntbus. Deze vond plaats op 21/22 augustus 1764. Deze muntbus
bevatte echter goede munten waar niets op aan te merken viel. De muntgeneraals
welke bij de opening aanwezig waren stelden zich vervolgens ook niet erg
krachtdadig op waardoor de zaak begon af te zwakken. Het hof en de rekenkamer
van Gelderland grepen dit aan om de muntmeester de hand boven het hoofd te
houden met als achterliggende gedachte het behoud van de Gelderse munt.
Uiteindelijk kwam de zaak niet tot een veroordeling omdat de Staten-Generaal en
het hof van Gelderland elkaar in de haren vlogen over de bevoegdheden. In de
muntverordeningen bleken verder dusdanig verouderde bepalingen te staan welke
door muntmeester Novisadi werden aangegrepen ter verdediging. De muntmeester
ontliep in dit geval de ketelstraf en bleef nog muntmeester tot zijn ontslag
door de prins van Oranje op 2 december 1776.
In 1760 en 1761 zijn er door muntmeester Novisadi in de Gelderse munt te Harderwijk gouden hele en halve rijders geslagen voor Overijssel. Ook de stempels voor de munten zijn op de Gelderse munt gesneden door de stempelsnijder Bartholomeus van Swinderen. De laatste muntmeester was Maarten Hendrik Lohse die op 18 december 1782 door de prins stadhouder werd aangenomen. Hij maakte de Franse omwenteling mee en zijn laatste munten waren duiten voor de VOC met het jaartal 1806.
Muntmeestertekens
De ridder te paard van Lambert Ridder is een zgn. sprekend wapen ontsproten uit zijn naam. De kraanvogel van Coenraad Hendrik Cramer en van Johan Cramer komt ook voor op hun lakzegelstempel. De vos van muntmeester Jacobus de Vos en het paard dat over een berg springt van muntmeester Hensbergen zijn weer sprekende wapens. De "man met bosjes hei" van Martinus Holtzhey is waarschijnlijk "de man met struikjes wijnruit". In zijn familiewapen komt deze man als zodanig voor met tevens een krans van wijnruit om zijn hoofd. Het wapen van Carl Christiaan Novisadi is een afgeknotte boom waaruit een nieuwe loot ontspringt. Deze is afkomstig uit zijn familiewapen.
Muntteken
Het zogenaamde Gelders kruisje is geen muntmeesterteken en eigenlijk ook geen
muntteken omdat het op munten uit diverse muntplaatsen is gebruikt. Het wordt
ook wel kruis van Calatrava genoemd en komt o.a. al voor op munten van
Maximiliaan (ca. 1493. In een brief van muntmeester Alewijn (d.d. 11 mei 1589)
aan de raden en het hof van Gelderland wordt dit muntteken een "Jerusalems
kruysken" genoemd.
STEMPELSNIJDERS |
VAN - TOT |
INFO: |
Pieter/Peter Venboit/Venboet Gilbert van der Weyen Jan Noster Jeronimus van den Manacker Arent Gheelvoet Jeronimus van den Manacker Cornelis van Eyck Hendrick Noster5 Jan Noster Goossen Sluysken6 Gerard van Bylaer Jan Noster (zoon van Hendrick) Johan Marissen Pannekoeck Jacob van Bylaer Henryck Schillinck Willem Versteegh Johan ter Borg Steven Arndts Geurt Hoxter Nicolaas Sluyter Baltus Noot (vervanger) Lucas Benningh Herman Egbertsen Willem Harmsen Jan Bernard Barghuys Johan Drappentier George Lodewijk Rutz Martinus Holtzhey Sr. Martinus Holtzhey Jr. Bartholomeus van Swinderen Gerrit van Moelingen Gijsbertus van Moelingen (broer Thomas Jan Walter Hendrik Walter |
Ca. 1474 Ca. 1480 1557 - 1562 1562 - 1566 1566 - 1571 1571 - 1572 1572 - 1575 1575 - 1584 1584 - 1588 1588 - 1592 Ca. 1592 1593 - 1619 1619 - 1622 1622 - 1625 1626 - 1628 1628 - 1637 1637 - 1647 1648 - 1650 1650 - 1672 1674 - 17?? 1674 - 17?? 1704 - 17?? Ca. 1708 Ca. 1708 1717 - 1745 1745 - 1748 1749 - 1751 1749 - 1752 1751 1753 - 1760 1760 - 1766 1766 1767 - 1787 1787 - 1806 |
Stempelsnijder te Antwerpen Ook te Hasselt werkzaam Stempelsnijder te Antwerpen Ook te Utrecht werkzaam Onder Spaans gezag te Nijmegen Ook te Kampen werkzaam Na 1672 te Amsterdam Voor 1674 te Kampen Daarvoor Deventer & Emmerik Na 1748 adj. te Dordrecht Na 1752 muntmeester te Zeeland Na 1752 te Zeeland Vertrok naar Holland |
Lucas Benningh was ook stempelsnijder te Deventer geweest alwaar hij in 1702
frauduleuze stempels had gesneden van dubbele stuivers met het jaartal 1683.
Stempelsnijder Jan Bernard Barghuys blijkt op 11 januari 1760 in grote armoede
gestorven te zijn. De Voogt beschrijft het volgens het memorieboek van
Gelderland: "van koude en ongemak op stroo gestorven".
WAARDIJNS |
VAN - TOT |
Thomas van den Walde7 Aelbert van den Walde Jan Willemsen de Vries Jacob de Claer8 Dirk Aeltsen Segersen Janmarisse Pannecoeck Gerrit Sluijskens Geurt Swem Jan Swem Bernard Pannecoeck Peter Feijt Hendrik van Nolten Hendrik Schrasser Melchior Willem van Griethuizen Paulus Wilbrenninck9 Abraham Wilbrenninck10 Herbert Cornelis van de Graaf Willem de Meester11 Mr. Engelbert George Ardesch Albert Huijsman |
?? - 1555 1555 - 1575 1576 - 1584 (1578)- 1612 1588 1612 - 1631 1633 - 1651 1652 - 1659 1662 - 1664 1665 - 1674? 1674?- 1699 1699 - 1701 1701 1704 - 1755 1758 - 1762 1762 - 1763 1764 - 1776 1779 - 1787 1789 - 1796 1796 |
ESSAYEURS |
VAN - TOT |
Jan Willem de Vries Gregoor Michielsz. Dirck Aeltst50 Jaspar Bous Gerrit Sluijskens Geurt Hoxter Herman Hendricksz. Steven van Duijven Rijck Emantz Caspar Lentermans Arend Emantz Hendrik Mooijen Marten Henrik Lohse Jan Mooijen Hendrsz. Albertus Huijsman |
1576 - 1584 - 1588 1588 - 1623 1636 - 1645 1651 - 1672 1683 1695 - 1706 1706 - 1723 1714 1730 - 1771 1732 1771 1783 - 1801 1801 |
Het overige muntpersoneel
In 1619 wordt ene Jacob Peterse genoemd als zijnde muntgesel12. In het onderzoek tegen muntmeester Novisadi werden veel namen genoemd van de gewone mensen werkzaam aan de munt. De bekend geworden namen zijn Hendrik Molenberg (gewezen gezel van de Gelderse munt). Verder de dagloners Lambert Claassen, Lubbert Stael, Lambert Janssen de Bruyn, Andries Hondius en Lambert Geysberstse. De namen van de beëdigde gezellen waren: Gerrit Geysbertse, Dirk Brouwer, Isaac Ossenberg, Toon van Hasselt, Hendrik Timmer, Gerrit van Armel, Hendrik van Essen, Herbert Molenberg, Coenraad Ooyen (gezellen) en Dirk Buytenhuis (oudste gezel). Verder nog Harmen Tapper (muntjongen) en Hendrik Moyen (smidmeester). Over muntgesel Hendrik Timmer valt te melden dat hij afkomstig was uit oost Brabant (gedoopt te Hemmen in 1695). Hij was muntgesel en winkelier en als poorter te Harderwijk ingeschreven op 28 februari 172113.
Wapens van Gelderland
Het oudste Gelderse wapen bestond uit drie bloemen (1), dit wapen komt voor op vroege middeleeuwse penningen van Otto I en zijn zoon Gerard (ca.1182-1207). Zijn opvolger Otto II introduceerde een wapen met een klauwende leeuw naar links met een achtergrond van blokjes (2).
In 1339 werd het graafschap Gelre door de Duitse keizer verheven tot hertogdom, graaf Reinald II werd zo de eerste Gelderse Hertog. Tegelijkertijd veranderde hij het Gelderse wapen enigszins, de blokjes op de achtergrond verdwenen. Bovendien kreeg de leeuw een dubbele staart en een kroontje op zijn kop (3). In 1377 werd de Gulikse vorst Willem I hertog van Gelderland, omdat hij na 1393 bovendien hertog van Gulik was, verenigde hij de beide wapens tot een wapen (4). Het wapen van Gulik was ook een leeuw, echter zonder kroontje en met een enkele staart. De leeuwen werden in een vertikaal doorsneden wapen naar elkaar toe gewend geplaatst, de leeuw van Gelderland links en die van Gulik rechts.
In de 16e eeuw gebruikte Karel V een enkele leeuw op de koperen
korte (5) en Philips II gebruikte een enkele leeuw in een gekroond
wapenschild op de zgn. Hollants penningen. De statenmunten, die 1578/79 zijn
geslagen te Nijmegen, dragen een gekroond wapenschild van Oostenrijk-Bourgondië
(6) welke soms is versierd met de keten van de orde van het gulden vlies.
In dit wapenschild staan de wapens van Oostenrijk (faas), Valois (3 lelies),
Bourgondië (schuine balken), Brabant (leeuw) en in het hartschild waarschijnlijk de Gelderse leeuw i.p.v. de leeuw van Vlaanderen. De
oorden en duiten die Philips II vanaf 1587 te Nijmegen liet slaan na de
bezetting van de stad door Parma hebben ook dit wapenschild maar dan zonder de
keten (7).
De koperen provinciale munten uit de laat 16e en 17e/18e eeuw hebben
tenslotte het gekroonde wapen met de leeuwen van Gelre en Gulik (8 en 9). Dit
wapen van het vorstendom werd na de afzwering van Philips II in 1581 op de
munten opnieuw ingevoerd. Soms hebben de beide leeuwen een kroontje op of soms
beide juist niet, ook heeft de ene keer de linker leeuw het kroontje op en de
andere keer de rechter leeuw. Sommige zilveren provinciale munten dragen ook dit
wapen maar de meeste hebben de klauwende Generaliteitsleeuw in het wapen.
De munten op naam van Karel V
Gelderland was ten tijde van koning/keizer Karel V nog een geheel zelfstandig graafschap met als regerend graaf de oude Karel van Egmond. Gelre gedroeg zich onder zijn regering als een kleine onafhankelijke staat die ook nog eens naar gebiedsuitbreiding streefde. In 1528 zochten de edelen van de stad Utrecht (militaire) steun bij Gelre. Maarten van Rossum, de veldheer van Karel van Egmond, wordt gouverneur van Utrecht gemaakt maar onderneemt terloops diverse strooptochten naar Overijssel en zelfs Holland. Landvoogdes Margaretha krijgt nu de Staten zover om Gelre te gaan aanpakken. Een groot leger wordt gevormd en diverse Gelderse steden worden veroverd. Karel van Egmond ziet de zaak fout lopen en begint onderhandelingen. Hij raakt Groningen en de Ommelanden, Overijssel en Drenthe kwijt aan keizer Karel V. Terloops wordt ook Utrecht door Karel V bij zijn rijk gevoegd waardoor de lange traditie van Utrechtse bisschoppen verdwijnt. Karel van Egmond moet een smadelijke vrede sluiten waarbij hij verplicht wordt om Gelre na zijn dood af te staan aan Karel V.
Na enkele jaren van betrekkelijke rust beginnen er echter opnieuw strubbelingen. In 1538 is Karel van Egmond overleden maar Willem van Kleef stookt in Gelderland het vuurtje op tegen Karel V. Als er in het zuiden oorlog en opstand uitbreekt mengt ook Gelre zich in de strijd, wederom onder leiding van Maarten van Rossum. In 1543 heeft Karel V er genoeg van en besluit Gelre definitief te gaan aanpakken. De stad Düren wordt belegerd en ingenomen, na de inname wordt de stad zwaar gestraft en geplunderd. Door dit voorbeeld worden de andere steden bang en in allerijl wordt Karel V volledig erkent als hertog. De Nederlanden waren nu verenigd als de 17 Nederlandse gewesten.
GEL.1a: (koper) korte.(GH.198.4 - vdCh.XX.12/13 - PW 1001/1002)
VOORZIJDE: Borstbeeld van Karel V naar rechts gekroond met een stralenkroon.
TEKST: (Gelders kruis) CAROLVS. D.G. ROM. IM. HIS. REX (of variant). De tekst is voluit: Carolus Dei gratia Romanorum Imperator Hispaniarum rex, en betekent: Karel, bij Gods gratie keizer van het Duitse rijk en koning van Spanje.
KEERZIJDE: Klauwende leeuw naar links binnen een
cirkelvormige versiering.
Reinier van Eembrugge, mt: Gelders kruis.
ZJ
R 1555 R3
1550 X
1556 X
1554 X
Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
VZ: A: (Gelders
kruis) CAROLVS. D.G. ROM. IM. HISP. R.
B:
(Gelders kruis) CAROLVS. D.G. ROM. IMP. HIS. R.
C: (Gelders kruis) CA. D.G. V. IMP. HISP. REX. (jaartal)
D:
(Gelders kruis) CAROLVS. D G. ROM. IM. HIS. R.
E: (Gelders kruis) CAROLVS. D.V. IMP. HIS. REX.
F: (Gelders kruis) CARO. D.G. ROM. IM. HIS. R.
G: (Gelders kruis) CAROLVS. D.G. ROM. IMP. HISP.
H: (Gelders kruis) CAROLVS. D.G. ROM. IMP. HIS.
1:
Binnen cirkel om het borstbeeld.
Info:
Variant B1 (ZJ), afbeelding VCCI 53 nr.3.
Variant C2 (ZJ), afbeelding PW 1002.
Variant D1 (ZJ), particuliere collectie.
Variant H2 (ZJ), afbeelding Henzen juli 2000 nr.833.
Variant C2 (1555), particuliere collectie.
ZJ diverse (particuliere) collecties
1550 PW 1002
1554 PW 1002
1555 particuliere collecties
1556 PW 1002
Voorschrift: ordonnantie van 7 april 1543. Uit de snede 128
is ca. 1,92 gram per stuk. De sleischat die de muntmeester verschuldigd was over
het aanmunten was vastgesteld op 1 stuiver per mark.
In de rekeningen werden deze munten swarte penningen genoemd. Zij komen voor
in de volgende rekeningen:
29 maart 1546 - 14 juli 1552, geslagen 263.024 stuks.
6 augustus 1552 - 6 augustus 1558, geslagen 828.672 stuks.
In de laatst genoemde rekening kunnen zowel exemplaren van Karel V als van
Philips II gezeten hebben. Deze rekening overlapt namelijk de troonswisseling in
1555.
De koperen korten die te Gelderland zijn geslagen op naam van
Karel V zijn geheel naar voorbeeld van die uit de zuidelijke Nederlanden. De
exemplaren met het muntteken handje, lelie en ster zijn geslagen te Antwerpen,
Vlaanderen en Maastricht. Op de Gelderse exemplaren staat het muntteken Gelders
kruisje, het herkennen van het juiste munthuis kan problemen geven bij gesleten
exemplaren.
Er
bestaan ook vervalsingen
uit de tijd die er nogal
afwijkend uit zien. De omschriften
zijn dikwijls niet goed
leesbaar waardoor
moeilijk te zien is welk
type uit welk munthuis
nagebootst is.
De munten van Philips II (1555-1598)
Op 25 oktober 1555 nam Philips II het gezag over van zijn vader Karel V. Hij kreeg Spanje en de Nederlanden terwijl de Duitse en Oostenrijkse gebieden in handen kwamen van Karel s broer Ferdinand I. Philips II voerde echter een streng Katholiek bewind en wilde de macht van de adel drastisch beperken. Hierdoor ontstonden al snel ongeregeldheden die uitmonden in de beeldenstorm (1566). Als straf werden de Nederlanden bezet door een Spaanse troepenmacht onder leiding van Alva. De grafen van Egmond en Hoorne werden als vermeende opstandige elementen gevangen genomen en in 1568 te Brussel onthoofd. Sinds dat jaar (1568) waren er regelmatig schermutselingen in de Nederlanden onder leiding van Willem van Oranje. Toen op 1 april 1572 den Briel werd ingenomen door zijn Geuzen vloot raakte de opstand ineens in een stroomversnelling. Holland en Zeeland vochten zich grotendeels vrij van het Spaanse juk en Holland nam de muntslag in de stad Dordrecht in eigen handen op naam van Holland en Zeeland. Omdat de provincies Holland en Zeeland zich als eersten zeer onafhankelijk van de koning en de Bourgondische muntpolitiek konden opstellen ontstond er een verschil op monetair gebied tussen Holland en Zeeland enerzijds en de overige gewesten anderzijds. In Holland werd sinds 1573/1574 nieuw kopergeld geslagen in de vorm van koperen penningen, duiten en oorden. In 1575 werd er ook een eigen zilveren daalder ingevoerd, de leeuwendaalder. Al deze munten werden boven hun intrinsieke waarde uitgegeven. De overwaarde diende als reserve voor de oorlogvoering tegen Spanje. In Gelderland werd echter nog steeds de Philipsdaalder met zijn onderdelen geslagen die in waarde afweken van de Hollandse leeuwendaalders.
GEL.2a: (koper) korte.
(GH.229.6 - vdCh.XXV.45/46 - PW 1003/1004)VOORZIJDE: Gekroond borstbeeld van Philips II naar rechts.
TEKST: PHS. D.G. HISP. REX (of variant). De tekst is voluit: Philippus Dei gratia Hispaniarum rex, en betekent: Philips, bij Gods gratie koning van Spanje.
KEERZIJDE: In
het midden een kruis met daaromheen vier vuurijzers waar de vonken vanaf
springen.
Hendrik Hanssen, mt: Gelders kruis.
ZJ R (ca.1557-1565)
Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
VZ: A: PHS. D.G. HISP Z. REX
B: PHS. D. G. - HIS. REX
C: PHS. D. G. - HISP. REX
D: PHS. D.G. HISP. REX.
E: .PHS D:G. HISP Z. REX
F: PHS. D:G. - HIS. REX
1:
Borstbeeld type 1. 2: Borstbeeld type 2. |
KZ: I :
Cirkelvormige versiering op de keerzijde.
II:
Geen cirkelvormige versiering op de keerzijde.
Info:
Variant B2II (ZJ), particuliere collectie.
ZJ diverse (particuliere) collecties
Voorschrift: voortzetting van de ordonnantie van 7 april 1543. Uit de snede
128 is ca. 1,92 gram per stuk. Tot 1559 was de sleischat 1 stuiver per mark
daarna verlaagd naar ĵ stuiver.
In de rekeningen werden deze munten van Philips II swaertte corten, zwerte
corten of zwerte corten oft myten genoemd. Zij komen voor in de volgende
rekeningen:
6 augustus 1552 - 6 augustus 1558, geslagen 828.672 stuks.
11 augustus 1558 - 8 april 1561, geslagen 141.184 stuks.
8 april 1561 - 11 mei 1565, geslagen 636.800 stuks.
24 mei 1565 - 18 juni 1567, geslagen 76.288 stuks.
In de eerst genoemde rekening kunnen zowel exemplaren van Karel V als van
Philips II gezeten hebben. Deze rekening overlapt namelijk de troonswisseling in
1555. De korte was een munt die een waarde had van 2 mijten. De mijt bestond er in
twee soorten, de Vlaamse mijt van 1/48 stuiver en de Brabantse mijt van 1/72
stuiver. De eerste korten zijn geslagen in de 14e eeuw van biljoen (legering van
zilver met veel koper). Net als Karel V heeft ook Philips II ze aangemunt van
zuiver koper met een gewicht van 1,92 gram. Het gewicht van de latere
statenkorten werd verlaagd naar 1,2
gram.
Ook van dit type
korten bestaan
vervalsingen uit die tijd.
De
omschriften zijn dikwijls
niet goed leesbaar
waardoor moeilijk te zien
is welk type uit welk
munthuis nagebootst is.
GEL.3a: (biljoen) Hollants penninck.(GH.228.6
- vdCh.XXVIII.42-44)
VOORZIJDE: Gekroonde letter P (van Philips).
TEKST: D. G. HIS. ANG. Z. REX. D. GEL (of variant). Voluit met de P van de voorzijde krijg je de tekst: Philippus Dei gratia Hispaniarum Angliarum z rex dux Gelriae. Dit betekent: Philips, bij Gods gratie koning van Spanje en Engeland, hertog van Gelderland.
KEERZIJDE: Gekroond wapenschildje met daarin een klauwende leeuw naar links.
TEKST: DNS.
MICHI. ADIVTOR (of variant). Dit is voluit: Dominus michi adiutor, en betekent:
de Heer is mijn helper.
Hendrik Hanssen, mt: Gelders kruis.
ZJ S (ca. 1558-1574)
Bekende afslagen etc.
ZJ R2 (Vals)
Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
VZ: A: D. G. HIS. ANG. Z. REX. D. GEL
B: D. G. HISP. A. NG.
Z. R. GEL
C: D: G. HISP. REX.
DVX. GEL.
D: D. G. HISP. REX. D.
GEL
E: D. G. HIS. REX. DVX.
GELR
F: D. G. HIS. REX. DVX.
GEL
G: D. G HIS REX. DVX.
GEL
1:
Met binnen cirkel om de P.
2:
Zonder binnen cirkel om de P.
KZ: a: DVS. MIHI ADIVTO
b: DNS. MIHI. ADIVTOR
c: DNS. MICHI. ADIVTOR
d:
e: DVS. MIHI. A. DIVTOR
f:
g:
Info:
Variant
C1b (ZJ), particuliere collectie.
Variant
F1c (ZJ), particuliere collectie.
Omdat de provincies Holland en Zeeland zich als eersten zeer onafhankelijk van de koning en de Bourgondische muntpolitiek konden opstellen ontstond er een verschil op monetair gebied tussen Holland en Zeeland enerzijds en de overige gewesten anderzijds. In Holland werd sinds 1573/1574 nieuw kopergeld geslagen in de vorm van koperen penningen, duiten en oorden. In 1575 werd er ook een eigen zilveren daalder ingevoerd, de leeuwendaalder. Al deze munten werden boven hun intrinsieke waarde uitgegeven. De overwaarde diende als reserve voor de oorlogvoering tegen Spanje. In Gelderland werd echter nog steeds de Philipsdaalder met zijn onderdelen geslagen die in waarde afweken van de Hollandse leeuwendaalders. Na het vertrek van de Spanjaarden uit het noorden van het land en na de ondertekening van het verdrag van Gent in oktober 1576 kon men gaan werken aan een eenheid op monetair gebied. Vanwege het altijd nijpende geldgebrek van de Staten werd door de Staten-Generaal besloten om het voorbeeld van Holland en Zeeland te gaan volgen door overgewaardeerd geld te gaan slaan. Op 11 maart 1577 ontving de Gelderse muntmeester zijn instructie om de zogenaamde Statenmunten te gaan slaan. Op deze munten verscheen nog wel de naam en beeltenis van koning Philips II maar zijn devies DOMINUS MIHI ADIUTOR (de heer is mijn helper) werd vervangen door de spreuk PACE ET IUSTITIA (vrede en gerechtigheid). Koning Philips II was niet blij met deze nieuwe munten waar ook nog eens een aanmatigende spreuk op voorkwam. In het Duitse rijk werden deze munten vervolgens voor verboden verklaard (probationstag te Neurenberg van 4 mei 1577).
Volgens de instructie van 11 maart 1577 moest Jacob Dirkszoon Alewijn slaan: dubbele en enkele Nederlandse guldens in goud en vervolgens munten van 16, 8, 4 , 2, stuivers en munten van 1 en een ½ stuiver in zilver. Vanaf 27 maart 1578 kwam hier ook de instructie voor een munt van 32 stuivers bij. De instructie voor de koperen Statenoord is niet bewaard gebleven. In zijn 2e muntbus, welke liep over de periode 23 september 1574 tot 9 september 1580, worden al deze muntsoorten vermeld. De enkele gulden in goud en de 4, 2 en halve stuiverstukken in zilver zijn echter tot nu toe nooit terug gevonden en derhalve waarschijnlijk nooit geslagen.
De zogenaamde Statenoorden worden vermeld in de 2e
muntbus (1574-1580) van muntmeester Jacob Dirkszn. Alewijn bij het jaar 157714.
Het voorschrift was om 34 stuks uit een mark van 246,084 gram te slaan. Dit komt
neer op een gewicht van ca. 7,237 gram per stuk. Het nawegen van een exemplaar
leverde echter een te laag gewicht op van 6,0 gram (het KPK15 heeft 2
stukken in hun bezit van respectievelijk 6,883 en 8,39 gram). Vermunt is 1856
mark, aan cisaliën 36 mark, dus zuiver 1820 mark. Dit geeft een oplage van ca.
61880 stuks waarvan 740 stuks in de muntbus verdwenen16.
GEL.6: (koper) Statenoord.(V.18.3 -
GH.252.6 - PW 1021)
VOORZIJDE: Borstbeeld van Philips II naar links zonder kroon.
TEKST: + (Gelders kruis) + PHS. D:G. HISP z REX. DVX. GEL (of variant).
De tekst is voluit: Philippus Dei gratia Hispaniarum z rex dux Gelriae, en betekent: Philips, bij Gods gratie koning van Spanje en hertog van Gelderland.
KEERZIJDE: Gekroond wapenschild van Oostenrijk-Bourgondië. Het wapenschild is versierd met de keten van de orde van het gulden vlies.
TEKST:
.PACE. ET IVSTITIA. dit betekent: vrede en gerechtigheid.
Jacob Dirkszn. Alewijn, mt: Gelders kruis. Vermelding van oortjes in zijn 2e muntbus (1574-1580), ca. 1820 mark is ca. 61880 stuks.
ZJ S (ca. 1577-1578)
Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
VZ: A:
(Gelders kruis)
PHS. D:G. HISP Z REX. DVX. GEL
B: . (Gelders kruis)
. PHS D G. HISP Z REX. DVX. GEL
C: . (Gelders kruis)
. PHS. D:G. HISP Z REX. DVX. GEL
D: +
(Gelders kruis)
+ PHS. D:G. HISP Z REX. DVX. GEL
1:
Binnen cirkel om het borstbeeld.
Info:
Variant A1a (ZJ), afbeelding van
Gelder17 plaat I nr.6.
Variant A1d (ZJ), gezien VCCI 58 nr.27.
Variant D1e (ZJ), particuliere collectie.
Variant D1g (ZJ),
Particuliere collectie en exemplaar gezien bij munthandel Rondomons.
ZJ diverse (particuliere) collecties
Voorschrift: instructie niet bewaard gebleven. Mogelijk gegeven kort na de instructie voor het zilvergeld van 7 maart 1577. Uit de snede 34 is ca. 7.237 gram per stuk.
De Voogt18 vermeldt dat de muntmeester 62 gulden van de verantwoorde sleischat over deze oortjes op zijn verzoek terug kreeg. Er waren blijkbaar problemen ontstaan over deze oortjes omdat werd vermeld: "soe is ter subitelixk onder de gemeente der stadt Nyemege oick van de steden deses Furstendoms, sulcke alteratie und comotie opgeresen, dat hij die voorn. cooperen oortkens nyet en heeft kunnen vuytgegeven ende bestaeden, en is oick genootsaeckt geweest eenige die alrede vuytgegeven en bestaet waren, weder te moeten ontfangen ende wisselen om opreur en perikel sijns lijffs te verhueden". Mogelijk waren de oortjes niet goed van gewicht, daarnaast vaardigden de Staten van Brabant op 28 april 1581 een muntplakkaat uit. (14) In het plakkaat werd alleen in Brabant geslagen geld geldig verklaard en al het andere geld verboden verklaard. Op 10 mei 1581 werd in het graafschap Vlaanderen een plakkaat afgekondigd met grotendeels dezelfde inhoud en nam men dezelfde maatregelen als te Brabant werden genomen (15). Waarschijnlijk vanwege dit verbod zijn enkele Gelderse oorden van een klop handje voorzien over het muntteken Gelders kruis om ze op Antwerpse exemplaren te laten lijken waarop als muntteken een handje stond afgebeeld.
Vanwege de Spaanse oorlogsdreiging was het Gelderse munthuis verplaatst vanuit Nijmegen naar het veiliger Harderwijk. Deze verplaatsing bleek niet onterecht want in 1586 werd Nijmegen door de Spanjaarden ingenomen. Terwijl men in het Staatse Gelderland zonder veel succes de Leicester munten probeerde in te voeren, werd te Nijmegen het munthuis door de Spanjaarden in gebruik genomen.
Als muntmeester werd Johan Gijsbert de Jonghe
aangesteld die daar een muntslag begon op de muntvoet van koning Philips II. De
munten zijn geslagen op naam van Philips II als koning van Spanje en hertog van
Gelderland. Geslagen werden de onderdelen van de Philipsdaalder en kleingeld van
zilver en koper. Gedurende de Spaanse bezetting liet Philips II een publicatie
uitvaardigen tegen de stedelijke Nijmeegse munten. De magistraat weigerde deze
af te kondigen ondanks dat er tijdens de bezetting helemaal geen stedelijke
munten zijn geslagen.
In 1591 werd Nijmegen weer heroverd op de
Spanjaarden en werd het Spaanse munthuis gesloten. De Gelderse munt zou namelijk
niet meer naar Nijmegen terugkeren maar bleef gevestigd te Harderwijk. Wel heeft
er met tussenpozen een stedelijke muntslag plaatsgevonden gedurende de 17e eeuw
(zie hiervoor bij Nijmegen).
GEL.43: (koper) Hertogelijk oord.(V.18.1
- GH.232.6 - PW 1023)
VOORZIJDE: Gekroond borstbeeld van Philips II naar links.
TEKST: .PHS. D:G HI Z REX. DVX. GEL. (of variant). Onder het borstbeeld staat het jaartal wat gesplitst is door een Gelders kruisje. De tekst is voluit: Philippus Dei gratia Hispaniarum z rex dux Gelriae, dit betekent: Philips, bij Gods gratie koning van Spanje en hertog van Gelderland.
KEERZIJDE: Gekroond wapenschild van Oostenrijk-Bourgondië.
TEKST:
.DOMINVS. MIHI. ADIVTOR. Dit betekent: de Heer is mijn helper.
Johan Gijsbert de Jonge, mt: Gelders kruis. Vermelding van oortjes in zijn 1e en laatste muntbus (1586-1591). Geslagen 9222 mark is ca. 414247 stuks (waarvan er 784 in de muntbus verdwenen).
1587 R
1590 R
1588
R 1591 R
1589
R
Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
VZ: A: .PHS. D:G HI Z REX. DVX. GEL.
(cijfer) (Gelders kruis)
(cijfer)
B:
.PHS. D:G.HISP Z.REX. DVX. GEL. (cijfer)
(Gelders kruis)
(cijfer)
C:
.PHS. D:G.HISP.Z.REX. DVX. GEL. (cijfer)
(Gelders kruis)
(cijfer)
D: .PHS.
D:G.HISP.Z.REX. DVX. GELR. (cijfer)
(Gelders kruis)
(cijfer)
Variant
A heeft de S en P in HIS(P) over elkaar heen.
1: Met binnen cirkel om het
borstbeeld.
2: Zonder binnen cirkel om
het borstbeeld.
KZ: a: .DOMINVS. MIHI. ADIVTOR.
b: DOMINVS. MIHI.
ADIVTOR.
c: DOMINVS. MIHI.
ADIVTOR
I : Met binnen cirkel om het
wapen.
II: Zonder binnen cirkel om
het wapen.
Info:
Variant A2aII (1587), particuliere
collectie.
Variant B2(c)II (1588), particuliere collectie.
Variant B2aII (1590), particuliere collectie.
Variant (B)2aII (1591), particuliere collectie.
Variant B2cII (1591), afbeelding VCCI 53 nr.10.
1587 diverse (particuliere) collecties
1588 diverse (particuliere) collecties
1589 diverse (particuliere) collecties
1590 diverse (particuliere) collecties
1591 diverse (particuliere) collecties
Voorschrift: uit de snede 45 is ca. 5.468 gram per stuk.
Het jaar 1587 komt wel voor als overslag
over een ander type oord, mogelijk over de Statenoorden uit de periode
1578-1579. Het officiële gewicht moest 5,468 gram zijn maar nawegen van een
kwalitatief goed exemplaar leverde echter een gewicht op van 4,0 gram.
GEL.44: (koper) Hertogelijke duit.(V.18.2
- GH.233.6 - PW 1022)
VOORZIJDE: Borstbeeld van Philips II naar links zonder kroon.
TEKST: PHS. D:G. HIS. Z. REX. DVX. GEL. (of variant). Onder het borstbeeld staat het tot twee cijfers afgekorte jaartal, gescheiden door een Gelders kruisje. De tekst is voluit: Philippus Dei gratia Hispaniarum z rex dux Gelriae, dit betekent: Philips, bij Gods gratie koning van Spanje en hertog van Gelderland.
KEERZIJDE: Gekroond wapenschild van Oostenrijk-Bourgondië.
TEKST:
DOMINVS. MIHI. ADIVTOR. Dit betekent: de Heer is mijn helper.
Johan Gijsbert de Jonge, mt: Gelders kruis. Vermelding van halve oortjes of "negenmanneke" in zijn 1e en laatste muntbus (1586-1591). Geslagen 1030 mark 6 ons, is ca. 92679 stuks waarvan 98 stuks in de muntbus verdwenen.
1587 R2
1589 R3
1588
R2 1590 R2
Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
VZ: A: .PHS. D:G. HIS. Z. REX. DVX. GEL. (cijfer)
(Gelders kruis) (cijfer)
B:
.PHS. D:G. HIS Z. REX. DVX. GEL. (cijfer)
(Gelders kruis)
(cijfer)
C:
.PHS. D:G HIS. Z. REX. DVX. GEL. (cijfer)
(Gelders kruis)
(cijfer)
Variant (B)2(a)II (1587), particuliere collectie.
Variant
A2aII (1588),
particuliere collectie.
Variant C2bII (1588), afbeelding VCCI 53
nr.11.
1587 diverse (particuliere) collecties
1588 diverse (particuliere) collecties
1589 slechts enkele (particuliere) collecties
1590 diverse (particuliere) collecties
Voorschrift: uit de snede 90 is ca. 2.734 gram per stuk.
In de muntbus van muntmeester Johan
Gijsbert de Jonge over de periode 1586-1591 worden deze muntjes "koperen
halve oorten (negenmanneke)" genoemd.
Munten van Gelderland als onderdeel van de republiek
De republiek der zeven verenigde Nederlanden is nooit officieel afgekondigd of uitgeroepen maar kan men laten beginnen na het vertrek van Robert Dudley, graaf van Leicester. Deze was naar de Nederlanden gehaald als landvoogd met de bedoeling om orde op zaken te stellen. Tevens rekende men op Engelse (militaire) steun in de strijd tegen de Spanjaarden. Leicester probeerde tevens de muntcirculatie te reorganiseren maar dit stuitte op grote problemen. De Nederlanden waren nog lang niet rijp voor een machtsstructuur die de Staten en belangrijke steden vertelde wat zij moesten doen. Daardoor lapten de belangrijke steden de muntbesluiten aan hun laars en gingen daardoor ook de Staatse munthuizen weer hun eigen weg.
De positie van Leicester kwam in gevaar toen hij de handel met Spanje (die ondanks de oorlog gewoon doorging) verbood en omdat hij geen militaire overwinningen op Parma kon behalen. Toen ook nog bekend werd dat koningin Elisabeth in het geheim met Parma onderhandelde over een vrede tussen de noordelijke en zuidelijke Nederlanden moest Leicester vertrekken. In december 1587 vertrok hij naar Engeland waarna de Staten-Generaal besloten om zelf het soevereine bestuur over de gewesten op zich te nemen zonder een soeverein staatshoofd. In de jaren hierna bleef de buitenlandse elite zich verbazen over het bestuurssysteem dat in de republiek gehanteerd werd. In hun ogen was het onmogelijk dat een land bestuurd kon worden zonder een soeverein vorst.
In de periode na zijn vertrek begonnen diverse
munthuizen in de republiek nieuw geld aan te munten. Deze aanmuntingen zullen in
de laatste jaren van de 16e en de begin jaren van 17e eeuw tot een chaos op
muntgebied lijden. Deze chaos zou uiteindelijk bezworen worden door het
muntplakkaat van 1606.
GEL.58: (koper) duit.(V.18.7 - PW
1007)
VOORZIJDE: Een tulpkrans met daarin de tekst DVC GEL RIĈ in drie regels. Dit is voluit: ducatus Gelriĉ, en betekent: hertogdom Gelderland.
KEERZIJDE: Wapen
van Gelderland welke wordt omgeven door een veelbogige versiering. Tekst:
IN DEO SPES NOSTRA: (of variant), dit betekent: onze hoop in de Heer.
Jacob Dirkszn. Alewijn, mt: Gelders kruis. Vermelding van duiten in zijn 7e muntbus (1588-1593), geslagen 677 mark is ca. 59576 stuks (bij de uiterste remedie).
ZJ
R2 (ca.
1591-1593)
Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
VZ: A: DVC / GEL / RIĈ
KZ: a:
(Gelders kruis) : IN. DEO. SPES. NOSTRA:
Info:
Variant Aa (ZJ), Teylers museum (TMNK 06938).
ZJ diverse (particuliere) collecties
Voorschrift: toestemming van de Staten van
Gelderland van 3 februari 1591. Uit de snede 80 à 82 stuks is ca. 3,0 tot 3,1
gram per stuk. Remedie 5 of 6 stuks.
De Voogt vermeldt dat de muntmeester moest slaan "gelicke coperen
penningen" als hij ter proeve aan de rekenkamer had ingezonden tegen
een sleischat van 1½ stuiver. In een brief van de rekenkamer van 3 februari
1591 werd hem toestemming verleend "dat hij die mogt beginnen te munten,
mits makende vooreerst 80 ende 82 int marck, ten remedie vijff oft zes stucken,
ende to sleischat eenen stuyver 6 myten". Mr. L.W.A. Besier vermeldt
dat deze duiten als origineel niet bekend zijn. Dit type GEL.58 kan echter in
aanmerking komen voor de vermelding in de 7e muntbus over 1588-1593. Er komt in
de muntbus echter ook een vermelding voor van 820 mark "vreemd koperen
geld". Stempelsnijder Goossen Sluysken ontving voor het snijden van de
ponsoenen voor deze koperen munt 6 gulden. Voor de hele en halve kruisdaalder, koperen
duiten, en voor het veranderen van het manneken op de Hongaarse dukaat
tezamen 46 gulden. Er zijn dus 2 verschillende vermeldingen van koperen munten
en twee verschillende vermeldingen van stempels daarvoor. Wat deze vreemde
koperen munt is geweest is mij onbekend, mogelijk kan een verband bestaan met
zogenaamde "schüsselpfennigen". Deze eenzijdige muntjes van zeer laag
zilvergehalte werden rond deze tijd in diverse oost-Nederlandse munthuizen
heimelijk vervaardigt voor de uitvoer naar Duitsland. Een exemplaar uit
Gelderland is echter (nog) niet terug gevonden.
Het Gelderse kopergeld van 1606-1659
In de periode 1603-1606 kwam door onderling overleg het muntplakkaat van 1606 tot stand. Een belangrijke overwinning was dat de diverse steden die munt sloegen nu akkoord wilden gaan met een jaarlijkse afkoopsom. Op 20 maart 1606 werd het besluit van kracht dat de steden Nijmegen, Zutphen, Deventer, Kampen, Zwolle en Groningen hun muntslag zouden staken in ruil voor een jaarlijkse vergoeding van 2000 gulden. Dit geld zou wel besteed moeten worden aan het onderhoud van de vestingwerken en werd ook altijd afgeboekt onder de noemer van "kosten van oorlog".
Op 21 maart 1606 werd het nieuwe plakkaat afgekondigd, hierin werden nu eindelijk de zware Leicester munten afgeschaft. De bestaande oude muntsoorten van uiteenlopende waarden en uiterlijk die in diverse provincies waren gemunt werden toegelaten voor hun nominale waarde. Men ging er uiteraard wel van uit dat deze munten nu niet meer opnieuw gemunt zouden worden. Het kleingeld zoals de koperen duiten werden alleen maar geldig verklaard in de provincie waar zij ook geslagen waren. Deze regel is echter nooit in de praktijk gehandhaafd. Ook werd afgesproken om het gewicht van het kopergeld te standaardiseren. In de jaren vóór 1606 varieerde het gewicht van het kopergeld namelijk nogal sterk tussen de provincies en steden onderling. Uit een mark koper moesten voortaan 116 duiten geslagen worden. Dit betekende een gewicht per stuk van ca. 2,12 gram.
De aanmunting van koperen duiten werd in Gelderland pas in 1626 (na ruim 30 jaar) weer opgepakt. Doordat er alleen gouden en zilveren handelsmunten geslagen konden worden en geen zilveren kleingeld, gaf Gelderland toestemming tot het aanmunten van kopergeld. Door het slaan van kopergeld kon de muntmeester zijn bedrijf nog enigszins aan de gang houden. Het kopergeld zou wederom alleen bestemd zijn voor de eigen provincie maar dit bleek in de praktijk nooit te gebeuren. Na vermelding van mogelijke knoeierij met duiten in 1640 zijn er daarna plotseling geen duiten meer aangemunt. Pas vanaf 1662 worden er weer geregeld duiten geslagen tot en met 1693.
Op 13 december 1701 verbood Holland de circulatie
van alle oude en vreemde duiten binnen haar grenzen. Deze maatregel is
waarschijnlijk het gevolg van een project van Angelo Fermi uit 1699 welke was
ingediend tot redres (herstelling) van het muntwezen19. Het
geldverkeer was blijkbaar dusdanig overspoeld geraakt met vreemde en lichte
duiten dat er dringend iets aan gedaan moest worden. Vooral de hagemunten van
Reckheim en Gronsveld produceerden grote hoeveelheden te lichte imitaties die
met tonnen vol de republiek werden binnen gebracht. Ook uit Duitsland (Kleef)
kwamen behoorlijke hoeveelheden duiten ons land binnen. Gelijk na deze maatregel
begint men in Holland met de aanmunting van een nieuw en zwaarder type duit. Om
nu niet overspoeld te raken met alle uit Holland geweerde koperen munten
beginnen ook de andere provincies nieuw en zwaarder kopergeld te slaan. Van de
eerste nieuwe duiten kwamen er te Gelderland 68 uit een mark wat een gewicht
oplevert van ca. 3,618 gram. In latere jaren begint Gelderland alweer te tornen
aan dit gewicht omdat er dan 75 à 76 (1720) en 79 à 80 (1751) uit een mark
geslagen mogen worden.
GEL.82: (koper) duit.(V.19.1 - PW
1008)
VOORZIJDE: Een tulpkrans met daarin de tekst DVC GEL in twee regels en daaronder het jaartal. De tekst is voluit: Ducatus Gelriĉ, en betekent: Hertogdom Gelderland.
KEERZIJDE: Wapen
van Gelderland welke wordt omgeven door een veelbogige versiering. Tekst: f IN.
DEO. SPES. NOSTRA. (of variant), dit betekent: onze hoop in de Heer.
Johan Alewijn, mt: Gelders kruis. Vermelding van duiten in zijn 3e muntbus (25 november 1626 t/m 18 februari 1630) ca. 10273 mark 1 ons is ca. 1233196 stuks (waarvan 1772 stuks in de muntbus verdwenen). Tenslotte in zijn 4e muntbus (13 december 1631 t/m 3 april 1635) ca. 955 mark is ca. 114640 stuks (waarvan 159 stuks in de muntbus verdwenen).
1626 N
1634 N
1628
R
1635 N
1631 R3
1633 N
Johan Weijntges, mmt: lelie. Vermelding van duiten in zijn 1e muntbus (1 oktober 1635 t/m half februari 1636) ca. 5093 mark is ca. 611369 stuks.
1636 N163. R2 (ontbrekend cijfer)
Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
VZ: A: DVC / GEL / (jaartal)
B: DVC / . / GEL
/ (jaartal)
C: DYC / GEL /
1628
D: DVC. / GEL. / (jaartal)
E: DVC / GEL / (cijfers).
1: Krans type 1. 2: Krans type 2. |
KZ: a: (Gelders kruis)
.IN. DEO. SPES. NOSTRA.
b: (Ster)
.(IN DEO SPE)S NO(STRA).
c: (Gelders kruis)
IN. DEO. SPES. NOSTRA
d: CONCORDIA. RES. PAR.
CRES. GEL. (op
1633 en 1636) R2
e: (Gelders kruis)
.N. DEO. SPES. NOSTRA.
f: (Gelders
kruis met X er doorheen) .IN. DEO. SPES. NOSTRA.
g: ( ). DO. ( ) NOSTRA ( )
h: + IN. DEO. SPES. NOSTRA
i: IN. DEO. SPES. NOSTRA
j: (Gelders
kruis met X er doorheen) IN. DEO. SPES. NOSTRA
k: + .IN. DEO. SPES. NOSTRA.
l: ο .IN. DEO. SPES. NOSTRA.
m:
(IN DE)O. SPES. NOSITRA.
n: (Ster)
.IN. D( )TR.
o:
(Ster)
IN. DEO. SPES. NOSTRA
p:
( )
( ) DEO - SPES ( ) NOSTER -
I : Klein
wapenschild binnen veelbogige versiering.
II: Groot
wapenschild binnen een veelbogige versiering.
Info:
Variant A1fI (1626), particuliere
collectie.
Variant A1fII (1626), particuliere collectie.
Variant B1?II (1626), particuliere collectie.
Variant A1jII (1626), Nationale Numismatische Collectie (DNB)
Variant A1jII (1628), afbeelding De Beeldenaar maart/april 2009 p.84.
Variant A1oII (1628, Nationale Numismatische Collectie (DNB)
Variant A1bII (1633), particuliere collectie.
Variant A1dII (1633), particuliere collectie.
Variant A1iII (1633), afbeelding De Beeldenaar maart/april 2009 p.85.
Variant A1kII (1633), particuliere collectie.
Variant A1cII (1634), particuliere collectie.
Variant A2cII (1634), particuliere collectie.
Variant A1hII (1634), particuliere collectie.
Variant A1iII (1634), afbeelding De Beeldenaar maart/april 2009 p.84.
Variant A1aII (1635),
particuliere collectie.
Variant A1gII (1635), particuliere collectie.
Variant A1lII (1635), particuliere collectie.
Variant A1mII (1635), particuliere collectie.
Variant A1nII
(1635), De Beeldenaar juli/augustus 2010 p.180.
Variant A1cII (1636), particuliere collectie.
Variant A1dII (1636),particuliere collectie.
Variant E1hII (163.), particuliere collectie.
Variant ?1pII (16??), particuliere collectie.
1626 diverse (particuliere) collecties
1628 diverse (particuliere) collecties
1631 slechts enkele (particuliere) collecties
1633 diverse (particuliere) collecties
1634 diverse (particuliere) collecties
1636 diverse (particuliere) collecties
163. particuliere collectie
Voorschrift: ordonnantie van de Staten van Gelderland van 1626. Uit de snede zoals "op den voet van Hollant en West Frieslant" 116 stuks is ca. 2,12 gram per stuk. Remedie van 4 stuks in het mark. De sleischat was in zijn geheel voor de muntmeester.
De berekening van de slagaantallen
is volgens de uiterste remedie (120 uit een mark). Het jaartal 1625 uit deze
serie wordt afgebeeld door Verkade20
en wordt vermeld in de verzameling van het museum van oudheden te Nijmegen.21
Aan het bestaan van dit jaartal
moet echter sterk worden getwijfeld.
Hier is hoogst
waarschijnlijk een zeer
gesleten exemplaar
verkeerd gelezen. De
ordonnantie voor deze
duiten is afgegeven in
1626 en ook worden zij pas in de muntbus vermeld
vanaf 1626. Het
jaartal 1625 heb ik daarom niet opgenomen. In een interessante reactie op mijn
artikel over deze serie duiten in De Beeldenaar van maart/april 2009 weet Willem
van den Nieuwenhof in dezelfde Beeldenaar op blz. 84/85 enkele aanvullingen te
geven. Het jaartal 1628 bestaat met een 8 die lijkt op een letter S. Mogelijk
heeft Verkade dit cijfer geïnterpreteerd als een 5 en daarom dit jaartal
opgenomen. Tevens weet van den Nieuwenhof een nieuwe tekstvariant te melden
waarbij de tekst niet begint met een (Gelders) kruis maar slechts met een wat
grotere punt. Verder merkt hij op dat er duiten bestaan waar men in het stempel
een punt heeft geslagen over het laatste cijfer in het jaartal. De duit 163·die
hier op de site afgebeeld staat schrijft hij ook aan een dergelijke actie toe en
meent onder de punt het cijfer 5 te zien, ik zie dit echter niet
bij dit exemplaar.
In juni 1640 kreeg
men te Harderwijk het verzoek om 30 à 40 duiten beschikbaar te stellen voor
onderzoek vanwege mogelijke knoeierijen met duiten door muntmeester Johan
Weijntges. Uit zijn 1e muntbus opening bleken zijn duiten al "enigszins
schraal" te zijn. Er zijn volgens de muntbus nooit duiten geslagen in 1640
maar is dit jaartal wel opgenomen in sommige catalogi. Hoogst waarschijnlijk
werden in dit verzoek de duiten van 1635 en 1636 bedoeld. Waarschijnlijk net als
bij de bezemstuivers kwamen de klachten nogal laat. Duiten van 1640 ben ik
nimmer tegen gekomen en ook
de bekende musea met
grote verzamelingen bezitten hiervan geen exemplaar. Het jaartal
1640 heb ik op die grond laten vervallen. Welke duiten met het jaartal 1635 door
Alewijn en welke door Weijntges zijn geslagen is niet te achterhalen. De duiten
van 1635 heb ik daarom allen bij muntmeester Alewijn ingedeeld. Het jaartal 1635
bestaat met een kleine 5 in het jaartal en met een
normale 5 in het jaartal. Mogelijk kan de grote of kleine 5
in het jaartal een teken van onderscheiding zijn tussen de twee muntmeesters in
dat jaar. Ook valt op dat de tekst op de wapenzijde van het mij bekende
exemplaar met een normale 5 in het jaar begint met een open rondje. In de juni-lijst 1999 van munthandel Henzen staat onder nummer 989 een duit 1628 vermeld.
Volgens de beschrijving had dit exemplaar
alle letters S in spiegelbeeld. Helaas
kan dit nog niet bevestigd worden en de volledige tekstvariant (nog) niet
worden beschreven. De
afwijkende tekst CONCORDIA RES PAR CRES
GEL op exemplaren van
1633 wordt wel in verband
gebracht met de
herovering van Roermond
(zie bij PW 1008).
Aangezien Roermond in
1632 werd heroverd en er
ook een exemplaar van
1636 met deze tekst
blijkt te bestaan komt
deze aanname op losse
schroeven te staan. Het jaartal 1631
werd reeds genoemd door Purmer en van der Wiel. Van dit jaar was ik nooit
overtuigende exemplaren tegen gekomen. Er bestaan wel aardig wat duiten waarop het lijkt of het hier een exemplaar
van 1631 betreft maar deze hebben allen een vreemd laatste cijfer in het jaartal
welke meer op een mislukte 4 lijkt dan een echt cijfer 1, zie hier een
voorbeeld. Uit een oude verzameling is nu toch een overtuigend exemplaar te
voorschijn gekomen en kan het jaar 1631 definitief worden opgenomen. Ook bleek
Teylers museum te Haarlem een exemplaar in de collectie te hebben. Een interessante variant is
een duit uit deze serie met een ontbrekend laatste cijfer
in het jaartal. De munt heeft alleen de cijfers 163 met een punt daar achter.
GEL.94: (koper) duit.(V.19.2
- PW 1009/1010)
VOORZIJDE: Een tulpkrans met daarin de tekst .D. GEL RIĈ in drie regels en daaronder het jaartal. Dit is voluit: ducatus Gelriĉ, en betekent: hertogdom Gelderland.
KEERZIJDE: Gekroond
wapen van Gelderland. Tekst: .IN. DEO. SP. NOS. (of variant). Dit is voluit: in
Deo spes nostra, en betekent: onze hoop in de Heer.
Paulus Sluiskens, mmt: zittend
hondje, komt niet op de duiten voor. Vermelding van duiten in zijn 2e muntbus
(11 februari 1659 - 30 december 1664) ca. 3205 mark is ca. 384600 stuks (waarvan
532 in de muntbus). In zijn 3e muntbus (22 augustus 1665 - 14 mei 1672) ca. 4991
mark is ca. 598920 stuks (waarvan 830 in de muntbus). In zijn 4e muntbus (15
februari 1676 t/m 26 mei 1681) ca. 7719 mark is ca. 926280 stuks (waarvan 1286
in de muntbus).
1662 X
1676 R
1663 N
1678 N
1664
R2 1679 R3
1665 N
1681 N
1666 X
1668
S
Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
VZ: A: D / GEL / RIĈ / (jaartal)
B: .D / GEL / RIĈ /
.(jaartal).
C: .D. / GEL / RIĈ /
(jaartal).
D: .D. / GEL / RIĈ /
(jaartal)
E: .D. / GEL / RIE /
(jaartal)
F: D. / GEL / RIĈ /
(jaartal)
G: .D. / GEL / RIĈ /
.(jaartal).
1: Jaartal met Romeinse I.
2:
Jaartal met Arabische 1.
* : Krans type 1. ** : Krans type 2 ***: Krans type 3. |
KZ: a: .IN DEO. .SP. NOST.
b: .IN. DEO. SP. NOST.
c: IN DEO. SP. NOST
d: IN DEO .SP NOST
e: .IN DEO SP NOST
f: IN ( ) DEO. SP NOST
g: SP NOS IN DEO *
h: IN. DEO. SP. NOS.
i: .IN. DEO. .SP. NOST.
j: .IN. DEO. SP NOS
k: IN. DEO. SP. NOST
l: IN. DEO SP. NOST
* De
tekst begint linksonder naast het wapen, bij 1668.
I :
Onversierd wapen, alleen wat oogjes aan de rand. II : Wapen met rijk versierde rand. |
||
Wapen I | Wapen II |
Info:
Variant B1**bI (1663), particuliere
collectie.
Variant G1*lI (1663), particuliere collectie.
Variant D2**dI (1664), particuliere collectie.
Variant D2lI (1664), particuliere collectie.
Variant G2**cI (1665), particuliere collectie.
Variant G2***gI (1668), Heritage Auctions Europe november 2024 lot 4082.
Variant G1*kI (1668), particuliere collectie.
Variant G1***kI (1668), particuliere collectie.
Variant G2kI (1668), particuliere collectie.
Variant G2***lI (1668) particuliere collectie.
Variant C1*(l)I (1676), particuliere collectie.
Variant G1(?)(?)II (1676, particuliere collectie.
Variant F1*kII (1679), particuliere collectie.
Variant E?*?II (1679), geldmuseum Utrecht (NM-01081)
Variant A1*cII (1681), particuliere collectie.
Variant D1*hII (1681), particuliere collectie.
1662 PW 1009
1663 diverse (particuliere) collecties
1664 diverse (particuliere) collecties
1665 diverse (particuliere) collecties
1666 TMH (is 1665?)
1668 diverse (particuliere) collecties
1676 diverse (particuliere) collecties
1678 diverse (particuliere) collecties
1679 slechts enkele (particuliere) collecties
1681 diverse (particuliere) collecties
Voorschrift: resolutie 7/17 maart 1663 van het Hof en rekenkamer van Gelderland. Uit de snede 120 is ca. 2.0507 gram per stuk. De remedie bedroeg 4 stuks. Het voorschrift is gewijzigd volgens resolutie van 12 november 1678. Het aantal stuks uit de snede werd gewijzigd naar 116, ca. 2,121 gram per stuk. Ook weer met een remedie van 4 stuks. De sleischat was in zijn geheel voor de muntmeester.
Ondanks dat de eerste resolutie dateert
van 7 maart 1663 zouden er volgens Purmer en van der Wiel duiten bestaan met het jaartal 1662.
Ik heb deze nergens aangetroffen. De sleischat van het
kopergeld was volgens de resolutie van 7 maart 1663 voor de muntmeester maar hij
moest wel zelf de kosten voor de stempels dragen. Het jaar 1666 zou aanwezig
zijn in de collectie van Teylers museum te Haarlem. Dat is dit exemplaar maar
mij lijkt het eerder een 1665. Oordeel zelf. Vanaf 1676 is men begonnen met
het maken van typen met een gewijzigd wapenschild. De jaren 1676 en 1678 bestaan
zowel met het 'oude' wapenschild van het type I als met het 'nieuwe' wapenschild van
het type II.
GEL.100: (koper) duit.(V.19.2 -
PW 1009/1010)
VOORZIJDE: Een tulpkrans met daarin de tekst .D. GEL RIĈ in drie regels en daaronder het jaartal. Dit is voluit: ducatus Gelriĉ, en betekent: hertogdom Gelderland.
KEERZIJDE: Gekroond
wapen van Gelderland. Tekst: .IN. DEO. SP. NOS. (of variant). Dit is voluit: in
Deo spes nostra, en betekent: onze hoop in de Heer.
Paulus Sluiskens, mmt: zittend hondje, komt niet op de duiten voor. Vermelding van duiten in zijn 5e muntbus (19 april 1684 - 17 januari 1687) ca. 3756 mark is ca. 435699 stuks (waarvan 627 in de muntbus).
1684 NJohan van Brienen, mmt: eenhoorn, komt niet op de duiten voor. Vermelding van duiten in zijn 1e en enigste muntbus (22 november 1690 - 31 december 1694) ca. 13600 mark is ca. 1577611 stuks (waarvan 2333 in de muntbus).
1690 NBekende afslagen etc.
ZJ
X(hybride kz × kz)
ZJ X (zilveren
hybride kz × kz)
1690 R (vals)
1690 R3 (zilver)
1691 X (hybride 1690×1691)
1691 R3 (zilver)
1692
R3 (zilver)
1693 X (zilver)
1699 X (zilver)
1591 R2
(foutief gesneden
jaartal)
Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
VZ: A: D / GEL / RIĈ / (jaartal)
B: .D / GEL / RIĈ /
.(jaartal).
C: .D. / GEL / RIĈ /
(jaartal).
D: .D. / GEL / RIĈ /
(jaartal)
E: .D. / GEL / RIE /
(jaartal)
F: D. / GEL / RIĈ /
(jaartal)
G:
D
/ GEL / RIĈ
/ 1690
H: .D. / GEL / RIĈ /
.(jaartal).
I: *D* / GEL / RIĈ /
(jaartal)
1:
Jaartal met Romeinse I.
2: Jaartal met Arabische 1.
KZ: a: .IN DEO. .SP. NOST.
b: .IN. DEO. SP. NOST.
c: IN DEO. SP. NOST
d: IN DEO. SP NOST
e: .IN DEO SP NOST
f: IN DEO SP NOS
h: IN. DEO. SP. NOS.
i: .IN. DEO. .SP. NOST.
j: .IN. DEO. SP NOS
k: .IN DEO SP NOST
l: IN DEO SP NOST
II : Wapen met rijk
versierde rand. III: Wapen met deels dubbele, rijk versierde rand. IV : Wapen met grotere versieringen (alleen op zilveren afslagen). |
|||
Wapen II | Wapen III | Wapen IV |
Info:
Variant D1?II (1684), particuliere
collectie.
Variant D1dIII (1690), particuliere
collectie.
Variant D1dIII (1691), particuliere collectie.
Variant D1(f)(III) (1691 klein model 0,75 gram), particuliere collectie.
Variant D1kIV (1691 zilver), afbeelding VCCI 50 nr.2565.
Variant I1lIV (1692 zilver), Teylers museum (TMNK 07092).
1684 diverse (particuliere) collecties
1690 diverse (particuliere) collecties
1691 diverse (particuliere) collecties
1692 PW 1010
1693 PW 1010
1591 PW 1010.6
ZJ (hybride kz × kz) PW 1010.2
ZJ (zilveren hybride kz × kz 4,3 gram) PW 1010.4
1690 (vals) Bos blz. 101
1690 (zilver) NNC AHM
1691 (klein model) particuliere collectie
1691 (hybride 1690 × 1691) PW 1010.1
1691 (zilver 2,66 gram) TMH
1691 (zilver) NNC VMH
1692 (zilver 5,302 gram) TMH
1693 (zilver) PW 1010.3
1699 (zilver) de Voogt 362 (catalogus van Duren nr.132)
Voorschrift: resolutie 7 maart 1663 van het Hof en rekenkamer van Gelderland. Uit de snede 120 is ca. 2.0507 gram per stuk. De remedie bedroeg 4 stuks. Het voorschrift is gewijzigd volgens resolutie van 12 november 1678. Het aantal stuks uit de snede werd gewijzigd naar 116, ca. 2,121 gram per stuk. Ook weer met een remedie van 4 stuks. De sleischat was in zijn geheel voor de muntmeester.
Op 7 augustus 1691 verscheen een
plakkaat van de Staten-Generaal22waarin maatregelen werden genomen om het verval in de
muntslag aan te pakken. Onder punt 1 werd geschreven "Eerstelijck, dat
aanstondts met den slagh van Payementen, op alle de Munten deser landen, soo
Provinciale als Rijcks-munten, sal moeten werden opgehouden, en dat voortaen
geen Payementen meer sullen mogen werden geslagen; dat oock by eenige Provincien
in het particulier, daer toe geen consent ofte permissie sal mogen werden
verleendt". Onder de term payement vielen ook de koperen duiten, deze
mochten dus na 7 augustus 1691 tot nader order niet meer aangemunt worden. In
1694 klaagden Raden en Generaal meesters der munt over het ongeoorloofd
payementen slaan op de Gelderse munt door een groot aantal dagloners23.Dat zij tevens klaagden over het aantal dagloners doet
vermoeden dat er ook afspraken waren gemaakt over het maximum aantal werknemers
in het munthuis. Hof en rekenkamer van Gelderland verklaarden daarop dat er
slechts 14 beëdigde munters hadden gewerkt. Zij hadden in de periode 7 tot 14
februari 1694 ongeveer 3600 mark koper tot duiten verwerkt (met welk jaartal is
niet duidelijk). Deze aanmunting viel volgens hen niet onder de term payement en
zij vonden dat er geen sprake was van een overtreding van het plakkaat. Volgens
de Generaalmeesters had Gelderland echter wel degelijk de afspraken geschonden
en getuigde het van grote onkunde op het gebied van de muntslag om duiten niet
als payement te zien. Men verzocht dringend om zich in de toekomst met een
eerlijke muntslag bezig te houden. Het is goed mogelijk dat de duiten die
geslagen zijn allen het jaartal 1691 hebben gedragen. Dit jaartal komt zeer veel
voor terwijl de jaren 1692 en 1693 nooit voorkomen. Volgens Purmer en
van der Wiel bestaan deze jaren wel, ik heb ze nooit gezien. Verder werd er op
22 september 1694 een verbod uitgevaardigd op de duiten uit Emmerich (Kleef) en
Roermond. Er schijnt een duit voor te komen van 1699 welke vermeld wordt als
zijnde een proefstuk24. Dit is waarschijnlijk
het type dat bekend is als zilveren afslag uit 1699. Waarschijnlijk is deze
proef niet verder uitgewerkt omdat er mogelijk al bekend was dat er iets stond
te gebeuren op het gebied van de muntcirculatie. Tijdens de kopergeld sanering, zie hier onder, zijn er o.a. te Deventer duiten geklopt met een adelaar. Zie hier een voorbeeld van een Gelders exemplaar van 1691.
De sanering van het kopergeld
In de 17e eeuw ontkwam zelfs het kopergeld er niet aan om misbruikt te worden door muntmeesters, overheden of hagemunten. In tijden van slapte gingen veel muntmeesters over tot het aanmunten van duiten om nog iets te verdienen en het personeel aan de gang te houden. De hagemunten op hun beurt sloegen grote aantallen vervalste duiten gelijkend op die uit de noordelijke en zuidelijke provincies. Deze duiten wogen soms maar de helft van wat zij moesten wegen waardoor de muntmeesters en opdrachtgevers bij grote oplagen grote winsten konden maken. Er zijn dan ook diverse plakkaten verschenen die waarschuwden voor vervalste duiten. Ook maakten de Staten van verscheidene provincies middels plakkaten en resoluties veelvuldig bekend dat alleen duiten in hun provincie geslagen mochten circuleren. Nog in 1698 en 1700 moesten de Staten-Generaal plakkaten uitvaardigen tegen de "quade duiten" die het land werden binnen gebracht25. Zij werden volgens de plakkaten zelfs in pakketten verpakt ter waarde van tien tot twintig stuivers uitbetaald aan arbeiders en opgedrongen aan winkeliers.
Na de sanering van het zilvergeld in de jaren 1691 tot 1694 vond Holland in 1701 dat nu het kopergeld aan de beurt was. Op 13 december 1701 maakten de Staten van Holland en West-Friesland een plakkaat tegen de duiten bekend26. Hierin werd opgeroepen om binnen zes weken de oude Hollandse en Westfriese duiten in te wisselen voor ander geld. De duiten uit andere provincies evenals vreemde en vervalste duiten konden niet worden ingewisseld. Na zes weken zouden deze nog maar een halve duit waard zijn. Er zou ook een begin worden gemaakt met aanmunting van nieuw kopergeld. De maatregelen uit het plakkaat zijn waarschijnlijk het gevolg van een project van Angelo Fermi uit 1699 welke was ingediend tot redres (herstelling) van het muntwezen27.
Om nu niet overspoeld te raken met de oude en valse
duiten die uit Holland en Westfriesland werden geweerd begonnen ook de andere
provincies maatregelen te nemen. Gelderland volgde dit voorbeeld toen per
plakkaat van 20 januari 1702 alle in Gelderland aanwezige duiten in waarde
werden gehalveerd. In een plakkaat van 15 september 1702 werd de waarde zelfs
teruggebracht tot a duit. Volgens een resolutie van 10 september 1702 werd
bevolen om een nieuw type duit te gaan slaan. Op 4 mei 1703 verscheen vervolgens
een plakkaat waarin alle oude Gelderse en vreemde duiten voor biljoen werden
verklaard. Ook de nieuwe duiten van andere provincies dan die van Gelderland
werden verboden verklaard.
GEL.139: (koper) duit.(PW
1010)
VOORZIJDE: Een tulpkrans met daarin de tekst .D. GEL RIĈ in drie regels en daaronder het jaartal. Dit is voluit: ducatus Gelriĉ, en betekent: hertogdom Gelderland.
KEERZIJDE: Gekroond
wapen van Gelderland. Tekst: IN. DEO SP. NOS. dit is voluit: in Deo spes nostra,
en betekent: onze hoop in de Heer.
Lambert Ridder, mmt: ridder te paard, komt niet voor op deze duit. Vermelding van duiten in zijn 2e muntbus (7 oktober 1702 t/m 19 maart 1703) ca. 35334 mark (waarvan 1178 stuks in de muntbus) Deze opgave is samen met het gewijzigde type van 1703.
1702 S
Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
VZ: A: .D. / GEL / RIĈ / 1702
KZ: a: IN. DEO. .SP. NOS.
b: IN DEO. SP NOS.
Info:
Variant Aa (1702) particuliere collectie.
1702 diverse (particuliere) collecties
Voorschrift: resolutie van 10 september
1702 van de Staten van Gelderland.
In 1702 bracht de provincie Holland een nieuw en zwaarder type duit in omloop
(3,84 i.p.v. 2,1 gram) met het doel de kopergeldcirculatie te saneren. Alle oude
duiten werden in waarde gehalveerd en alleen de eigen Hollandse duiten mochten
nog in hun provincie rouleren. Gelderland volgde dit voorbeeld toen per plakkaat
van 20 januari 1702 alle in Gelderland aanwezige duiten in waarde werden
gehalveerd. In een plakkaat van 15 september 1702 werd de waarde zelfs
teruggebracht tot een derde duit. Deze "nieuwe" duit met het jaar 1702 heeft
nog het stempeltype van de oude duiten uit de periode 1663-1691. Het wapenschild
is iets gewijzigd en lijkt op het wapenschild op de zilveren afslag uit 1699.
Hij is wat groter dan de oude 17e eeuwse typen en weegt ook zwaarder. Het wegen
van enkele exemplaren leverde gewichten op van 3,10 tot 3,35 gram. Zij zijn
mogelijk in de periode oktober tot december 1702 geslagen in navolging van het
verzoek om voor 15000 Gulden nieuwe duiten te mogen slaan "op den voet
van Holland". De duiten zouden binnen een periode van 6 weken klaar
moeten zijn. Dit verklaart mogelijk de vaak slechte afwerking van dit type. In
1703 is men verder gegaan met deze opdracht alleen met een vernieuwd type (zie
GEL.126).
GEL.140: (koper) duit.(V.19.3 - PW
1011)
VOORZIJDE: (rozet) D (rozet) GEL RIĈ in drie regels met daaronder het jaartal. De tekst is voluit: ducatus Gelriĉ, en betekent: hertogdom Gelderland.
KEERZIJDE: Gekroond
wapen van Gelderland. Tekst: IN. DEO. SP. NOS. dit is voluit: in Deo spes
nostra, en betekent: onze hoop in de Heer.
Lambert Ridder, mmt: ridder te paard, komt niet voor op deze duiten. Vermelding van duiten in zijn 2e muntbus (7 oktober 1702 t/m 19 maart 1703) ca. 35334 mark (waarvan 1178 stuks in de muntbus). De vermelding is samen met de exemplaren van het oude type van 1702.
1703 NBekende afslagen etc.
1703 X (hybride vz × vz)
1703 X (piedfort
in koper)
1703 R3 (zilver)
Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
VZ: A: (rozet) D (rozet) / GEL / RIĈ / (jaartal)
1:
Jaartal tussen punten.
KZ: a: IN.DEO. SP.NOS.
b: IN.DEO. .SP.NOS.
c: .IN.DEO. .SP.NOS.
Info:
Variant A1b (1703), particuliere
collectie.
1703 diverse (particuliere)
collecties
1703 (hybride vz × vz) PW 1011.1
1703 (piedfort 6,1 gram) PW 1011.2
1703 (piedfort 8,3 gram) PW 1011.2
1703 (zilver) NNC AHM VMH
Voorschrift: resolutie van 10 september 1702 van de Staten van Gelderland. Uit de snede 68 is ca. 3,618 gram per stuk.
Dit gewijzigde type is in de maanden voor
het uitkomen van het plakkaat van de Staten van Gelderland van 4 mei 1703
aangemunt. In dit plakkaat werd gesteld dat alleen de nieuw vervaardigde duiten
van Gelderland wettig betaalmiddel zouden zijn. Na het bekendmaken van deze
maatregel zijn de nieuwe duiten in de circulatie gebracht. Een duit van dit type
met het jaartal 1702 bestaat niet. De duiten met het jaar 1702 die worden
aangeboden zijn allen van het oude type GEL.125. Of deze "oude" duiten
van 1702 ook door de maatregel onwettig zijn geworden is onduidelijk. In de 2e
muntbus van muntmeester Lambert Ridder over de periode 1699-1704 werden de
duiten vermeld. Van 7 oktober 1702 tot 19 maart 1703 is er 35334 mark vermunt
tot duiten. Het aantal stuks in de snede bedroeg 68 (68 stuks uit een mark van
246,084 gram), wat een gewicht opleverde van 3,618 gram per stuk. Nawegen van 2
exemplaren uit 1703 leverde 3,2 en 3,4 gram op. De totale oplage is omgerekend
ca. 2.402.712 stuks waaronder ook het type GEL125 van 1702 is inbegrepen. In
1715 werd weer een plakkaat afgekondigd waarbij alle duiten werden verboden die
gemaakt waren buiten de verenigde provincies. Ook werd de duit welke te Zeeland in
1714 werd aangemunt in dit plakkaat verboden.
GEL.141: (koper) duit.(V.19.4 - PW 1012)
VOORZIJDE: * D * GEL RIĈ in drie regels met daaronder het jaartal en het muntmeesterteken kraanvogel. De tekst is voluit: ducatus Gelriĉ, en betekent: hertogdom Gelderland.
KEERZIJDE: Gekroond
wapen van Gelderland. Tekst: IN. DEO. .SP. NOS. dit is voluit: in Deo spes
nostra, en betekent: onze hoop in de Heer.
Coenraad Hendrik Cramer, mmt: kraanvogel. Geen vermelding van duiten in zijn muntbussen.
1720 N
Bekende afslagen etc.
1720 R4 (incusum)
VZ: A: * D *
/ GEL / RIĈ / .1720. / .(kraanvogel).
KZ: a: IN.DEO. .SP.NOS.
b: IN DOE. .SP.NOS.
Info:
Variant Aa (1720), particuliere
collectie.
Variant Ab (1720 met DOE), particuliere collectie.
Variant Aa (1720 zilver), VCLS 30 nr.147.
1720 diverse (particuliere)
collecties
1720 (incusum) particuliere collectie
1720 (zilver) AHM
1720 (zilver 4,2 gram) PW 1012.1
1720 (zilver 5,14 gram) VCLS 30 nr.147
Voorschrift: ordonnantie van het hof en de rekenkamer van Gelderland van 18 december 1716. Uit de snede 75 á 76 is ca. 3,238 gram per stuk.
Volgens de ordonnantie mocht er tot een bedrag van 15000 gulden duiten
geslagen worden. Hiervan mochten er 75 à 76 uit een mark komen en de
muntplaatjes moesten worden gekocht bij Antony Gril te Amsterdam. De verlaging
van de muntvoet van 68 stuks uit de snede naar 75 á 76 in de snede was
overgenomen van Holland en West-Friesland. Daar was deze muntvoet sinds 30 maart
1716 van kracht geworden. Bij de grote Gelderse steden werd geïnformeerd voor
welk bedrag zij aan duiten nodig dachten te hebben. De hoeveelheden bleken te
zijn:
Zutphen 1000 gulden. Nijmegen 500 gulden. Harderwijk 500 gulden. Arnhem 435 gulden. |
Doesburg 300 gulden. Doetinchem 200 gulden. Lochem 100 gulden. Wageningen 100 gulden. |
Men gaf ook te kennen om voor het munten gebruik te willen maken van de schroefpers vanwege de netheid die met dit apparaat kon worden bereikt. De ordonnantie dateerde reeds van 18 december 1716 maar er werd pas in 1720 door muntmeester Coenraad Hendrik Cramer gehoor aan gegeven want van eerdere datum bestaan geen duiten. De waardijn vroeg aan het Hof en de Rekenkamer de stempels van de oude duiten terug, waarschijnlijk die van 1703, maar zij waren niet meer te vinden. Hierop mocht de muntmeester nieuwe laten maken. Toen de latere muntmeester Dr. Arnold Hendrik Feith (1724-1726) vertrok, zonder overigens iets te hebben gemunt, werden alle in het munthuis aanwezige stempels in bewaring gegeven bij waardijn Melchior Willem van Griethuizen. Hieronder bevonden zich 12 stempels voor duiten welke met hoge waarschijnlijk allen van het jaar 1720 zijn geweest. Als voor het volle bedrag van 15000 gulden aan duiten is geslagen dan is de oplage ca. 2.400.000 stuks.
GEL.142: (koper) duit.(V.19.5 - PW
1013)
VOORZIJDE: .D. GEL RIĈ in drie regels met daaronder het jaartal en het muntmeesterteken springend paard welke tussen twee rozetten is geplaatst. De tekst is voluit: ducatus Gelriĉ, en betekent: hertogdom Gelderland.
KEERZIJDE: Gekroond
wapen van Gelderland. Tekst: IN. DEO. SP. NOS. (of variant). Dit is voluit: in
Deo spes nostra, en betekent: onze hoop in de Heer.
Johan Hensbergen, mmt: steigerend paard. Geen vermelding van duiten in zijn muntbussen.
1739 N
1740 N
Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
VZ: A: .D. / GEL / RIĈ / (jaartal)
/ * (steigerend paard) *
KZ: a: IN.DEO. SP.NOS.
b: IN DEO. SP.NOS.
Info:
Variant Aa (1739), particuliere collectie.
Variant Aa (1740), particuliere collectie.
1739 diverse (particuliere)
collecties
1740 diverse (particuliere)
collecties
In 1738 werd er op de Veluwe een
kopermolen opgericht waar Holland als proef muntplaatjes bestelde en deze "1
ten 100 goedkoper bevond dan dat uit Zweden". Voor het kopergeld werd
dus veelal koper uit Zweden aangevoerd. Of Gelderland voor de duiten uit 1739 en
1740 ook muntplaatjes heeft gebruikt van de kopermolen op de Veluwe is niet
duidelijk. Waarschijnlijk was dit wel het geval aangezien in 1754 een resolutie
werd aangenomen op voorspraak van Gelderland om voortaan op de binnenlandse
kopermolens duitplaatjes te kopen.
GEL.143: (koper) duit.(V.19.6 - PW
1014)
VOORZIJDE: D. GEL RIĈ in drie regels met daaronder het jaartal en het muntmeesterteken "man met bosjes wijnruit". De tekst is voluit: ducatus Gelriĉ, en betekent: hertogdom Gelderland.
KEERZIJDE: Gekroond
wapen van Gelderland, aan beide zijden van het wapen zit een versiering van
bladertakken. Tekst: IN DEO SP. NOS dit is voluit: in Deo spes nostra, en
betekent: onze hoop in de Heer.
Martinus Holtzhey, mmt: man met wijnruit. Geen vermelding van duiten in zijn muntbussen.
1751 SBekende afslagen etc.
1751 X (goud)
1752 R2 (zilver)
Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
VZ: A: D. / GEL / RIĈ / (jaartal).
/ (man met wijnruit)
B: D. / GEL / RIĈ / (jaartal) / (man met wijnruit)
KZ: a: IN DEO SP.NOS
b: IN DEO. SP.NOS
Info:
Variant Ab (1751), afbeelding Holleman 145 nr.423.
Variant Aa
(1752), particuliere collectie.
Variant Ba
(1752), particuliere collectie.
Variant Aa (1752 zilver), afbeelding VCLS 27 nr.133.
1751 diverse (particuliere)
collecties
1752 diverse (particuliere)
collecties
1751 (goud, 3,5 gram) PW 1014.2
1752 (zilver 3,22 gram) TMH
1752 (zilver) NNC AHM VMH(2)
Voorschrift: vergunning van het hof en de rekenkamer van Gelderland van 30 juli 1746. Uit de snede 79 of 80 is ca. 3,076 gram per stuk. De sleischat was in zijn geheel voor de muntmeester.
Op 30 juli 1746 werd aan muntmeester Johan
Hensbergen vergunning verleend voor het slaan van 10000 gulden aan duiten
waarvan er 78 of 79 uit een mark mochten komen. Het getal 78 á 79 stuks uit een
mark schijnt het gevolg te zijn geweest van een schrijffout, althans dat
beweerden de Generaalmeesters in een schrijven van 8 juni 1769 aan de
Staten-Generaal. Op 18 oktober 1769 werd in de Staten-Generaal door de
gedeputeerde van Gelderland een resolutie van het Hof van Gelderland van 11
oktober 1769 overhandigt. Deze resolutie was genomen vanwege de aanpak van
aanmunting van te lichte duiten. In deze resolutie kwam Gelderland nog even kort
terug op deze schrijffout door te zeggen dat het leek of de fout bij hun lag
maar zij stelden met klem dat de fout bij de Generaalmeesters had gelegen en
niet bij hun. Bij voorkeur moest de muntmeester gebruik maken van muntplaatjes
afkomstig van de kopermolen op de Veluwe. Hij maakte echter van deze vergunning
geen gebruik. De vergunning ging over op zijn opvolger Martinus Holtzhey die in
1751 en 1752 duiten heeft aangemunt. Als er volgens de oorspronkelijke
vergunning voor 10000 gulden aan duiten is aangemunt dan is de oplage ca.
1.600.000 stuks. Mogelijk is de vergunning naar boven bijgesteld want vooral de
duiten van 1752 komen veel voor.
Het muntmeesterteken op deze duiten wordt verschillend
beschreven. De ene keer heet het "valkenier" en de andere keer "man
met bosjes hei". Wat de muntmeestertekens betreft is het bekend dat zij
vaak voorstellingen zijn die te maken hebben met de naam van de muntmeester of
afkomstig zijn uit hun familiewapen. In het familiewapen van Martinus Holtzhey
komt een ten halve lijve staande jongeman voor met in beide armen een struik
wijnruit28. Om
zijn hoofd heeft hij een krans van wijnruit. Dit wapen is in 1559 door Keizer
Ferdinand I geschonken aan ene Holthay. De familie Holtzhey claimde van deze
Holthay af te stammen en gebruikte dit familiewapen. Het muntmeesterteken is dus
"man met bosjes wijnstruik". Achter de man die op de duiten is
geplaatst loopt een golvende lijn die mogelijk de Moezel of de Rijn kan
voorstellen als accent op de wijnstreken in dit gebied. Veel van deze duiten
zijn in de periode 1785-1788 samen met de Overijsselse duiten van 1766 door
particulieren omgewerkt tot penning of draagteken.29
Deze periode kenmerkte zich door de tegenstellingen tussen
de patriotten ("kezen") en de oranje gezinden. Het feit dat juist ook
deze duiten werden gebruikt kan te maken hebben met het muntmeesterteken of
juist het jaartal 1751 (en 1752). In 1751 overleed namelijk stadhouder Willem
IV. Waardijn van Griethuijsen klaagde bij het hof en rekenkamer van Gelderland
veelvuldig over muntmeester Holtzhey. Onder andere over de muntslag van zilveren
en koperen duiten.30
GEL.144: (koper) duit.(V.19.7 - PW
1015)
VOORZIJDE: Een versiering van bladertakken met daartussen de tekst * D * GEL RIĈ in drie regels. Daaronder het jaartal en het muntmeesterteken kraanvogel. De tekst is voluit: ducatus Gelriĉ, en betekent: hertogdom Gelderland.
KEERZIJDE: Gekroond
wapen van Gelderland. Tekst: IN DEO SP. NOS dit is voluit: in Deo spes nostra,
en betekent: onze hoop in de Heer.
Johan Cramer, mmt: kraanvogel.
Geen vermelding van duiten in zijn muntbussen.
1753 N
1755 N
1754*
N 1756 N
1754**
S 1757 N
* Normaal
muntplaatje.
** Groot muntplaatje 24 mm.
Bekende afslagen etc.
1753 R3 (zilver)
1755 R2 (zilver
type 1)
1755 R2 (zilver
type 2)
1755 X (goud)
1756 R2 (zilver)
1756 X (goud)
Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
VZ: A: * D * / GEL / RIĈ / (jaartal)
1:
Muntmeesterteken dikke kraanvogel met kleine opwaarts gerichte snavel.
2:
Muntmeesterteken dunne kraanvogel met grotere neerwaarts gerichte snavel.
KZ: a: IN DEO SP.NOS
b: IN DEO SP NOS
1753 diverse (particuliere)
collecties
1754* diverse (particuliere)
collecties
1754** particuliere collectie
1755 diverse (particuliere)
collecties
1756 diverse (particuliere)
collecties
1757 diverse (particuliere)
collecties
1753 (zilver) Jaaroverzicht 1988
1755 (zilver, 6 gram) VCLS 29 nr.143
1755 (goud, 3,5 gram) PW 1015.4
1756 (zilver 3,64 gram) TMH
1756 (zilver) NNC
1756 (goud, 3,5 gram) PW 1015.4
Op 9 juli 1754 werd, op voorspraak van de
Staten van Gelderland, per resolutie bekend gemaakt om niet langer paspoorten te
verlenen voor de invoer van duitplaatjes uit het buitenland (veelal uit zweden)31.
Voortaan zouden de duitplaatjes op de binnenlandse kopermolens gekocht moeten
worden. Uitzonderingen konden worden gemaakt in geval dat de kwaliteit, de prijs
of de kwantiteit te wensen overliet. Hier een detail van een exemplaar met het
jaartel 1755 waarbij de laatste 5 ergens overheen lijkt te staan. Op dit
exemplaar is niet goed te zien of dat ook werkelijk het geval is maar mogelijk
heeft iemand een vergelijkbaar exemplaar? Ergens in 1756 is men over gegaan
van een dikke, gansachtige kraanvogel naar een dunne kraanvogel met grotere
neerwaarts gerichte snavel als muntmeesterteken. Het jaar 1756 komt dan ook met
beide typen kraanvogels voor.
GEL.145 (koper) duit.(V.20.1 - PW
1016)
VOORZIJDE:
* D *
GEL RIAE in drie regels met daaronder het jaartal, de D staat tussen twee
punten. De tekst is voluit: ducatus Gelriae, en betekent: hertogdom Gelderland.
Onder het jaartal staat het muntmeesterteken
kraanvogel tussen 2 sterren/rozetten.
KEERZIJDE: Gekroond wapen van
Gelderland met de twee naar elkaar toe staande leeuwen, het wapen is versierd
met krullen. Tekst: IN. DEO. SP. NOS. dit is voluit: in Deo spes nostra, en
betekent: onze hoop in de Heer.
Johan Cramer, mmt: kraanvogel. Geen vermelding van duiten in zijn muntbussen.
1757 X
Bekende afslagen etc.
VZ: A: * D * / GEL / RIĈ / (jaartal)
1:
Muntmeesterteken kraanvogel tussen rozetten.
2:
Muntmeesterteken kraanvogel tussen twee halve bladerkransen.
KZ: a: IN DEO SP.NOS
Info:
Variant A2a (1755 zilver 6,11 gram),
afbeelding VCKDG 11 nr.7.
Variant A1a (1757 zilver), MPO veiling 36 nr.591.
1757 PW 1016
ZJ (hybride kz × kz) PW 1016.4
ZJ (zilveren hybride kz × kz) AHM
1754 (zilver 4,602 gram) TMH
1754 (zilver, 6 gram) PW 1016.5
1755 (zilver) NNC AHM
1755 (zilver, 6 gram) AHM
1756 (zilver, 6 gram) PW 1016.5
1757 (zilver) NNC AHM VMH
1757 (zilver 3,87 gram) TMH
1757 (zilver, 7,34 gram) Jaaroverzicht 1988
1757 (zilver 7,63 gram) TMH
Volgens Purmer en van de Wiel komt deze munt ook in
koper voor met het jaartal 1757. Ik heb hem echter in geen van de geraadpleegde
verzamelingen aangetroffen evenals de zilveren van 1756 en de hybride. De
vermelde hybride zou mogelijk het exemplaar van het volgende type kunnen zijn.
GEL.146 (koper) duit..(de Voogt 473 - V. - - PW -)
VOORZIJDE: Gekroond wapen van Gelderland met de twee naar elkaar toe staande leeuwen, het wapen heeft een versiering van "perkament rollen". Tekst: IN DEO - SP NOST dit is voluit: in Deo spes nostra, en betekent: onze hoop in de Heer.
KEERZIJDE: idem.
Johan Cramer, mmt: (kraanvogel, niet op deze munt).
Geen vermelding van duiten in zijn muntbus.
Bekende afslagen etc.
ZJ R4
(zilveren hybride kz × kz)
Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
VZ: A: IN DEO - SP NOST
KZ: a: IN DEO - SP NOST
Info:
Variant Aa (ZJ zilver 4,039 gram), Teylers museum (TMNK 07211).
ZJ (zilver hybride kz × kz) TMH NNC
ZJ (zilver hybride kz × kz 4,21 gram) Künker veiling 414 lot 4156
Deze hybride wordt vermeld bij de Voogt bij nummer
473 en is afgebeeld op plaat 16 nr.2. De Voogt meent dat hij omstreeks 1757 zal
zijn geslagen. Hij is voorgekomen bij Laurens Schulman in veiling 25 die ook als
jaar 1757 vermeld. De uitvoering van het wapen, de versiering en de kroon doen
mij echter aan deze datering twijfelen. De uitvoering komt op mij over als een
proef uit de jaren 1690-1700.
GEL.147: (koper) duit.(V.20.2 - PW
1017)
VOORZIJDE: Een zgn. rococostijl versiering met daarin de tekst .D. GEL RIĈ in drie regels. Daaronder het jaartal en het muntmeesterteken afgeknotte boom. De tekst is voluit: ducatus Gelriĉ, en betekent: hertogdom Gelderland.
KEERZIJDE: Gekroond
wapen van Gelderland. Tekst: IN DEO. EST. SPES NOSTRA (of variant). Dit
betekent: onze hoop is in de Heer.
Carel Christiaan Novisadi, mmt: boom. Geen vermelding van duiten in zijn muntbussen.
1758 N
1765 S
1759 N
1766/65 R
1760 N
1766 N
1761 N
1767/63 X
1762 N
1767 N
1763/62 R
1768 N
1763
S
1764 S
Bekende afslagen etc.
ZJ
R3 (hybride kz × kz)
1759 R2 (zilver)
1759 R3 (goud)
1760 R2 (zilver)
1761 R (zilver)
1761 R3 (goud)
1762 R2 (zilver)
1762 R3 (goud)
1765 R2 (zilver)
Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
VZ: A: .D. / GEL / RIĈ / (jaartal)
/ (boompje)
B: .(gespiegelde D). / GEL / RIĈ / (jaartal) /
(boompje)
C: D
/ GEL / RIĈ / (jaartal) / (boompje)
D: * D * / GEL / RIĈ / (jaartal)
/ (boompje)
KZ: a: IN DEO EST SPES NOSTRA
b: IN DEO. EST. SPES NOSTRA
c: IN. DEO. EST. SPES. NOSTRA
d: IN DEO. EST. SPES. NOSTRA
e: IN DEO EST. SPES. NOSTRA
f: IN DEO. EST. SPE. NOSTRA
g: IN DEO. EST. SPES. NOSTA
Info:
Variant Ab (1758), particuliere
collectie.
Variant Ab (1759), particuliere collectie.
Variant Ab (1759 zilver), afbeelding VCLS 25 nr.298.
Variant Ab (1759 goud), afbeelding catalogus 43 Heidelberger münzhandlung.
Variant Ab (1760), particuliere collectie.
Variant Aa (1761), particuliere collectie.
Variant Ab (1761), particuliere collectie.
Variant Ac (1761), particuliere collectie.
Variant Ac (1761 goud), Künker veiling 414 lot 4091 (ex Beuth)
Variant Ad (1762), particuliere collectie.
Variant Da (1762), particuliere collectie.
Variant Ad (1763), particuliere collectie.
Variant Aa (1764), particuliere collectie.
Variant Aa (1765), particuliere collectie.
Variant Aa (1766/65), particuliere collectie.
Variant Aa (1766), particuliere collectie.
Variant Ac (1766), particuliere collectie.
Variant Ad (1767), particuliere collectie.
Variant Ad (1768*), particuliere collectie.
1758 diverse (particuliere)
collecties 1766/65 PW 1017
1759 diverse (particuliere)
collecties 1766 diverse (particuliere)
collecties
1760 diverse (particuliere)
collecties 1767/63 PW 1017
1761 diverse (particuliere)
collecties 1767 diverse (particuliere)
collecties
1762 diverse (particuliere)
collecties 1768* diverse (particuliere)
collecties
1763/62 particuliere collectie 1768**
1763 diverse (particuliere)
collecties
1764 diverse (particuliere)
collecties
1765 diverse (particuliere)
collecties
ZJ (hybride kz × kz, 4,5 gram) Jaaroverzicht 1988
ZJ (zilveren hybride kz × kz) AHM
1758 (afslag op karton) NNC (zie ook opmerking bij de Voogt nr.475)
1759 (zilver 3,91 gram) TMH
1759 (zilver 3,5 gram) NNC AHM VMH
1759 (goud 3,5 gram) NNC
1760 (zilver 3,5 gram) NNC
1761 (zilver 3,55 gram) NNC TMH
1761 (goud) NNC
1761 (goud 3,48 gram) VMH
1761 (goud 3,49 gram) Künker veiling 414 lot 4091 (ex Beuth)
1762 (zilver 3,811 gram) TMH
1762 (goud 3,5 gram) PW 1017.4
1762 (goud 7,0 gram) Schulman 1961
1765 (zilver 3,53 gram) TMH
Vanaf dit type is aan de spreuk op de keerzijde het woordje EST toegevoegd.
Recentelijk is er echter een (gecorrodeerd) exemplaar bekend geworden zonder het
woordje EST.32 Helaas is niet het jaartal genoemd bij dit exemplaar
maar het kan zijn dat het een vroeg stempel van het jaartal 1758 betreft. De
duiten van het vorige type hadden nog niet het woordje EST in het opschrift
waardoor de stempelsnijder, nog niet geheel vertrouwd met de nieuwe tekst, het
woordje EST op enkele vroege stempels heeft weggelaten. Vanwege de slechte staat
en afwerking wordt door het KPK ook de optie open gehouden dat het een vals
exemplaar betreft. Muntmeester Novisadi heeft waarschijnlijk veel heil gezien in
het aanmunten van duiten. Gedurende 11 jaren achtereen munt hij ze aan.
Waarschijnlijk mede door het overschot aan duiten wat hierdoor is ontstaan
vaardigden de Staten van Gelderland op 19 december 1769 en 18 oktober 1770
enkele plakkaten uit33. Hierin werd het verboden om
duiten in te voeren boven een bedrag van 6 stuivers (48 stuks). In het plakkaat
van 1770 worden tevens alleen de Gelderse duiten voor gangbaar verklaard.
Nawegen van enkele duiten uit de periode 1758-1768 leverde gewichten op tussen
de 2,6 en 3,0 gram. Maar één exemplaar (1768) had een gewicht van 3,2 gram. Het jaartal 1765 is bekend met een onbekende klop I en een ander exemplaar uit deze serie met
de klop WH. Een
interessante duit is DIT exemplaar uit waarschijnlijk 1761. Op de ene zijde is
een klop rad of rozet ingeslagen en de andere zijde is zo bewerkt dat er een
gezicht te zien is. Het gezicht lijkt op die uit pompoenen gesneden wordt om er
een zogenaamde Jack-o-lantern van te maken. Het verhaal gaat dat ene Jack de
duivel wist te overtuigen om zich in een geldstuk te veranderen waarna hij de
duivel in dit geldstuk gevangen hield door hem op te bergen naast een crucifix.
Misschien dat iemand met deze duit symbolisch de duivel gevangen hield op
dezelfde wijze.
GEL.132: (koper) duit.(V.20.3
- PW 1018)
VOORZIJDE: * D * GEL RI.AE in drie regels, met daaronder het jaartal en het muntmeesterteken korenaar. De tekst is voluit: ducatus Gelriae, en betekent: hertogdom Gelderland.
KEERZIJDE: Gekroond
wapen van Gelderland. Tekst: IN DEO. EST. SPES. NOSTRA dit betekent: onze hoop
is in de Heer.
Marten Hendrik Lohse, mmt: korenaar. Geen vermelding van duiten in zijn muntbussen.
1783 N
1786 N
1784 N
1788 R
1785 N
Bekende afslagen etc.
1783 U (incuse
vz)
Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
VZ: A: * D * / GEL / RI.AE / (jaartal)
/ (korenaar)
B: * D (rozet)
/ GEL / RI.AE / (jaartal) / (korenaar)
C: (rozet) D (rozet)
/ GEL / RI.AE / (jaartal) / (korenaar)
KZ: a: IN DEO. EST. SPES. NOSTRA
b: IN DEO EST SPES
NOSTRA
Info:
Variant Aa (1783), particuliere collectie.
Variant Ba (1783), particuliere collectie.
Variant Aa (1784), particuliere collectie.
Variant Aa (1785), particuliere collectie.
Variant Aa (1786), particuliere collectie.
Variant Ca (1786), particuliere collectie.
Variant Ca (1788), particuliere collectie.
1783 diverse (particuliere)
collecties
1784 diverse (particuliere)
collecties
1785 diverse (particuliere)
collecties
1786 diverse (particuliere)
collecties
1788 diverse (particuliere)
collecties
1783 (incuse vz) TMH
Voorschrift: als Gelderland zich heeft gehouden aan de resolutie Staten-Generaal
van 13 november 1769 dan moeten er 75 á 76 stuks uit een mark zijn gekomen (ca.
3,24 gram per stuk).
Bij duiten van dit type staat er een punt tussen RI en AE van GELRIAE, dit is
mogelijk een centreerpunt voor de stempelsnijder. Tevens wordt GELRIAE niet meer
met de A en de E aan elkaar vast geschreven als Ĉ. W.I. de Voogt34
vermeldt dat de duiten van 1783 op rekening van de muntmeester zijn geslagen tot
een bedrag van 6000 gulden. Als er in 1783 voor 6000 gulden aan duiten is
geslagen dan zijn er ca. 960.000 stuks van. Er komen loden plakken voor met
incuse afbeeldingen van duiten op voor- en keerzijde. Om deze plakken te maken
heeft men 2 duiten gebruikt en een flinke klap met een hamer gegeven waardoor de
afbeelding van de duiten in spiegelbeeld in het lood is komen te staan. De reden
voor deze maaksels is onduidelijk. Mogelijk zijn het speelschijfjes of gaat het
soms om gewichten. Klik HIER voor een voorbeeld waarbij 1 zijde is gemaakt met
een Gelderse duit van 1784. Het jaartal 1788 uit deze serie en het jaartal 1788
van het volgende type komen voor met een stempelsnijder fout bij de letter D in het woord INDEO. Er staat een deel van een letter voor waardoor het lijkt of er INIDEO staat. Zie HIER voor de afbeeldingen.
Een exemplaar uit 1784 is bekend met de onbekende klop D K, zie
HIER de
afbeelding. Recent is een exemplaar van 1786 bekend geworden die over een liard
van Luik is geslagen uit mogelijk 1746, zie HIER een afbeelding.
Op de details is nog het onderste hoorntje te zien uit het onderste wapenschild. De Gelderse
munt heeft als grondstof dus liards van Luik gebruikt en kunnen er met goed
bestuderen van het muntplaatje meer exemplaren gevonden worden.
GEL.133: (koper) duit.(V.20.4 - PW
1019)
VOORZIJDE: Een weelderige versiering met daarin de tekst (rozet) D (rozet) GEL RI.AE in drie regels. Daaronder het jaartal en het muntmeesterteken korenaar. De tekst is voluit: ducatus Gelriae, en betekent: hertogdom Gelderland.
KEERZIJDE: Gekroond
wapen van Gelderland. Tekst: IN DEO. EST. SPES. NOSTRA en betekent: onze hoop is
in de Heer.
Marten Hendrik Lohse, mmt: korenaar. Geen vermelding van duiten in zijn muntbussen.
1788 N
Bekende afslagen etc.
1788 R3 (zilver)VZ: A: (rozet) D (rozet)
/ GEL / RI.AE / 1788 / (korenaar)
KZ: a: IN DEO. EST. SPES. NOSTRA
Info:
Variant Aa (1788), particuliere
collectie.
Variant Aa (1788
zilver), TMH.
1788 diverse (particuliere) collecties
1788 (zilver 3,231 gram) TMH
1788 (zilver, 4,40 gram) PW 1019.1
Voorschrift: als Gelderland zich heeft gehouden aan de resolutie Staten-Generaal
van 13 november 1769 dan moeten er 75 á 76 stuks uit een mark zijn gekomen (ca.
3,24 gram per stuk).
Bij duiten van dit type staat er een
(stempelsnijders) punt tussen RI en AE van GELRIA. Ook wordt net als bij de
voorgaande typen GELRIAE niet meer met de A en de E aan elkaar vast geschreven
als Ĉ.
Het jaartal 1788 van dit type en het jaartal 1788 uit de vorige serie komen voor
met een stempelsnijdersfout bij de letter D in het woord INDEO. Er staat een deel van een letter voor waardoor het lijkt of er INIDEO staat. Zie HIER voor de afbeeldingen.
GEL.134: (koper) duit.(V.20.5 - PW
1020)
VOORZIJDE: Een weelderige versiering met daarin de tekst * D * GEL RIĈ in drie regels. Daaronder het jaartal en het muntmeesterteken korenaar. De tekst is voluit: ducatus Gelriĉ, en betekent: hertogdom Gelderland.
KEERZIJDE: Gekroond
wapen van Gelderland. Tekst: IN DEO. EST. SPES. NOSTRA en betekent: onze hoop is
in de Heer.
Marten Hendrik Lohse, mmt: korenaar. Geen vermelding van duiten in zijn muntbussen.
1793 N
1794 N
Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
VZ: A: * D * / GEL / RIĈ / (jaartal) / (korenaar)
1:
Kleine korenaar als muntmeesterteken.
2: Grote korenaar als
muntmeesterteken.
KZ: a: IN DEO. EST. SPES. NOSTRA
b: IN DEO. EST. SPES.
NOTRA
c: IN DEO EST SPES NOSTRA
I :
De kroon is opgevuld met een puntjes achtergrond.
II:
De kroon heeft geen vulling van puntjes in de achtergrond.
Info:
Variant A2aI (1793), particuliere
collectie.
Variant A1aI (1794), particuliere collectie.
Variant A2aI (1794), particuliere collectie.
Variant A2bI (1794), particuliere collectie.
Variant A1cI
(1794) particuliere collectie.
1793 diverse (particuliere)
collecties
1794 diverse (particuliere)
collecties
Voorschrift: als Gelderland zich heeft gehouden aan de resolutie Staten-Generaal
van 13 november 1769 dan moeten er 75 á 76 stuks uit een mark zijn gekomen (ca.
3,24 gram per stuk).
Dit laatste type duit van Gelderland heeft weer de
naam GELRIĈ met de A en de E aan elkaar vast geschreven als Ĉ. Keerzijde tekst
variant b vermeld bij PW 1020. De duiten van 1793 zijn
gesignaleerd op groot (24 mm) of kleiner (22 mm) muntplaatje.
GEL.135: (zilver) halve duit Gelderland.(V.20.6
- PW 1005)
VOORZIJDE: D GEL RIAE in drie regels met daaronder het jaartal, de D staat tussen twee rozetten. De tekst is voluit: ducatus Gelriae, en betekent: hertogdom Gelderland.
Onder het jaartal staat het muntmeesterteken kraanvogel tussen 2 rozetten.
KEERZIJDE: Gekroond
wapen van Gelderland met de twee naar elkaar toe staande leeuwen. Tekst: IN DEO
- SP. NOS dit is voluit: in Deo spes nostra, en betekent: onze hoop in de Heer.
Johan Cramer, mmt: kraanvogel. Geen vermelding van duiten in zijn muntbussen.
1756 S (zilver)VZ: A: * D *
/ GEL / RIĈ / (jaartal) / *
(kraanvogel) *
KZ: a: IN DEO - SP. NOS
Info:
Variant Aa (1756 zilver), afbeelding
VCLS 25 nr.302.
1756 (zilver, 1,79 gram)
diverse (particuliere) collecties
1756 (goud, 1,75 gram) NNC
GEL.136: (zilver) halve duit Gelderland.(V.20.7
- PW 1006)
VOORZIJDE: D GEL RIAE in drie regels met daaronder het jaartal, de D staat tussen twee rozetten. De tekst is voluit: ducatus Gelriae, en betekent: hertogdom Gelderland.
Om de tekst lopen twee bladertakken met onderin het muntmeesterteken kraanvogel.
KEERZIJDE: Gekroond
wapen van Gelderland met de twee naar elkaar toe staande leeuwen. Tekst: IN DEO
- SP. NOS dit is voluit: in Deo spes nostra, en betekent: onze hoop in de Heer.
Johan Cramer, mmt: kraanvogel. Geen vermelding van duiten in zijn muntbussen.
1757 S (zilver)
Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
VZ: A: (rozet) D (rozet)
/ GEL / RIĈ / (cijfers)(vogel)(cijfers)
KZ: a: IN DEO - SP. NOS
Info:
Variant Aa (1757 zilver), afbeelding
VCLS 25 nr.304.
1757 (zilver 1,66 gram) TMH
1757 (zilver 1,53 gram) TMH
1757 (zilver, 1,8 gram) NNC AHM(2) VMH
Noten
1: I. A. Nyhoff Bijdrage tot de geschiedenis van het muntwezen in Gelderland.
2: In het maandblad van het
genealogisch - heraldisch genootschap "de Nederlandsche leeuw"
jaargang
33 nr. 7/8
uit juli/augustus 1915 beschrijft de heer Ph.F.W. van Romondt het wapen van ene
Joannes
Wijntgens
als volgt: een schild van goud, beladen met een lelie van keel, gedekt met een
helm, ten
helmteken voerende eene lelie van keel in een krans van druiventakken met
vruchten in natuurlijke
Kleur. Deze informatie heeft hij uit het album amicorum van Marcus Gualtherus,
18 september 1606.
Er bestaat een ander wapen van ene Wijntges die afgebeeld staat op een
wapenkaart aanwezig in het
archief van Deventer. Een gedeeld wapen met links een rechtopstaande drietand
van sabel. Rechts een
keper van keel vergezeld van 3 vogels van sabel, de bovenste twee toegewend.
Beschrijving uit Gens
Nostra jaargang XXXVI april/mei 1981 no. 4/5. Als bezitter van dit wapen kan
Frans Wijntgens in
aanmerking komen. Deze was afwisselend schepen en raad te Deventer van
1538-1559.
3: Lambert was getrouwd met Charlotte Susanna Costermans, bron W.I. de Voogt blz.54.
4: Uitgebreid hierover F.B.M. Tangelder,
Een benauwd jaar voor Carl Christiaan Novisadi muntmeester van Gelderland
(1757-1776).
Verschenen in de uitgave voor Rogier een bundel opstellen van
oud-leerlingen de hoogleraar bij zijn afscheid aangeboden. Hilversum-Antwerpen
1964.
Elisabeth de Jong-Keesing, Abraham Gabriels, burger van
Harderwijk, en zijn in het Nederlands geschreven brieven.
Studia Rosenthaliana, Vol. 5, No. 1 (januari 1971), p. 23-70.
5: Aangesteld op 16 oktober 1575, bron W.I. de Voogt geschiedenis v/h muntwezen etc. blz.5.
6: Aangesteld
op 28 november 1588, hij overleed 7 november 1592.
Bron W.I. de Voogt
geschiedenis v/h muntwezen etc. blz.28.
7: Uit een minuut-missive van 22 maart
1555 (962) van het Hof aan de regentes blijkt dat "de post van wardijn
bij de munt van Nijmegen vaceert door den dood van Thomas van
den Walde". De Stadhouder heeft daarop
"provisioneel diens zoon Aelbert van den Walde, die de
betrekking gedurende de laatste 4 jaren voor zijn vader
had waargenomen, daarmede voorzien". Plaats: Arnhem,
toegangsnummer: 0124 Hof van Gelre en Zutphen.
De zoon overleed 23 juli 1575, bron W.I. de
Voogt geschiedenis v/h muntwezen etc. blz.5.
8: Aangesteld 5 maart 1578, bron W.I. de Voogt geschiedenis v/h muntwezen etc. blz.5.
9: Hij
bekleedde diverse functies in Harderwijk zoals gemeens man, rentmeester,
weesmeester, schepen
en afwisselend
burgemeester. De familie Wilbrenninck had een familiewapen met in zilver een
blauwe
schuinbalk beladen met
drie zilveren sterren. Paulus overleed te Harderwijk 20 augustus 1762.
10: Hij was de zoon van waardijn Paulus Wilbrenninck, hij overleed 4 juni 1797.
11: Zijn
volledige naam was Mr. Willem de Meester van s-Heerenloo, geboren te
Harderwijk op 6 januari
1742. Hij wordt in 1779
vermeld als waardijn van de Gelderse munt. Hij was ook raad en burgemeester
te Harderwijk. Verder gedeputeerde van het kwartier
van Veluwe, gedeputeerde ter admiraliteit te
Amsterdam, gedeputeerde
ter Staten-Generaal en ter admiraliteits rekenkamer.
12: In
De Wapenheraut 1e jaargang 1897 blz.59 wordt hij genoemd in
een naamlijst (1423-1703) van het
Sint Joris gilde te
Harderwijk. In deze lijst komt ook de naam voor van de waardijn Janmarisse
Pannecoeck. Mogelijk
staan veel meer namen van medewerkers van de munt in deze lijst maar is hun
beroep niet vermeld.
13: Bron: Gens Nostra jaargang
24 no.11, november 1969 blz.349.
14: Volgens Mr.
L.W.A. Besier De muntmeesters en hun muntslag 1574-1813
Reprint Rotterdam 1972.
15: KPK = Rijksmuseum het Koninklijk penningkabinet te Leiden.
16: Volgens W.I. de Voogt Geschiedenis v/h muntwezen etc. deel 1:Gelderland. blz.4.
17: H. Enno van Gelder Het oudste kopergeld in de Nederlanden JMP 49 (1962).
18: W.I. de Voogt Geschiedenis v/h
muntwezen etc. blz. 4.
19: W.I. de Voogt Geschiedenis
v/h muntwezen etc. deel 1:Gelderland blz. 56.
20: P. Verkade Muntboek van munten geslagen in de 7 vereenigde Nederlandsche provinciën.
21: In
de Catalogus van het museum van oudheden te Nijmegen (1895) door Th.
H.A.J. Abeleven en
Mr. C.G.J. Bijleveld wordt een Gelderse duit met het jaartal 1625
genoemd. Er wordt bij vermeld dat
deze is gevonden bij Nijmegen.
22: Groot Placcaet-Boeck IV
664, originelen in het KPK nrs. 713, 714, 715 en 716.
23: W.I. de Voogt Geschiedenis van het muntwezen etc. deel 1:Gelderland blz. 53.
24: W.I. de Voogt Geschiedenis
van het muntwezen etc. deel 1:Gelderland.
25: Plakkaten Staten-Generaal 27 oktober
1698 + 24 oktober 1700, Groot Placaet-Boeck IV-693 en 694.
26: Groot Placaet-Boeck V - 971.
27: Bron: Drs. A.A.J. Scheffers, de munt van Westfriesland 1652-1704.
28: Beschreven door Wap, Astrea 1856 blz. 21.
29: A. Pol Patriotten, penningen en prinsenduiten Verschenen in "de Beeldenaar" mei/juni 1980 pag. 113-119.
30: W.I. de Voogt Geschiedenis van het muntwezen etc. deel 1:Gelderland blz. 69.
31: Resolutie Staten-Generaal, zie Groot Placaet-Boeck VIII - 951.
32: Zie Coinhunter magazine Een vreemde duit in het zakje Coinhunter magazine No.55 blz.45, Verdru uitgevers Zwolle 1995.
33: Plakkaten hof en rekenkamer van Gelderland Gelderse Plakkatenlijst 1740-1815 nrs. 195 en 204.
34: W.I. de Voogt Geschiedenis van het
muntwezen etc. deel 1:Gelderland blz. 75.
35: Zie J.E. ter Gouw in TMP 1903 blz.133.
36: Waar de w voor staat voor het woord koninginnen is nog een raadsel.
Wellicht staat -w- voor -wijlen -, hoewel toen meer de
uitdrukkingen als zaliger , sel. etc. gebruikt werden.
De koninginnen aanduidingen maken het moeilijk om precies te
weten wie dat nu waren.
Ene (erf)dochter
van de koning van Portugal, Isabelle, huwde Keizer Karel V
(Koning Spanje en Ned) en overleed 1539.
Een andere koningin, Elisabeth de Valois, dochter van de Franse koning , overleed 1568 en was echtgenote
van
Philips II.
Aangezien de bron Trosée schrijft dat Hendrik tot de dood van die koninginnen in
dienst was,
is niet duidelijk welke Koningin dat nu is.. want Isabelle was
niet van Franse afkomst en Elisabeth de Valois wel
maar die stierf pas in 1568,
terwijl Hendrick Hanssen dan al lang met Hadewijch verkeert.
37: J.A.G.G. Trosée,
Hees en Henrick Hanssen; in: De Ned. Leeuw, 1937, kol 125-161.
38: Grafsteen in de St. Stevenskerk, welke tweemaal gebruikt werd blijkens het
opschrift : eerst voor Renier Embr..[ugge]
met datum 1558? : bron T.T. Muschaert, artikel Grafzerken
Sint Stvenskerk, Gelre, Bijdragen & Mededelingen 1936, p.232.
Toch is het
volgende document merkwaardig: de klerk op het Hof van Gelre wist niet dat
Reynier al overleden was???:
"4681 Missive van het hof aan Reyner van Ernbrugh, muntmeester te
Nijmegen, met last om binnen 14 dagen te dupliceeren
op de repliek van Johan Noster. Zie brief van 27 februari 1563.
Gelders Archief inventarisnummer 817 Toegangsnummer 0124
Datering 1562 oktober 30, Plaats Arnhem )...??? Daarna is de steen
gebruikt met de tekst: .
anno 1606 de 31 dec . ster[ft]
[Rei]::NER HANSEN muntmester der ..,[st]at Nimegen met wapen : gedeeld:
I: een knol met loof; II : huismerk.
Bron De Stedelijke munt van Nijmegen, publicatie museum Commanderie Sint Jan Nijmegen, 1980, pagina 9, noot 34.
39: Trosée noemt dit jaar.
40: Trosée.
41: Gelders Archief Inventarisnummer 816, Toegangsnummer 0124, Datering 1560
augustus 24, Plaats Arnhem.
42: M.J.M. Hageman, Het kwade exemple van Gelre, Nijmegen, Uitg.van Tilt,
Nijmegen, 2005., p.121,123 e.v
43: Hageman, op. cit. p. 414: Henrick Hanszone en Henrick Janszone , Heeze,
vrouw van Henrick Hanssz,
en Heeze vrouw van Henrick Jansz. hier ook genoemd: Henrick Wyntgens, rentmeester.
44: Missive van het hof Gelre aan den ambtman van Overbetuwe over het leggen van
beslag op alle in zijn ambt
gelegen goederen van den ontvluchten Nijmeegschen
muntmeester Henrick Hanssen en diens vrouw :
Gelders Archief Arnhem,
Inventarisnummer 821 Toegangsnummer 0124 Datering 1569 juni 4.
en : 2240 a
Missive van het Hof v Gelre aan Alva. De knecht van den burgemeester van Nijmegen
(Sibert van Goch) die de vrouw van
den muntmeester van Nijmegen uit de gevangenis had laten ontvluchten,
is te Gennep in het Kleefsche gevat. Brieven van het Hof van Gelre aan Nijmwegen, nr. 2240.
45: Bron: Trosee.
46: 2635 Missive van het Hof aan Alva. Verslag aangaande de onderhandelingen van
den momboir met Henrick Hanssen,
gewezen muntmeester te Nijmegen en advies van
het Hof op die zaak (Over deze zaak is gehandeld in 2 brieven van
17 november en 4
december 1571, die verloren zijn). Het Hof oordeelt gunstig over de door Hanssen
gewenschte compromis
en stelt voor hem in zijn officie te herstellen : Gelderse Archieven,
Arnhem, Brieven van het Hof van Gelre aan Nijmegen:
Inventarisnummer 662
Toegangsnummer 0124 Datering 1572 mei 10.
47: P. Nijhoff, Inventaris Oud Archief Arnhem (1864). Op 25 mei 1579 besloot het
kwartier van Nijmegen om Jacob Jansz.,
die tot muntmeester benoemd was, de eed af te nemen. Hem werd
verder zijn commissie en instructie gegeven en
gelast om de Nerlandsche nobels met de roos en gouden Geldersche
penningen te slaan (afschrift in landzaken B2, blz. 26).
48: Zie hiervoor het artikel: de schout van den Bosch en het valsch en verboden
geld. Taxandria jaargang 11 (1904) blz. 121 e.v
49: VONNISBOEKEN RAAD VAN BRABANT BRUSSEL RANB toegangsnummer 1107
inventarisnummers 525 673
periode 15de en 16de eeuw inventarisnummer 633 FICHE 1
inventarisnummer 673 periode 1566 fol.2v vonnisnr. 2.
Inventarisnummer 12999 periode 1569-1580 MEIERIJSE
SCHOUTSREKENING computerbestand 086.
50: Nijhoff vermeld uit de Registers op het
Archief, afkomstig van het voormalig Hof des Vorstendoms Gelre & Zutphen
dat ene Dirk Aeltst van Harderwijk op 30 september 1588
een commissie kreeg als essayeur van de munt des hertogdoms Gelre en graafschaps Zutphen.
51: In brieven van en aan
het Kwartier van Veluwe 5756 en 5765 (zie website Gelders archief) lijkt het
alsof de muntmeester Dirck Aelst genoemd wordt.
Het ging hier echter om de aanstelling van een Dirck
Aeltst tot essayeur.
52: Godefridus wordt in de encyclopedie van munten en bankbiljetten genoemd als
in functie in 1254.
Hij wordt nog genoemd in archiefstukken van 15
februari 1296 (ORA-Arnhem 368.108) en 12 november 1311 (ORA-Arnhem 368.6)
als zijn zonen Theodericus en Anselmus worden
beschreven als zoon van Godefridus de muntmeester.
53: Hij wordt vermeld in oktober 1293 als muntmeester te Husen, ORA-Arnhem
368.2.
54:
Destijds behoorde Stettin bij Zweden, na de Noordse oorlog (1700-1721) moest
Zweden het afstaan aan Pruisen. Tegenwoordig hoort Stettin bij Polen.
55: De voorloper van de Nederlandse Staatsloterij. De Generaliteitsloterij werd
in 1726 opgericht om de staatskas te spekken
maar ook om de wildgroei van
allerhande illegale loterijen te stoppen.
56: Elisabeth de Jong-Keesing, Abraham Gabriels, burger van Harderwijk, en
zijn in het Nederlands geschreven brieven.
Studia Rosenthaliana, Vol. 5, No. 1
(januari 1971), p. 27. Door een doorhaling in het oorspronkelijke document is
het exacte aantal niet duidelijk.