De munt van Gelderland

Het graafschap Gelre is in het midden van de 11e eeuw ontstaan rondom het stadje Geldern. Gerard van Wassenberg kreeg het in leen van de Duitse keizer en noemde zich vanaf die tijd Gerard van Gelre. Over het ontstaan van de stad Geldern en het graafschap Gelre bestaat ook een sage die verhaalt van een draak die het gebied onveilig maakte. Deze draak werd verslagen door Wichart, de zoon van de graaf van Pont die in de 9e eeuw heerser was over het gebied. Wichart versloeg de draak die tijdens het gevecht telkens de kreet Gelre! Gelre! uitstootte. Als dank mocht Wichart een burcht bouwen op de plaats waar hij de draak had verslagen. Deze burcht gaf hij de naam Gelre, naar de kreet van de draak. Later zou rondom deze burcht het stadje Geldern zijn ontstaan en uiteindelijk het graafschap Gelre. In het graafschap zijn al vroeg munten geslagen, er werd in de 12e/13e eeuw gemunt door de graven Hendrik I, Otto I en Gerard. Dit gebeurde voor Gerard met zekerheid in Arnhem en voor Hendrik I en Otto I mogelijk te Zutphen. Onder Reinald II werd Gelderland in 1339 door de Rooms koning verheven tot hertogdom. De Latijnse naam voor hertogdom, DUCATUS, komt soms afgekort voor op de munten als DUC of alleen de letter D. Gedurende de middeleeuwen is er in diverse Gelderse steden gemunt op naam van de diverse hertogen. Enkele van deze steden zijn: Arnhem, Nijmegen, Elburg, Harderwijk en Roermond.

Het Staatse munthuis van Gelderland is begonnen in 1577 te Nijmegen. Het gebied rond Nijmegen raakte echter omstreeks 1582/83 steeds meer in de greep van de Spanjaarden. Hierdoor durfden de kooplieden hun muntmetaal niet meer naar de munt te brengen. Deze Spaanse dreiging was waarschijnlijk mede een argument om een tweede Gelders munthuis te Zutphen in te richten (1582-1583). De Staten van Gelderland achtten dit nodig ondanks een negatief advies van de generaals der munt. Deze vonden dat Zutphen te dicht bij Nijmegen lag waardoor de kooplieden bij dit extra munthuis geen baat zouden hebben. Het munthuis is er toch gekomen met als muntmeester Hendrik Wijntgens. Deze heeft er gouden rijders, snaphaan schellingen en halve snaphaan/gehelmde schellingen geslagen. De inname van de stad door de Spanjaarden maakte aan het bestaan van dit munthuis een vroeg einde. Als veiligheidsmaatregel werd besloten om het munthuis van Nijmegen naar Harderwijk te verplaatsen. Op 6 maart 1584 werd de vergunning voor de verplaatsing verleend. Harderwijk had als grote voordeel dat het aan de Zuiderzee lag, dit was gunstig voor de aanvoer van muntmetaal. Van 1582 tot 1583 was er voor korte tijd een munthuis van graaf Willem van den Bergh in bedrijf. Deze munt was gevestigd in Clarendaal, het voormalige klooster der grauwe zusters. Hier werd zijn Berghse muntrecht uitgeoefend in plaats van te 's-Heerenbergh. Hij kreeg dit voor elkaar omdat hij ondanks zijn verleden als muntheer van een hagemunt stadhouder van Gelderland was geworden. Willem onderhield echter nauwe contacten met de Spaanse hertog van Parma waardoor hij in november 1583 wegens verraad werd gearresteerd en zijn omstreden munthuis werd gesloten. De Staten van Gelderland maakten hiervan dankbaar gebruik door het pand als hun eigen munthuis in gebruik te nemen.

Uit Gelderland stamt één van de vroegste koperen muntjes welke geslagen zijn in en voor de noordelijke Nederlanden namelijk de koperen korte. Dit muntje werd sinds 1546 aangemunt te Nijmegen op naam van Karel V. In het algemeen werden de laagste waarden nog aangemunt in doorgaans slecht zilver (gelegeerd met een grote hoeveelheid koper). Een voorbeeld hiervan is de zogenaamde 'Hollants penninck'. De koperen korten hebben op de voorzijde het borstbeeld van Karel V en later het borstbeeld van Karel 's zoon en opvolger Philips II. Tijdens de opstand tegen Spanje in de 70er jaren van de 16e eeuw heeft Gelderland zogenaamde Statenmunten geslagen in de toen nog niet veroverde stad Nijmegen. Het borstbeeld dat hier op staat afgebeeld is nog wel dat van Philips II maar op de keerzijde staat een andere spreuk (devies). Namelijk PACE ET IUSTITIA (vrede en gerechtigheid) in plaats van DOMINUS MIHI ADIUTOR (de heer is mijn helper). Statenduiten zoals Holland en Zeeland geslagen hebben zijn niet in Gelderland geslagen, alleen oorden. De zogenaamde Statenmunten waren sinds 11 februari 1577 voorgeschreven als de nieuw aan te munten geldstukken. De stad Nijmegen werd in 1586 veroverd door Parma waarna de Spanjaarden de munt heropenden als koninklijke munt. Er zijn van 1587 tot 1591 munten geslagen op naam van Philips II als hertog van Gelderland. Na de totale onafhankelijkheid van Spanje bleef de munt te Harderwijk gevestigd en werden munten geslagen met een eigen wapen en een eigen devies. Op de koperen munten is dit devies: IN DEO EST SPES NOSTRA (in god ligt onze hoop). Voor het wapen werden de leeuwen gebruikt van Gulik en Berg welke staand en naar elkaar toegewend worden afgebeeld in een gekroond en verticaal gedeeld wapenschild.

Officieren op de munt van Gelderland (zover bekend)
 

MUNTMEESTERS:
VAN  - TOT:
MUNTMEESTERTEKEN/INFO:
Godefridus52
Genekinus
Henricus Bruno53
Hartman
Gadert van Stramprade
Joost van de Tannerije
Johan Thomaes soen van Florensen
Gadert van Stramprade
Joost van de Tannerije
Aernt van Wirth
Barthold Thomaes soen van Florensen
Johan Thomaes soen van Florensen
Joost van de Tannerije
Johan den Joeden
Steven Scerf
Adriaan van Lookeren
Jasper Heilic Jordaens
Dirk van Brakel
Berent Heyden
Lambert Fleming
Bernard Proys
Bernard Proys
Niclaes Nyber
Thomas die Greve
Niclaes Nyber
Herman van Nassau
Niclaes Nyber
Sander van Batenborch
Niclaes Nyber
Niclaes Nyber
Jasper Vleminck
Reinier van Eembrugge
Derick Engelkens
Jasper Vlemminck
Reinier van Eembrugge
Erven Reinier van Eembrugge
Hendrick Hanssen
Jacob Dirkszn. Alewijn
Jacob Janszn. de Jonghe
Jacob Dirkszn. Alewijn51

Hendrik Weijntges
Johan Gijsbert de Jonge

Johan Alewijn
Johan Weijntges
Gerrit Sluysken
Paulus Sluysken (vader)
Pieter Sluysken (zoon)
Johan van Brienen
Lambert Ridder
Coenraad Hendrik Cramer
Dr. Arnold Hendrik Feith
Jacobus de Vos
Johan Hensbergen
Martinus Holtzhey
Johan Cramer
Carel Christiaan Novisadi
Maarten Hendrik Lohse
1254
1254
1293
1342
1379 - 1381
1381
1381
1383 - 1388
1388
1390
1390 - 1394
1394
1402
1424 - 1425
1442 - 1445
1474 - 1476
1475 - 1476
1476 - 1477
1477 - 1480
1477 - 1480
1480 - 1484
1492 - 1494
1492
1492 - 1496
1496 - 1499
1499
1499 - 1501
1501 - 1516
1511
1516 - 1527
1525 - 1543
1530 - 1532
1532 - 1533
1533 - 1543
1543 - 1558
1558 - 1559
1559 - 1569
1569 - 1579
1579 - 1580
1580 - 1606

1582 - 1583
1585 - 1591

1606 - 1635
1635 - 1653
1653
1653 - 1687
1687 - 1690
1690 - 1695
1695 - 1714
1714 - 1724
1724 - 1726
1729 - 1732
1732 - 1748
1749 - 1752
1752 - 1757
1758 - 1776
1782 - 1806
(Te Arnhem)
(Te Arnhem)
(Te Huissen)
(Te Arnhem)
(Te Harderwijk)
(Te Arnhem)
(Te Arnhem)
(Te Arnhem)
(Te Arnhem)
(Te Arnhem)
(Te Arnhem)
(Te Arnhem)
(Te Arnhem)
(Te Arnhem)
(Te Arnhem)




(Te Roermond)

(Te Mechelen)
(Te Nijmegen)
(Te Nijmegen)
(Te Nijmegen)
(Te Zutphen)
(Te Nijmegen)
(Te Nijmegen)
(In het bezette Utrecht)
(Te Nijmegen en Roermond)
(Diverse muntplaatsen in Gelre)
(Te Nijmegen)
(Te Nijmegen)
(Te Nijmegen)
(Te Nijmegen)
(Te Nijmegen)
(Te Nijmegen)
(Te Nijmegen)
(Te Nijmegen)
(Te Nijmegen en Harderwijk)

(Te Zutphen)
(Te Nijmegen onder Spaans gezag)


Lelie

Zittend hondje
(Ook te Deventer werkzaam geweest)
Eenhoorn
Ridder te paard
Kraanvogel
(Niets geslagen)
Een vos
Springend paard
Man met struiken
Kraanvogel
Boom
Korenaar

Het nu volgende over de vroeg 16e eeuwse muntmeester Hendrick Hanssen en zijn vrouw Hadewich is mij voor het grootste deel medegedeeld door de heer Pieter J. Cramwinckel, amateur genealoog. Hendrick Hanssen was een voormalig luitenant in de lijfgarde van de w. koninginnen van Frankrijk en Portugal36. Hij was de zoon van Willem, schepen te Zevenaar, en een onbekende moeder37. Hij huwde in 1559 voor de eerste maal met Hadewich Arndt Anthonisdr, dochter van Antonis Arndt en een onbekende moeder. Zij was muntmeesteresse van de Munt te Nijmegen sinds de dood van haar eerste echtgenoot, Reinier van Eembrugge, welke op Sint Lucia dag (13 december) in het jaar 1558 was overleden. Over het jaartal van zijn overlijden bestaat enige twijfel, het laatste cijfer op zijn grafzerk is moeilijk te ontcijferen. Het kan zijn 1553 of 1558 maar zeer waarschijnlijk 155838. Reinier was volgens een ordonnantie van 16 september 1530 voor de periode van 6 jaar aangenomen als hertogelijk muntmeester te Nijmegen. Uit een ordonnantie van 27 mei 1532 blijkt dat hij om onbekende reden is vervangen voor Derick Engelkens. Op 1 april 1533 blijkt de muntmeester Jaspar Vleminck te zijn die voor 6 jaar is aangenomen en te Nijmegen, Zaltbommel of Zutphen mocht munten, hij was waarschijnlijk tot 1543 in dienst. Na de dood van haar man had Hadewich op 31 december 1558 een verzoek gedaan om de munt te mogen voortzetten tezamen met haar zoon Clemens waarop gunstig was beslist. Door haar latere huwelijk met Hendrick Hanssen39 werd hij ook muntmeester zoals blijkt uit de hernieuwde aanstelling op 14 mei 156040. Hadewich, in de archieven ook Heze en Hees genoemd, was ketters gezind. Op 24 augustus 1560 is er een missive van het hof aan Hendrick Hanssen, muntmeester te Nijmegen, waarin hem gelast wordt met zijn vrouw aanstonds voor het hof te verschijnen41. Het loopt blijkbaar met een sisser af, want tot juni 1568 verblijven beiden te Nijmegen actief als muntmeesters. Maar dan is Alva in het land en de vervolging van ketters wordt nu hard aangepakt. In 1566 waren er grote onlusten geweest in Nijmegen (beeldenstorm), en als gevolg daarvan werd een lijst van ketters opgesteld. Hierop komen ondermeer voor een Abraham Petersz., essaymeester bij de munt42, die zijn kinderen niet liet dopen, en een Lybeth Kreyefenger, kloosterzuster, die uit haar klooster in Doesburg vluchtte, daar ze zwanger was en huwde met de soldaat Goessen Pelsener of Meyners die haar had helpen vluchten. Ook Hendrick Wyntgens, rentmeester van Nijmegen, werd al verdacht. Ook Hadewich en Hendrick Hanssen staan op ketterse lijsten van veroordeelden.

Tussen 1560 en 1566 is er ook nog een confrontatie met de hoogschout van den Bosch, Jacob van Brecht Jansz., geweest welke door Hendrick Hanssen een aartsvijand werd genoemd. Deze schout was zeer gehaat door voornamelijk de handelaren en kooplieden maar ook door het gewone volk. Zijn werk lijkt wel geheel in het teken te hebben gestaan van de jacht op valse en verboden munten en edelmetaal wat naar verboden munten werd gebracht48. De drijfveer voor zijn fanatisme is ongetwijfeld het aandeel in de waarde van de in beslag genomen goederen geweest die de aanbrenger in het vooruitzicht werd gesteld. Op 1 juni 1566 schreef hij in een rekening voor de gemaakte kosten ook een uitvoerig relaas van de gebeurtenissen die blijkbaar reeds enige tijd geleden hadden plaatsgevonden49. Het blijkt dat hij na beschuldigingen van ene Herwich Cretier, ex muntmeester van Batenburg, met behulp van spionnen een onderzoek begon naar de handel en wandel van Hendrick Hanssen en zijn vrouw Hadewich. Zij zouden Philipsdaalders maken die niet goed van gehalte waren en ook onder bescherming van de koninklijke Gelderse munt edelmetaal leveren aan de munt van Batenburg. De schout wist een ton vol Philipsdaalders op transport in beslag te nemen en moest deze vervolgens naar Antwerpen brengen voor onderzoek. De procureur generaal Boems moest in opdracht van de hertogin van Parma de Philipsdaalders aldaar inspecteren. In bijzijn van de procureur, een generaalmeester, de schout en ook muntmeester Hanssen en zijn vrouw, werden vier zilveren Philipsdaalders geselecteerd die vervolgens door de essayeur generaal Hanssen Jongelinck onderzocht moesten worden op hun gehalte. De schout beschrijft vervolgens hoe het gezelschap naar het huis van de essayeur vertrok om de munten te onderzoeken. Daar aangekomen moesten zij een smal trappetje op naar de boven gelegen werkruimte van de essayeur waarbij Hadewich zich in het gedrang naar boven vlak achter de essayeur zou hebben bevonden. Zij zou hem in dit gedrang vier andere Philipsdaalders in zijn handen hebben gestopt welke vervolgens werden onderzocht en goed werden bevonden waarna de gehele partij aan de muntmeester moest worden terug gegeven. Hierdoor leed de schout natuurlijk gezichtsverlies en moest hij blijkbaar alle gemaakte kosten zelf betalen. Deze details waren hem pas later ter ore gekomen omdat op de een of andere manier de omkoping van de essayeur bekend is geworden en deze, toch al zwaardmoedige man, zichzelf vervolgens van het leven probeerde te beroven. Eerst probeerde hij met een mes zijn eigen keel door te snijden maar hij probeerde dit met de botte kant. Zijn toesnellende vrouw pakte het mes af waarna hij een zware hamer pakte en zichzelf daarmee de hersens insloeg. Hij leefde echter nog lang genoeg om zijn verhaal te doen aan een biechtvader die op zijn verzoek het verhaal aan de autoriteiten moest doorgeven. Vanwege dit verhaal probeerde de schout nu alsnog zijn onkosten vergoed te krijgen en hij klaagde dat hij en de koning een grote som geld waren misgelopen omdat in het tonnetje wel voor 20.000 gulden aan Philipsdaalders had gezeten. Of de schout zijn geld heeft gekregen is (mij) niet bekend, waarschijnlijk niet omdat Hendrick Hanssen muntmeester bleef tot hij in 1569 moest vluchten. Ook schrijft de schout dat hij in andere zaken niet ontvankelijk was verklaard en zijn claims vanwege de troebelen van de tijd overal onbeslist bleven liggen.

In 1569 werden Hadewich en Hendrick op beschuldiging van ketterij opgepakt en in het gevang gezet. Ze stonden op de lijst van veroordeelden van Alva's Bloedraad43. Hendrick wist samen met zijn vrouw te ontsnappen naar het land van Kleef (Zevenaar) met behulp van Sybert van Goch. Deze was een dienaar van de 2e burgemeester van Nijmegen, Joh. van Berck, die toevallig de sleutels van de gevangenis had. Van Goch werd echter later in Gennep gearresteerd evenals zijn niet met name genoemde vrouw. Op 4 juni werd beslag gelegd op de goederen van Hendrick Hanssen en zijn vrouw44. Hadewich was hoog zwanger (= minstens 6 maanden) toen zij met haar man vluchtte naar het land van Kleef, respectievelijk Zevenaar. Zij hadden daar de mogelijkheid tot verblijven omdat Hendrik Hanssen het land en de behuizingen die zijn familie daar bezat inmiddels had geërfd. Het kind dat ze droeg van Hendrick Hannsen is dan Reinier Hanssen, de Muntmeester van de stad Nijmegen in de jaren 1602-1605. Met deze informatie is ongeveer zijn geboorte datum te bepalen, na juni 1568 en voor december 1568, dus ruwweg augustus 1568 in Zevenaar. Hadewichs gezindheid was wederdoper (toen de meest vervolgden), tenminste volgens het extract uit de verhoren onder tortuur van haar schoonzoon Laurens van der Kamer in Den Bosch. Nu zijn deze gemartelden op de pijnbank helaas uiteindelijk bereid van alles te beweren en ieder te beschuldigen om van die tortuur af te komen, zodat Hadewich misschien toch niet doperse was, zoals Hendrick Hanssen, zelf een trouw katholiek, steeds volhield. Een reden te meer waarom Hadewich ook beschuldigd werd dat ze gestolen had (ze zou goud(munten) en ander geld meegenomen hebben van de munt voor haar vlucht). Beiden zochten toevlucht tot advocaat Henrick Roemswinckel [Romswinckel] van Zevenaar om hun zaak te verdedigen. Hendrick Hanssen zocht ook nog toevlucht bij de advocaat [bij het Hof van Gelre] Dr. Frederick van Boeymer45. Hadewich zou volgens Tangelder (muntheer en muntmeester) overleden zijn in 1570 te Zevenaar, maar volgens Hagenman (Kwade Exemple) in 1574. Uit haar eerste huwelijk met Reinier van Eembrugge werden geboren:

-Clemens, x Hendrikje van Caelssem
-Elisabeth, x Laurens van der Kameren (De La Chambre?) verbrand in Den Bosch, ketters. Het is deze Laurens die op de brandstapel is omgekomen en niet Hendrick Hanssen, zoals foutief werd aangegeven door Hageman (p. 59).
-Anthonis, x dochter van Bitters van Raesfeld
-Margriet, x Johannes Mol

Uit haar tweede huwelijk met Hendrick Hannsen:

- Reinier Hanssen, muntmeester te Nijmegen in de jaren 1602-1605

Hendrick Hanssen huwde voor de tweede maal in 1575 met Dircken Vaes, kinderen uit dit huwelijk zijn onbekend. Op 10 mei 1572 is er een missive van het Hof van Gelre aan Alva om Hendrick Hanssen te vergeven en weer aan te stellen als muntmeester te Nijmegen46 maar op 21 mei 1579 wordt Jacob Jansz. de Jonghe tot Muntmeester in Nijmegen aangesteld. Hendrick schijnt nog in Tiel gemunt te hebben maar dit is mogelijk een vergissing omdat de stad Tiel weigerde om de Batenburgse munt binnen haar muren een veilige plaats te bieden. Mogelijk was Hendrick Hanssen gedurende deze aanvraag verbonden aan de munt van Batenburg want in archiefstukken komt zijn naam voor in verband met Batenburg. Ook komt zijn naam voor bij Culemborg en Gorinchem. In 1594 was hij (tijdelijk?) in Nijmegen, maar wordt in 1596 in Gorinchem gearresteerd. In Leeuwarden, november 1607, komt het overlijden voor van een Hendrick Hanssen de Jonge, maar niet zeker is of het hier om dezelfde persoon gaat (inventarisatie lijsten stad Leeuwarden). Tot zover de informatie van de heer Cramwinckel.

Muntmeester Jacob Dirkszoon Alewijn was oorspronkelijk een poorter van Amsterdam maar was sinds 19 oktober 1569 muntmeester van Gelderland. Zijn vader was Mr. Dirk Dirkszn. Alewijn, wisselaar te Amsterdam in de Warmoestraat in het huis "in den wissel". Zijn familie bezat grond in de Beemster nabij Purmerend. Hier waren zij eigenaar van de buitenhuizen Vredenburgh en de meermin. De familie voerde een familiewapen met in het 1e en 4e kwartier drie penningen en in het 2e en 3e kwartier een meermin met spiegel in de hand. In het hartschild is een burcht afgebeeld. De drie penningen in het wapen verwijzen naar het beroep van wisselaar en/of muntmeester. Muntmeester Alewijn heeft geen gebruik gemaakt van afbeeldingen uit zijn familiewapen als muntmeesterteken. In plaats hiervan gebruikte hij het zogenaamde Gelders kruis. Alewijn kreeg in 1579, na de totstandkoming van de unie van Utrecht, samen met het overige muntpersoneel ontslag. Zij werden tegelijkertijd van hun eed aan de koning ontslagen. Hierna werden zij wederom aangenomen maar nu in dienst van de Staten van Gelderland en het graafschap Zutphen zelf, alleen muntmeester Alewijn werd niet opnieuw aangenomen. In zijn plaats werd zijn zwager Jacob Janszoon de Jonghe (ook van Velsen en van Haerlem genoemd) op 21 mei 1579 als muntmeester aangesteld47. Deze had reeds als adjunct muntmeester gefungeerd op de munt en was er dus volkomen mee vertrouwd. Volgens Nyhoff1 was Alewijn niet opnieuw aangenomen omdat hij tijdens de omwenteling teveel voorkeur voor de Spaanse zijde zou hebben gehad. Hem werd wel beloofd dat als de Jonghe zou komen te overlijden hij wederom als muntmeester aangenomen zou worden. Reeds een jaar later (20 mei 1580) werd Alewijn opnieuw als muntmeester aangenomen omdat de Jonghe naar de munt van de Staten van Holland vertrok. Alewijn bleef vervolgens tot zijn dood (26 mei 1606) muntmeester van Gelderland. Hij werd hierna opgevolgd door zijn zoon Johan Alewijn die waarschijnlijk wel al op de munt gewerkt zal hebben in een andere functie. Johan Alewijn blijft muntmeester tot 1635 en wordt opgevolgd door een lid van de familie Weijntges.

Uit het geslacht Weijntges zijn veel muntmeesters voortgekomen. Er komen in de familie veel leden voor die Jan/Johan, Hendrik en Balthasar heten. Mogelijk is hierdoor verwarring ontstaan bij het indelen van een naam bij een muntmeesters functie. Zo wordt Johan Weijntges vermeld als muntmeester van Gelderland, Overijssel, Mülheim, Kampen, Embden, Esens en Oldenburg. Hij is ook nog burgemeester van Kampen geweest, een erg druk bestaan voor één persoon. Hij was de zoon van muntmeester Hendrik Weijntges die van 1582-1583 werkzaam was op de Gelderse munt te Zutphen. Er is echter een tweede Johan Weijntges welke zijn neef was (zoon van Balthasar Weijntges Jr.). Deze Johan was muntmeester te Deventer en overleed in 1644. Op 11 april 1645 wordt een Johan Weijntges te Embden gearresteerd, dit moet dus de zoon van Hendrik zijn geweest. Hij werd op last van de Staten-Generaal in hechtenis genomen omdat hij in 1640 en 1642 zonder vergunning van de Staten-Generaal Gelderse bezemstuivers had aangemunt. Ook in 1643 of 1644 had hij ze aangemunt met het jaartal 1640. Johan Weijntges werd naar den Haag gevoerd maar wordt kort daarna uitgeleverd aan de Staten van Gelderland. Deze doen echter niets om hem te straffen en hij blijft gewoon in functie als muntmeester. Waarschijnlijk waren de stuivertjes met medeweten van de Staten van Gelderland geslagen en namen zij de muntmeester in bescherming.

Als muntmeestertekens gebruikte Johan de lelie2 uit zijn familiewapen maar soms ook het Gelders kruis. Na zijn dood op 1 april 1653 werd zijn schoonzoon Gerrit Sluysken aangesteld tot muntmeester. Deze was daarvoor essayeur en waardijn geweest. Hij overleed echter nog in dat zelfde jaar en werd op 18 oktober 1653 opgevolgd door zijn zoon Paulus Sluysken. De familie Sluysken gebruikte als muntmeesterteken een zittend hondje afkomstig uit hun familiewapen. Het hondje is een "brak", een soort speurhond. Tussen 1687 en 1689 is Paulus Sluysken gedeputeerde van het kwartier van Veluwe geworden. De Staten van Gelderland wilden hierna zijn zoon als muntmeester in dienst nemen. Deze was echter ook muntmeester van de stad Deventer en bleef daar deze functie ook uitoefenen. De Staten-Generaal wilden hem daarom niet als muntmeester van Gelderland aanvaarden. Er zijn daarom ook geen Gelderse munten van hem bekend hoewel pas in 1690 Johan van Brienen werd aangesteld.

In 1690 werd Johan van Brienen aangesteld die in februari 1695 op eigen verzoek eervol ontslag werd verleend. Als muntmeesterteken gebruikte hij een eenhoorn welke afkomstig is uit zijn familiewapen. Op zijn verzoek werd Lambert Ridder aangenomen die meerdere keren in opspraak kwam omdat hij bleek samen te werken met de Deventerse muntmeester Pieter Sluysken wat hem streng verboden was. Lambert was een zoon van Jacob Ridder, muntmeester van Kampen (1676-1695)3. Er bestaat een wapen van een familie de Ridder met in goud een ruiter op een zilveren veld. De ruiter heeft een kromzwaard en een schild vast.
 

Deze ruiter vertoont veel overeenkomst met het muntmeesterteken dat Lambert Ridder op zijn munten gebruikte. Lambert Ridder overleed in 1714 en werd opgevolgd door Coenraad Hendrik Cramer, de vroegere muntmeester van West-Friesland.

Coenraad Hendrik Cramer was van 1711 tot 1714 muntmeester van West-Friesland geweest. Daarvoor was hij werkzaam geweest als handels essayeur te Amsterdam. Het muntmeesterteken dat hij op zijn munten gebruikte is een zogenaamde kraanvogel.

De kraanvogel is afkomstig uit zijn familiewapen. Dit wapen bestaat uit een zilveren kraanvogel op een grasgrond. Met een opgeheven poot houd hij een geplante kersenboom vast. Cramer stamde uit een Amsterdamse familie van handelaren. Ook zijn familienaam (Cramer) vind zijn oorsprong uit de handel (marskramer). Op 15 november 1724 werd Cramer opgevolgd door Dr. Arnold Hendrik Feith die vanwege de schaarste en hoge prijs van het muntmetaal niets heeft geslagen en op zijn eigen verzoek op 22 november 1726 werd ontslagen. Mogelijk was hij verwant aan de familie Feith uit Elburg. Ene Hendrick Feith (zijn vader?) was daar in de jaren 1664, 1665, 1667 en 1676 burgemeester.

Op 18 mei 1729 werd Jacobus de Vos muntmeester aangenomen, een vroegere goud- en zilversmid uit Dordrecht. Hij was de zoon van Antony de Vos die als munter op de 2e Brabantse plaats werkte op de munt van Holland. Toen zijn vader "sedert een geruyme tijts soodanig in syn verstant is geraekt, dat alle hoop van herstellinge benomen was" nam hij deze muntersplaats van zijn vader over. Hij heeft toen als munter gewerkt op de Hollandse munt van 1726-1729. Over muntmeester de Vos kwamen zeer veel klachten binnen. Waardijn Griethuizen verklaarde dat hij nog nooit zoveel onaangenaamheden had gehad als met de Vos. Gelderland wilde al snel van hem af en begon reeds in 1731 onderhandelingen met Martinus Holtzhey. Deze werd echter niet aangenomen maar wel Johan Hensbergen, een zwager van ex-muntmeester Coenraad Hendrik Cramer. Op 6 december 1748 werd hij ontslagen en werd de reeds genoemde Martinus Holtzhey (geboren 6 mei 1697 te Ulm) door de prins erf- stadhouder tot muntmeester aangesteld. Holtzhey schepte er veel genoegen in om zelf stempels te snijden waardoor het werk op de munt nog wel eens verwaarloosd werd. Onder hem waren de muntgezellen genoodzaakt allerlei bijbaantjes te nemen om in hun onderhoud te kunnen voorzien. Op 11 oktober 1752 werd hem op eigen verzoek ontslag verleend en vertrok hij naar de munt van Zeeland. Op 1 november 1752 werd Johan Cramer aangesteld tot muntmeester. Hij bleek echter ongeschikt omdat hij niet zelf achter orders aanging maar bleef wachten tot men hem die kwam aanbieden. Hij kreeg op 25 juli 1757 op eigen verzoek ontslag en werd opgevolgd door Carl Christiaan Novisadi.

Schandaal rond muntmeester Novisadi4

Muntmeester Carl Christiaan Novisadi was geboren op 14 oktober 1716 en was de zoon van Christoffel Novisadi, hofgoudsmit te Stettin aan het koninklijke Zweedse hof.54 Carl Christiaan en zijn broer Johan Ernst Novisadi vestigden zich als juweliers te Amsterdam. Johan Ernst werd in 1738 muntmeester te Utrecht en Carl Christiaan werd op 30 november 1757 muntmeester van Gelderland op aanbeveling van Marcellis Emants. Deze was essayeur generaal van de verenigde Nederlanden te den Haag. De kwestie Novisadi begon in november 1763 toen Gerrit van Moelingen, stempelsnijder van de Gelderse munt, een kwart lot kocht bij Abraham Gabriels. Deze was als ondernemer bezig om voldoende geld bij elkaar te brengen voor de aanleg van een zuiderzeehaven te Harderwijk. Hiertoe konden geïnteresseerden loten kopen of inschrijven op een lening. Het is niet duidelijk of van Moelingen een kwart lot kocht in de havenloterij of de generaliteitsloterij waarvan Gabriels ook collecteur was.55 In een lijst van inleggers op de havenloterij komt van Moelingen zijn naam namelijk voor waaruit blijkt dat hij meer loten had namelijk 19 of 28.56 Gabriels was vroeger wisselaar geweest te Amsterdam, omdat hij dit beroep had uitgeoefend was hij waarschijnlijk nog in het bezit van nauwkeurige weeginstrumenten en was hij goed op de hoogte van de geldcirculatie. Hij constateerde dat de guldens waarmee van Moelingen hem betaalde te licht waren. Hij vroeg hem of hij wilde proberen om meer informatie te verkrijgen over deze te lichte guldens. Van Moelingen informeerde hier en daar en vernam van ene Lambert Claassen (dagloner op de munt) dat al sinds 1758 geregeld te lichte partijen rijksdaalders en sinds 1760 ook guldens voor de waardijn verborgen werden gehouden. Na dit vernomen te hebben verzamelde Gabriels door inwisseling nog enkele te lichte guldens en ging hiermee op 27 december 1763 naar den Haag. Hier nam hij contact op met de essayeur generaal Marcellis Emants. Deze was zeer ontdaan door het verhaal van Gabriels omdat hij Novisadi destijds mede had aanbevolen als muntmeester. Hij hield de informatie voorlopig nog voor zich en bracht alleen zijn vriend Mr. Willem Reinier Brantsen (raad in het hof van Gelderland) op de hoogte. Deze was ook zeer ontdaan over de zaak omdat muntmeester Novisadi een persoonlijke vriend van hem was. Zij besloten om de zaak nog even onder de pet te houden en probeerden enkele zakken met muntgeld in handen te krijgen wat hen op 25 januari 1764 lukte. Zij kregen via een transport twee zakken guldens en een zak drie guldenstukken in handen. Eén zak was te licht, één zak te zwaar en één zak was goed van gewicht. De afzonderlijke munten in de zakken waren in diverse gradaties te zwaar of te licht. De zakken met geld waren bedoeld om naar een bevriende Amsterdamse wisselaar van Novisadi verstuurd te worden. Deze zou dan vervolgens de zware munten uit de partij halen door ze te wegen (biqueteren). De zware munten zouden hierna teruggaan naar het munthuis om versmolten te worden waarna er nieuwe guldens van werden gemaakt die wederom te licht en te zwaar waren. Het overschot aan muntmetaal wat steeds ontstond was winst voor de muntmeester en zijn medeplichtigen.

Intussen kreeg ook de Gelderse waardijn Mr. Herbert Cornelis van de Graaf argwaan. Hij vernam iets over de te lichte guldens en verhoorde op 19 januari 1764 de smidmeester en enkele muntgezellen. Deze ontkenden alles en vertelden hem van niets te weten. De volgende dag echter vond hij tijdens een onverwacht bezoek een zak guldens die 23 mark te licht was. Toen hij dit voorval verder onderzocht vond hij een partij te lichte guldens die waarschijnlijk bedoeld waren om de zak op gewicht te brengen. Hij liet deze te lichte guldens in zijn bijzijn omsmelten en bracht essayeur generaal Emants en de generaal meesters van de munt van het geval op de hoogte. Emants wist er natuurlijk al van en zag dat de zaak nu uit de hand zou gaan lopen. Hij bracht daarom ook zijn vriend Brantsen bij het Gelderse hof op de hoogte. Deze zag de Gelderse munt al gelijk gedoemd tot sluiten nu de zaak op deze wijze aan het licht was gekomen. Op 26 januari 1764 ondervroeg de waardijn enkele dagloners van de munt. Deze verklaarden hem zonder slag of stoot de zwendel met de te lichte en te zware guldens en rijksdaalders. Echter na de recente ontdekking van de te lichte munten door de waardijn bleef de aanmaak hiervan achterwege. In de periode 8 maart tot 23 maart 1764 begon de waardijn met het ondervragen van het overige muntpersoneel. Hierdoor zijn veel namen bekend gebleven van het lagere personeel van het munthuis. Hij ondervroeg onder andere Hendrik Molenberg (gewezen gezel van de Gelderse munt), Lambert Claassen, Lubbert Stael, Lambert Janssen de Bruyn, Andries Hondius en Lambert Geysberstse (dit waren allen dagloners werkzaam op de munt) en Harmen Tapper (muntjongen). De dagloners verklaarden wederom dat de muntmeester vanaf het begin van iedere partij altijd een partij te licht liet maken. Deze lichte partij werd ‘de aasjes’, ‘marmotten’ en later ‘de klijne partije’ genoemd. De dagloners waren niet beëdigde gezellen en waren waarschijnlijk minder afhankelijk van hun werk op de munt dan de wel beëdigde gezellen. Zij verhaalden dan ook steeds als eersten over de illegale praktijken van de muntmeester. De beëdigde gezellen werden ook ondervraagd en verklaarden nu ook dat zij hadden meegeholpen bij het maken van de ‘aasjes’. Zij hadden spijt van hun eerdere verklaring (19 januari) waarbij zij hadden gezegd van niets te weten. De namen van de beëdigde gezellen waren Gerrit Geysbertse, Dirk Brouwer, Isaac Ossenberg, Toon van Hasselt, Hendrik Timmer, Gerrit van Armel, Hendrik van Essen, Herbert Molenberg, Coenraad Ooyen (gezellen) en Dirk Buytenhuis (oudste gezel). De smidmeester Hendrik Moyen was de enige die in de verdediging bleef gaan en verklaarde dat er wel ‘schaarse’ munten werden gemaakt maar geen ‘ligte’. De schaarse munten werden gebruikt om een zak op het juiste gewicht te kunnen brengen. Op 22 maart 1764 probeerden Emants en de momber (zaakgelastigde vanuit het burgerlijke bestuur) Dr. Johan Conrad van Hasselt muntmeester Novisadi te ondervragen. Deze deelde hen mede de verklaringen van het muntpersoneel valselijk en ongegrond te vinden en weigerde een verdere mondelinge verklaring af te leggen. Hij wilde echter wel kopieën hebben van de verhoren zodat hij zich kon voorbereiden op zijn verdediging. Zijn ondervragers konden hem deze niet zomaar geven en gingen te rade bij het hof en de rekenkamer van Gelderland. Deze namen het Novisadi zeer kwalijk dat hij niet wilde meewerken maar stuurden hem uiteindelijk wel een lijst met twintig vragen, samengesteld uit de gegevens van de verhoren. Ondertussen was de Utrechtse muntmeester Johan Ernst Novisadi, broer van Carl Christiaan, naar Harderwijk gekomen. De beide broers hielden druk overleg met elkaar en met de smidmeester Hendrik Moyen. Novisadi leverde eind april 1764 de lijst met de twintig vragen in die hij waarschijnlijk heeft beantwoord met behulp van zijn broer en van smidmeester Moyen. Hij weerlegde hierin alle beschuldigingen met een vaak dubieuze uitleg over de gang van zaken in het munthuis. Na het verzenden van deze lijst bleef het een tijdje stil rond de zaak. Essayeur generaal Emants werd echter ongeduldig en schreef een wrevelige brief naar Brantsen. Deze vatte de brief verkeerd op en de zaak begon te escaleren waardoor wrevel ontstond tussen de Staten-Generaal en het hof van Gelderland. Novisadi verzocht intussen om een opening van de muntbus. Deze vond plaats op 21/22 augustus 1764. Deze muntbus bevatte echter goede munten waar niets op aan te merken viel. De muntgeneraals welke bij de opening aanwezig waren stelden zich vervolgens ook niet erg krachtdadig op waardoor de zaak begon af te zwakken. Het hof en de rekenkamer van Gelderland grepen dit aan om de muntmeester de hand boven het hoofd te houden met als achterliggende gedachte het behoud van de Gelderse munt. Uiteindelijk kwam de zaak niet tot een veroordeling omdat de Staten-Generaal en het hof van Gelderland elkaar in de haren vlogen over de bevoegdheden. In de muntverordeningen bleken verder dusdanig verouderde bepalingen te staan welke door muntmeester Novisadi werden aangegrepen ter verdediging. De muntmeester ontliep in dit geval de ketelstraf en bleef nog muntmeester tot zijn ontslag door de prins van Oranje op 2 december 1776.

In 1760 en 1761 zijn er door muntmeester Novisadi in de Gelderse munt te Harderwijk gouden hele en halve rijders geslagen voor Overijssel. Ook de stempels voor de munten zijn op de Gelderse munt gesneden door de stempelsnijder Bartholomeus van Swinderen. De laatste muntmeester was Maarten Hendrik Lohse die op 18 december 1782 door de prins stadhouder werd aangenomen. Hij maakte de Franse omwenteling mee en zijn laatste munten waren duiten voor de VOC met het jaartal 1806.

Muntmeestertekens

De ridder te paard van Lambert Ridder is een zgn. sprekend wapen ontsproten uit zijn naam. De kraanvogel van Coenraad Hendrik Cramer en van Johan Cramer komt ook voor op hun lakzegelstempel. De vos van muntmeester Jacobus de Vos en het paard dat over een berg springt van muntmeester Hensbergen zijn weer sprekende wapens. De "man met bosjes hei" van Martinus Holtzhey is waarschijnlijk "de man met struikjes wijnruit". In zijn familiewapen komt deze man als zodanig voor met tevens een krans van wijnruit om zijn hoofd. Het wapen van Carl Christiaan Novisadi is een afgeknotte boom waaruit een nieuwe loot ontspringt. Deze is afkomstig uit zijn familiewapen.

Muntteken

Het zogenaamde Gelders kruisje is geen muntmeesterteken en eigenlijk ook geen muntteken omdat het op munten uit diverse muntplaatsen is gebruikt. Het wordt ook wel kruis van Calatrava genoemd en komt o.a. al voor op munten van Maximiliaan (ca. 1493. In een brief van muntmeester Alewijn (d.d. 11 mei 1589) aan de raden en het hof van Gelderland wordt dit muntteken een "Jerusalems kruysken" genoemd.

 

STEMPELSNIJDERS
VAN  -  TOT
INFO:
Pieter/Peter Venboit/Venboet
Gilbert van der Weyen
Jan Noster
Jeronimus van den Manacker
Arent Gheelvoet
Jeronimus van den Manacker
Cornelis van Eyck
Hendrick Noster5

Jan Noster
Goossen Sluysken6

Gerard van Bylaer
Jan Noster (zoon van Hendrick)
Johan Marissen Pannekoeck
Jacob van Bylaer
Henryck Schillinck
Willem Versteegh
Johan ter Borg
Steven Arndts
Geurt Hoxter
Nicolaas Sluyter
Baltus Noot (vervanger)
Lucas Benningh
Herman Egbertsen
Willem Harmsen
Jan Bernard Barghuys
Johan Drappentier
George Lodewijk Rutz
Martinus Holtzhey Sr.
Martinus Holtzhey Jr. 
Bartholomeus van Swinderen
Gerrit van Moelingen
Gijsbertus van Moelingen (broer
Thomas Jan Walter
Hendrik Walter




 
Ca. 1474
Ca. 1480
1557 - 1562
1562 - 1566
1566 - 1571
1571 - 1572
1572 - 1575
1575 - 1584

1584 - 1588
1588 - 1592

Ca. 1592
1593 - 1619
1619 - 1622
1622 - 1625
1626 - 1628
1628 - 1637
1637 - 1647
1648 - 1650
1650 - 1672
1674 - 17??
1674 - 17??
1704 - 17??
Ca. 1708
Ca. 1708
1717 - 1745
1745 - 1748
1749 - 1751
1749 - 1752
1751
1753 - 1760
1760 - 1766
1766
1767 - 1787
1787 - 1806



 



Stempelsnijder te Antwerpen
Ook te Hasselt werkzaam
Stempelsnijder te Antwerpen
Ook te Utrecht werkzaam


Onder Spaans gezag te Nijmegen









Ook te Kampen werkzaam
Na 1672 te Amsterdam
Voor 1674 te Kampen

Daarvoor Deventer & Emmerik



Na 1748 adj. te Dordrecht

Na 1752 muntmeester te Zeeland
Na 1752 te Zeeland
Vertrok naar Holland





 

Lucas Benningh was ook stempelsnijder te Deventer geweest alwaar hij in 1702 frauduleuze stempels had gesneden van dubbele stuivers met het jaartal 1683. Stempelsnijder Jan Bernard Barghuys blijkt op 11 januari 1760 in grote armoede gestorven te zijn. De Voogt beschrijft het volgens het memorieboek van Gelderland: "van koude en ongemak op stroo gestorven".

WAARDIJNS
VAN  -  TOT
Thomas van den Walde7
Aelbert van den Walde
Jan Willemsen de Vries
Jacob de Claer8
Dirk Aeltsen Segersen
Janmarisse Pannecoeck
Gerrit Sluijskens
Geurt Swem
Jan Swem
Bernard Pannecoeck
Peter Feijt
Hendrik van Nolten
Hendrik Schrasser
Melchior Willem van Griethuizen
Paulus Wilbrenninck9
Abraham Wilbrenninck10
Herbert Cornelis van de Graaf
Willem de Meester11
Mr. Engelbert George Ardesch
Albert Huijsman
 ??  - 1555
1555 - 1575
1576 - 1584
(1578)- 1612
1588
1612 - 1631
1633 - 1651
1652 - 1659
1662 - 1664
1665 - 1674?
1674?- 1699
1699 - 1701
1701
1704 - 1755
1758 - 1762
1762 - 1763
1764 - 1776
1779 - 1787
1789 - 1796
1796

 

ESSAYEURS
VAN  -  TOT
Jan Willem de Vries
Gregoor Michielsz.
Dirck Aeltst50
Jaspar Bous
Gerrit Sluijskens
Geurt Hoxter
Herman Hendricksz.
Steven van Duijven
Rijck Emantz
Caspar Lentermans
Arend Emantz
Hendrik Mooijen
Marten Henrik Lohse
Jan Mooijen Hendrsz.
Albertus Huijsman
1576 - 1584
     - 1588
1588 -
1623
1636 - 1645
1651 - 1672
1683
1695 - 1706
1706 - 1723
1714
1730 - 1771
1732
1771
1783 - 1801
1801

Het overige muntpersoneel

In 1619 wordt ene Jacob Peterse genoemd als zijnde muntgesel12. In het onderzoek tegen muntmeester Novisadi werden veel namen genoemd van de gewone mensen werkzaam aan de munt. De bekend geworden namen zijn Hendrik Molenberg (gewezen gezel van de Gelderse munt). Verder de dagloners Lambert Claassen, Lubbert Stael, Lambert Janssen de Bruyn, Andries Hondius en Lambert Geysberstse. De namen van de beëdigde gezellen waren: Gerrit Geysbertse, Dirk Brouwer, Isaac Ossenberg, Toon van Hasselt, Hendrik Timmer, Gerrit van Armel, Hendrik van Essen, Herbert Molenberg, Coenraad Ooyen (gezellen) en Dirk Buytenhuis (oudste gezel). Verder nog Harmen Tapper (muntjongen) en Hendrik Moyen (smidmeester). Over muntgesel Hendrik Timmer valt te melden dat hij afkomstig was uit oost Brabant (gedoopt te Hemmen in 1695). Hij was muntgesel en winkelier en als poorter te Harderwijk ingeschreven op 28 februari 172113.

Wapens van Gelderland

Het oudste Gelderse wapen bestond uit drie bloemen (1), dit wapen komt voor op vroege middeleeuwse penningen van Otto I en zijn zoon Gerard (ca.1182-1207). Zijn opvolger Otto II introduceerde een wapen met een klauwende leeuw naar links met een achtergrond van blokjes (2).

In 1339 werd het graafschap Gelre door de Duitse keizer verheven tot hertogdom, graaf Reinald II werd zo de eerste Gelderse Hertog. Tegelijkertijd veranderde hij het Gelderse wapen enigszins, de blokjes op de achtergrond verdwenen. Bovendien kreeg de leeuw een dubbele staart en een kroontje op zijn kop (3). In 1377 werd de Gulikse vorst Willem I hertog van Gelderland, omdat hij na 1393 bovendien hertog van Gulik was, verenigde hij de beide wapens tot een wapen (4). Het wapen van Gulik was ook een leeuw, echter zonder kroontje en met een enkele staart. De leeuwen werden in een vertikaal doorsneden wapen naar elkaar toe gewend geplaatst, de leeuw van Gelderland links en die van Gulik rechts.

In de 16e eeuw gebruikte Karel V een enkele leeuw op de koperen korte (5) en Philips II gebruikte een enkele leeuw in een gekroond wapenschild op de zgn. Hollants penningen. De statenmunten, die 1578/79 zijn geslagen te Nijmegen, dragen een gekroond wapenschild van Oostenrijk-Bourgondië (6) welke soms is versierd met de keten van de orde van het gulden vlies. In dit wapenschild staan de wapens van Oostenrijk (faas), Valois (3 lelies), Bourgondië (schuine balken), Brabant (leeuw) en in het hartschild waarschijnlijk de Gelderse leeuw i.p.v. de leeuw van Vlaanderen. De oorden en duiten die Philips II vanaf 1587 te Nijmegen liet slaan na de bezetting van de stad door Parma hebben ook dit wapenschild maar dan zonder de keten (7).
 

De koperen provinciale munten uit de laat 16e en 17e/18e eeuw hebben tenslotte het gekroonde wapen met de leeuwen van Gelre en Gulik (8 en 9). Dit wapen van het vorstendom werd na de afzwering van Philips II in 1581 op de munten opnieuw ingevoerd. Soms hebben de beide leeuwen een kroontje op of soms beide juist niet, ook heeft de ene keer de linker leeuw het kroontje op en de andere keer de rechter leeuw. Sommige zilveren provinciale munten dragen ook dit wapen maar de meeste hebben de klauwende Generaliteitsleeuw in het wapen.

De munten op naam van Karel V

Gelderland was ten tijde van koning/keizer Karel V nog een geheel zelfstandig graafschap met als regerend graaf de oude Karel van Egmond. Gelre gedroeg zich onder zijn regering als een kleine onafhankelijke staat die ook nog eens naar gebiedsuitbreiding streefde. In 1528 zochten de edelen van de stad Utrecht (militaire) steun bij Gelre. Maarten van Rossum, de veldheer van Karel van Egmond, wordt gouverneur van Utrecht gemaakt maar onderneemt terloops diverse strooptochten naar Overijssel en zelfs Holland. Landvoogdes Margaretha krijgt nu de Staten zover om Gelre te gaan aanpakken. Een groot leger wordt gevormd en diverse Gelderse steden worden veroverd. Karel van Egmond ziet de zaak fout lopen en begint onderhandelingen. Hij raakt Groningen en de Ommelanden, Overijssel en Drenthe kwijt aan keizer Karel V. Terloops wordt ook Utrecht door Karel V bij zijn rijk gevoegd waardoor de lange traditie van Utrechtse bisschoppen verdwijnt. Karel van Egmond moet een smadelijke vrede sluiten waarbij hij verplicht wordt om Gelre na zijn dood af te staan aan Karel V.

Na enkele jaren van betrekkelijke rust beginnen er echter opnieuw strubbelingen. In 1538 is Karel van Egmond overleden maar Willem van Kleef stookt in Gelderland het vuurtje op tegen Karel V. Als er in het zuiden oorlog en opstand uitbreekt mengt ook Gelre zich in de strijd, wederom onder leiding van Maarten van Rossum. In 1543 heeft Karel V er genoeg van en besluit Gelre definitief te gaan aanpakken. De stad Düren wordt belegerd en ingenomen, na de inname wordt de stad zwaar gestraft en geplunderd. Door dit voorbeeld worden de andere steden bang en in allerijl wordt Karel V volledig erkent als hertog. De Nederlanden waren nu verenigd als de 17 Nederlandse gewesten.

 

GEL.1a: (koper) korte.(GH.198.4 - vdCh.XX.12/13 - PW 1001/1002)

VOORZIJDE: Borstbeeld van Karel V naar rechts gekroond met een stralenkroon.

TEKST: (Gelders kruis) CAROLVS. D.G. ROM. IM. HIS. REX (of variant). De tekst is voluit: Carolus Dei gratia Romanorum Imperator Hispaniarum rex, en betekent: Karel, bij Gods gratie keizer van het Duitse rijk en koning van Spanje.

KEERZIJDE: Klauwende leeuw naar links binnen een cirkelvormige versiering.
 

Reinier van Eembrugge, mt: Gelders kruis.

        ZJ  R         1555 R3
        
1550 X           1556 X
        
1554 X

Voorkomende voor- en keerzijde varianten:

VZ:  A: (Gelders kruis) CAROLVS. D.G. ROM. IM. HISP. R.
     B: (Gelders kruis) CAROLVS. D.G. ROM. IMP. HIS. R.
     C: (Gelders kruis) CA. D.G. V. IMP. HISP. REX. (jaartal)
     D: (Gelders kruis) CAROLVS. D G. ROM. IM. HIS. R.
     E: (Gelders kruis) CAROLVS. D.V. IMP. HIS. REX.
     F: (Gelders kruis) CARO. D.G. ROM. IM. HIS. R.
     G: (Gelders kruis) CAROLVS. D.G. ROM. IMP. HISP.
     H: (Gelders kruis) CAROLVS. D.G. ROM. IMP. HIS.

     1: Binnen cirkel om het borstbeeld.
     2:
Geen binnen cirkel om het borstbeeld.

 

Info:

Variant B1 (ZJ), afbeelding VCCI 53 nr.3.
Variant C2 (ZJ), afbeelding PW 1002.
Variant D1 (ZJ), particuliere collectie.
Variant H2 (ZJ), afbeelding Henzen juli 2000 nr.833.
Variant C2 (1555), particuliere collectie.

  ZJ  diverse (particuliere) collecties
1550 PW 1002
1554 PW 1002
1555 particuliere collecties
1556 PW 1002

Voorschrift: ordonnantie van 7 april 1543. Uit de snede 128 is ca. 1,92 gram per stuk. De sleischat die de muntmeester verschuldigd was over het aanmunten was vastgesteld op 1 stuiver per mark.

In de rekeningen werden deze munten “swarte penningen” genoemd. Zij komen voor in de volgende rekeningen:

29 maart 1546 - 14 juli 1552, geslagen 263.024 stuks.
6 augustus 1552 - 6 augustus 1558, geslagen 828.672 stuks.

In de laatst genoemde rekening kunnen zowel exemplaren van Karel V als van Philips II gezeten hebben. Deze rekening overlapt namelijk de troonswisseling in 1555.
De koperen korten die te Gelderland zijn geslagen op naam van Karel V zijn geheel naar voorbeeld van die uit de zuidelijke Nederlanden. De exemplaren met het muntteken handje, lelie en ster zijn geslagen te Antwerpen, Vlaanderen en Maastricht. Op de Gelderse exemplaren staat het muntteken Gelders kruisje, het herkennen van het juiste munthuis kan problemen geven bij gesleten exemplaren. Er bestaan ook vervalsingen uit de tijd die er nogal afwijkend uit zien. De omschriften zijn dikwijls niet goed leesbaar waardoor moeilijk te zien is welk type uit welk munthuis nagebootst is.


De munten van Philips II (1555-1598)

Op 25 oktober 1555 nam Philips II het gezag over van zijn vader Karel V. Hij kreeg Spanje en de Nederlanden terwijl de Duitse en Oostenrijkse gebieden in handen kwamen van Karel ’s broer Ferdinand I. Philips II voerde echter een streng Katholiek bewind en wilde de macht van de adel drastisch beperken. Hierdoor ontstonden al snel ongeregeldheden die uitmonden in de beeldenstorm (1566). Als straf werden de Nederlanden bezet door een Spaanse troepenmacht onder leiding van Alva. De grafen van Egmond en Hoorne werden als vermeende opstandige elementen gevangen genomen en in 1568 te Brussel onthoofd. Sinds dat jaar (1568) waren er regelmatig schermutselingen in de Nederlanden onder leiding van Willem van Oranje. Toen op 1 april 1572 den Briel werd ingenomen door zijn Geuzen vloot raakte de opstand ineens in een stroomversnelling. Holland en Zeeland vochten zich grotendeels vrij van het Spaanse juk en Holland nam de muntslag in de stad Dordrecht in eigen handen op naam van Holland en Zeeland. Omdat de provincies Holland en Zeeland zich als eersten zeer onafhankelijk van de koning en de Bourgondische muntpolitiek konden opstellen ontstond er een verschil op monetair gebied tussen Holland en Zeeland enerzijds en de overige gewesten anderzijds. In Holland werd sinds 1573/1574 nieuw kopergeld geslagen in de vorm van koperen penningen, duiten en oorden. In 1575 werd er ook een eigen zilveren daalder ingevoerd, de leeuwendaalder. Al deze munten werden boven hun intrinsieke waarde uitgegeven. De overwaarde diende als reserve voor de oorlogvoering tegen Spanje. In Gelderland werd echter nog steeds de Philipsdaalder met zijn onderdelen geslagen die in waarde afweken van de Hollandse leeuwendaalders.

 

GEL.2a: (koper) korte.(GH.229.6 - vdCh.XXV.45/46 - PW 1003/1004)

VOORZIJDE: Gekroond borstbeeld van Philips II naar rechts.

TEKST: PHS. D.G. HISP. REX (of variant). De tekst is voluit: Philippus Dei gratia Hispaniarum rex, en betekent: Philips, bij Gods gratie koning van Spanje.

KEERZIJDE: In het midden een kruis met daaromheen vier vuurijzers waar de vonken vanaf springen.
 

Hendrik Hanssen, mt: Gelders kruis.

                ZJ R (ca.1557-1565)

 

Voorkomende voor- en keerzijde varianten:

VZ: A: PHS. D.G. HISP Z. REX
    B: PHS. D. G. - HIS. REX
    C: PHS. D. G. - HISP. REX
    D: PHS. D.G. HISP. REX.
    E: .PHS D:G. HISP Z. REX
    F: PHS. D:G. - HIS. REX

1: Borstbeeld type 1.
2:
Borstbeeld type 2.

KZ: I : Cirkelvormige versiering op de keerzijde.
    II: Geen cirkelvormige versiering op de keerzijde.


Info:

Variant B2II (ZJ), particuliere collectie.

ZJ diverse (particuliere) collecties

Voorschrift: voortzetting van de ordonnantie van 7 april 1543. Uit de snede 128 is ca. 1,92 gram per stuk. Tot 1559 was de sleischat 1 stuiver per mark daarna verlaagd naar ĵ stuiver.

In de rekeningen werden deze munten van Philips II “swaertte corten”, “zwerte corten” of “zwerte corten oft myten” genoemd. Zij komen voor in de volgende rekeningen:

6 augustus 1552 - 6 augustus 1558, geslagen 828.672 stuks.
11 augustus 1558 - 8 april 1561, geslagen 141.184 stuks.
8 april 1561 - 11 mei 1565, geslagen 636.800 stuks.
24 mei 1565 - 18 juni 1567, geslagen 76.288 stuks.

In de eerst genoemde rekening kunnen zowel exemplaren van Karel V als van Philips II gezeten hebben. Deze rekening overlapt namelijk de troonswisseling in 1555.
De korte was een munt die een waarde had van 2 mijten. De mijt bestond er in twee soorten, de Vlaamse mijt van 1/48 stuiver en de Brabantse mijt van 1/72 stuiver. De eerste korten zijn geslagen in de 14e eeuw van biljoen (legering van zilver met veel koper). Net als Karel V heeft ook Philips II ze aangemunt van zuiver koper met een gewicht van 1,92 gram. Het gewicht van de latere statenkorten werd verlaagd naar 1,2 gram. Ook van dit type korten bestaan vervalsingen uit die tijd. De omschriften zijn dikwijls niet goed leesbaar waardoor moeilijk te zien is welk type uit welk munthuis nagebootst is.



GEL.3a: (biljoen) Hollants penninck.
(GH.228.6 - vdCh.XXVIII.42-44)

VOORZIJDE: Gekroonde letter P (van Philips).

TEKST: D. G. HIS. ANG. Z. REX. D. GEL (of variant). Voluit met de P van de voorzijde krijg je de tekst: Philippus Dei gratia Hispaniarum Angliarum z rex dux Gelriae. Dit betekent: Philips, bij Gods gratie koning van Spanje en Engeland, hertog van Gelderland.

KEERZIJDE: Gekroond wapenschildje met daarin een klauwende leeuw naar links.

TEKST: DNS. MICHI. ADIVTOR (of variant). Dit is voluit: Dominus michi adiutor, en betekent: de Heer is mijn helper.
 

Hendrik Hanssen, mt: Gelders kruis.

        ZJ S (ca. 1558-1574)

Bekende afslagen etc.

        ZJ R2 (Vals)


Voorkomende voor- en keerzijde varianten:

VZ: A: D. G. HIS. ANG. Z. REX. D. GEL
    B: D. G. HISP. A. NG. Z. R. GEL
    C: D: G. HISP. REX. DVX. GEL.
    D: D. G. HISP. REX. D. GEL
    E: D. G. HIS. REX. DVX. GELR
    F: D. G. HIS. REX. DVX. GEL
    G: D. G HIS REX. DVX. GEL

    1: Met binnen cirkel om de P.
    2: Zonder binnen cirkel om de P.


KZ: a: DVS. MIHI ADIVTO
    b: DNS. MIHI. ADIVTOR
    c: DNS. MICHI. ADIVTOR
    d:
    e: DVS. MIHI. A. DIVTOR
    f:
    g:
 

Info:

Variant C1b (ZJ), particuliere collectie.
Variant F1c (ZJ), particuliere collectie.


ZJ
diverse (particuliere) collecties
ZJ (vals) slechts enkele (particuliere) collecties


Voorschrift: uit de snede 432 stuks, gehalte 23 grein is 0,080.

Deze muntjes worden reeds in een beeldenaar van 1559 afgebeeld met de naam “mijt” of een “derde duit”. In een beeldenaar van 1575 worden deze muntjes “Hollandsche penninck van den nieuwen slaghe oft dry myten Vlaems” genoemd. Deze muntjes komen in diverse rekeningen voor:

6 augustus 1552 - 6 augustus 1558, geslagen 1.256.148 stuks.
11 augustus 1558 - 8 april 1561, geslagen 1.522.368 stuks.
8 april 1561 - 11 mei 1565, geslagen 862.704 stuks.
25 oktober 1569 - 2 september 1574, geslagen 596.897 stuks.

In de eerst genoemde rekening kunnen zowel exemplaren van Karel V als van Philips II gezeten hebben. Deze rekening overlapt namelijk de troonswisseling in 1555. In 1553 kwam Maria Tudor op de Engelse troon. Zij had als bijnamen de katholieke en/of de bloedige (in het Engels: bloody Mary). Zij was koningin van Engeland van 1553 tot 1558. Zij huwde met Philips II die weduwnaar was geworden omdat zijn 1e vrouw (Maria van Portugal) was gestorven. Er werd bepaald dat Philips koning van Engeland zou heten, maar geen persoonlijke macht zou krijgen en ook van de opvolging uitgesloten zou blijven. Vanaf die tijd voerde Philips II op zijn munten de titel REX HISPANIARUM ET ANGLIARUM (koning van Spanje en Engeland). In 1558 overleed Maria Tudor en volgde Elisabeth haar op koningin van Engeland. De titel ANG op de munten van Philips verviel pas na 15 maart 1560 zodat de types zonder jaartal met de tekst ANG van voor die tijd dateren. Dit type muntjes zijn geslagen te Holland, Gelderland, Utrecht en Overijssel. Bij slecht leesbare exemplaren is het moeilijk om de juiste toewijzing te geven, mede omdat deze muntjes ook erg klein zijn. De waarde van dit muntje was 1/8 groot. In bronnen uit de tijd wordt wel over een penning gesproken als pennicwert, pennewerde, penheward, penewaert en penwaert. Dit betekent zoveel als men voor een penning kopen kon, dus een kleinigheid35. Dit kleingeld werd zelfs vervalst waarbij de vervalsingen zijn te herkennen aan slecht gemaakte leeuwen in het wapen en niet kloppende onzin teksten. Zie hier een afbeelding van een dergelijk exemplaar.



De Statenmunten van Gelderland

Omdat de provincies Holland en Zeeland zich als eersten zeer onafhankelijk van de koning en de Bourgondische muntpolitiek konden opstellen ontstond er een verschil op monetair gebied tussen Holland en Zeeland enerzijds en de overige gewesten anderzijds. In Holland werd sinds 1573/1574 nieuw kopergeld geslagen in de vorm van koperen penningen, duiten en oorden. In 1575 werd er ook een eigen zilveren daalder ingevoerd, de leeuwendaalder. Al deze munten werden boven hun intrinsieke waarde uitgegeven. De overwaarde diende als reserve voor de oorlogvoering tegen Spanje. In Gelderland werd echter nog steeds de Philipsdaalder met zijn onderdelen geslagen die in waarde afweken van de Hollandse leeuwendaalders. Na het vertrek van de Spanjaarden uit het noorden van het land en na de ondertekening van het verdrag van Gent in oktober 1576 kon men gaan werken aan een eenheid op monetair gebied. Vanwege het altijd nijpende geldgebrek van de Staten werd door de Staten-Generaal besloten om het voorbeeld van Holland en Zeeland te gaan volgen door overgewaardeerd geld te gaan slaan. Op 11 maart 1577 ontving de Gelderse muntmeester zijn instructie om de zogenaamde Statenmunten te gaan slaan. Op deze munten verscheen nog wel de naam en beeltenis van koning Philips II maar zijn devies DOMINUS MIHI ADIUTOR (de heer is mijn helper) werd vervangen door de spreuk PACE ET IUSTITIA (vrede en gerechtigheid). Koning Philips II was niet blij met deze nieuwe munten waar ook nog eens een aanmatigende spreuk op voorkwam. In het Duitse rijk werden deze munten vervolgens voor verboden verklaard (probationstag te Neurenberg van 4 mei 1577).

Volgens de instructie van 11 maart 1577 moest Jacob Dirkszoon Alewijn slaan: dubbele en enkele Nederlandse guldens in goud en vervolgens munten van 16, 8, 4 , 2, stuivers en munten van 1 en een ½ stuiver in zilver. Vanaf 27 maart 1578 kwam hier ook de instructie voor een munt van 32 stuivers bij. De instructie voor de koperen Statenoord is niet bewaard gebleven. In zijn 2e muntbus, welke liep over de periode 23 september 1574 tot 9 september 1580, worden al deze muntsoorten vermeld. De enkele gulden in goud en de 4, 2 en halve stuiverstukken in zilver zijn echter tot nu toe nooit terug gevonden en derhalve waarschijnlijk nooit geslagen.

De zogenaamde Statenoorden worden vermeld in de 2e muntbus (1574-1580) van muntmeester Jacob Dirkszn. Alewijn bij het jaar 157714. Het voorschrift was om 34 stuks uit een mark van 246,084 gram te slaan. Dit komt neer op een gewicht van ca. 7,237 gram per stuk. Het nawegen van een exemplaar leverde echter een te laag gewicht op van 6,0 gram (het KPK15 heeft 2 stukken in hun bezit van respectievelijk 6,883 en 8,39 gram). Vermunt is 1856 mark, aan cisaliën 36 mark, dus zuiver 1820 mark. Dit geeft een oplage van ca. 61880 stuks waarvan 740 stuks in de muntbus verdwenen16.


GEL.6: (koper) Statenoord.
(V.18.3 - GH.252.6 - PW 1021)

VOORZIJDE: Borstbeeld van Philips II naar links zonder kroon.

TEKST: + (Gelders kruis) + PHS. D:G. HISP z REX. DVX. GEL (of variant).

De tekst is voluit: Philippus Dei gratia Hispaniarum z rex dux Gelriae, en betekent: Philips, bij Gods gratie koning van Spanje en hertog van Gelderland.

KEERZIJDE: Gekroond wapenschild van Oostenrijk-Bourgondië. Het wapenschild is versierd met de keten van de orde van het gulden vlies.

TEKST: .PACE. ET IVSTITIA. dit betekent: vrede en gerechtigheid.
 

Jacob Dirkszn. Alewijn, mt: Gelders kruis. Vermelding van oortjes in zijn 2e muntbus (1574-1580), ca. 1820 mark is ca. 61880 stuks.

        ZJ S (ca. 1577-1578)

 

Voorkomende voor- en keerzijde varianten:

VZ: A: (Gelders kruis) PHS. D:G. HISP Z REX. DVX. GEL
    B: .
(Gelders kruis) . PHS D G. HISP Z REX. DVX. GEL
    C: .
(Gelders kruis) . PHS. D:G. HISP Z REX. DVX. GEL
    D: +
(Gelders kruis) + PHS. D:G. HISP Z REX. DVX. GEL

    1: Binnen cirkel om het borstbeeld.
    2: Geen binnen cirkel om het borstbeeld.


KZ: a: .PACE. ET -IVSTITIA
    b: PACE v ET -IVSTITIA
    c: .PAC.E ET. -IVSTITIA.
    d: PACE. ET -IVSTITIA
    e: .PACE. ET -IVSTITIA.
    f: .PACE ET -IVSTITIA.
    g: PACE. ET -IVTITIA

 

Info:

Variant A1a (ZJ), afbeelding van Gelder17 plaat I nr.6.
Variant A1d (ZJ), gezien VCCI 58 nr.27.

Variant D1e (ZJ), particuliere collectie.
Variant D1g (ZJ), Particuliere collectie en exemplaar gezien bij munthandel Rondomons.

ZJ diverse (particuliere) collecties

Voorschrift: instructie niet bewaard gebleven. Mogelijk gegeven kort na de instructie voor het zilvergeld van 7 maart 1577. Uit de snede 34 is ca. 7.237 gram per stuk.

De Voogt18 vermeldt dat de muntmeester 62 gulden van de verantwoorde sleischat over deze oortjes op zijn verzoek terug kreeg. Er waren blijkbaar problemen ontstaan over deze oortjes omdat werd vermeld: "soe is ter subitelixk onder de gemeente der stadt Nyemege oick van de steden deses Furstendoms, sulcke alteratie und comotie opgeresen, dat hij die voorn. cooperen oortkens nyet en heeft kunnen vuytgegeven ende bestaeden, en is oick genootsaeckt geweest eenige die alrede vuytgegeven en bestaet waren, weder te moeten ontfangen ende wisselen om opreur en perikel sijns lijffs te verhueden". Mogelijk waren de oortjes niet goed van gewicht, daarnaast vaardigden de Staten van Brabant op 28 april 1581 een muntplakkaat uit. (14) In het plakkaat werd alleen in Brabant geslagen geld geldig verklaard en al het andere geld verboden verklaard. Op 10 mei 1581 werd in het graafschap Vlaanderen een plakkaat afgekondigd met grotendeels dezelfde inhoud en nam men dezelfde maatregelen als te Brabant werden genomen (15). Waarschijnlijk vanwege dit verbod zijn enkele Gelderse oorden van een klop handje voorzien over het muntteken Gelders kruis om ze op Antwerpse exemplaren te laten lijken waarop als muntteken een handje stond afgebeeld.


De koninklijke muntslag in de veroverde stad Nijmegen (1586-1591)

Vanwege de Spaanse oorlogsdreiging was het Gelderse munthuis verplaatst vanuit Nijmegen naar het veiliger Harderwijk. Deze verplaatsing bleek niet onterecht want in 1586 werd Nijmegen door de Spanjaarden ingenomen. Terwijl men in het Staatse Gelderland zonder veel succes de Leicester munten probeerde in te voeren, werd te Nijmegen het munthuis door de Spanjaarden in gebruik genomen.

Als muntmeester werd Johan Gijsbert de Jonghe aangesteld die daar een muntslag begon op de muntvoet van koning Philips II. De munten zijn geslagen op naam van Philips II als koning van Spanje en hertog van Gelderland. Geslagen werden de onderdelen van de Philipsdaalder en kleingeld van zilver en koper. Gedurende de Spaanse bezetting liet Philips II een publicatie uitvaardigen tegen de stedelijke Nijmeegse munten. De magistraat weigerde deze af te kondigen ondanks dat er tijdens de bezetting helemaal geen stedelijke munten zijn geslagen.

In 1591 werd Nijmegen weer heroverd op de Spanjaarden en werd het Spaanse munthuis gesloten. De Gelderse munt zou namelijk niet meer naar Nijmegen terugkeren maar bleef gevestigd te Harderwijk. Wel heeft er met tussenpozen een stedelijke muntslag plaatsgevonden gedurende de 17e eeuw (zie hiervoor bij Nijmegen).


GEL.43: (koper) Hertogelijk oord.
(V.18.1 - GH.232.6 - PW 1023)

VOORZIJDE: Gekroond borstbeeld van Philips II naar links.

TEKST: .PHS. D:G HI Z REX. DVX. GEL. (of variant). Onder het borstbeeld staat het jaartal wat gesplitst is door een Gelders kruisje. De tekst is voluit: Philippus Dei gratia Hispaniarum z rex dux Gelriae, dit betekent: Philips, bij Gods gratie koning van Spanje en hertog van Gelderland.

KEERZIJDE: Gekroond wapenschild van Oostenrijk-Bourgondië.

TEKST: .DOMINVS. MIHI. ADIVTOR. Dit betekent: de Heer is mijn helper.
 

Johan Gijsbert de Jonge, mt: Gelders kruis. Vermelding van oortjes in zijn 1e en laatste muntbus (1586-1591). Geslagen 9222 mark is ca. 414247 stuks (waarvan er 784 in de muntbus verdwenen).

       1587 R     1590 R
       1588 R     1591 R
       1589 R



Voorkomende voor- en keerzijde varianten:

VZ: A: .PHS. D:G HI Z REX. DVX. GEL. (cijfer) (Gelders kruis) (cijfer)
    B: .PHS. D:G.HISP Z.REX. DVX. GEL. (cijfer) (Gelders kruis) (cijfer)
    C: .PHS. D:G.HISP.Z.REX. DVX. GEL. (cijfer) (Gelders kruis)
(cijfer)
    D: .PHS. D:G.HISP.Z.REX. DVX. GELR. (cijfer) (Gelders kruis)
(cijfer)
   
         Variant A heeft de S en P in HIS(P) over elkaar heen.

    1:
Met binnen cirkel om het borstbeeld.
    2:
Zonder binnen cirkel om het borstbeeld.


KZ: a: .DOMINVS. MIHI. ADIVTOR.
    b: DOMINVS. MIHI. ADIVTOR.
    c: DOMINVS. MIHI. ADIVTOR

    I :
Met binnen cirkel om het wapen.
    II:
Zonder binnen cirkel om het wapen.


Info:

Variant A2aII (1587), particuliere collectie.
Variant B2(c)II (1588), particuliere collectie.
Variant B2aII (1590), particuliere collectie.
Variant (B)2aII (1591), particuliere collectie.
Variant B2cII (1591), afbeelding VCCI 53 nr.10.

1587 diverse (particuliere) collecties
1588 diverse (particuliere) collecties
1589 diverse (particuliere) collecties
1590 diverse (particuliere) collecties
1591 diverse (particuliere) collecties

Voorschrift: uit de snede 45 is ca. 5.468 gram per stuk.

Het jaar 1587 komt wel voor als overslag over een ander type oord, mogelijk over de Statenoorden uit de periode 1578-1579. Het officiële gewicht moest 5,468 gram zijn maar nawegen van een kwalitatief goed exemplaar leverde echter een gewicht op van 4,0 gram.


GEL.44: (koper) Hertogelijke duit.
(V.18.2 - GH.233.6 - PW 1022)

VOORZIJDE: Borstbeeld van Philips II naar links zonder kroon.

TEKST: PHS. D:G. HIS. Z. REX. DVX. GEL. (of variant). Onder het borstbeeld staat het tot twee cijfers afgekorte jaartal, gescheiden door een Gelders kruisje. De tekst is voluit: Philippus Dei gratia Hispaniarum z rex dux Gelriae, dit betekent: Philips, bij Gods gratie koning van Spanje en hertog van Gelderland.

KEERZIJDE: Gekroond wapenschild van Oostenrijk-Bourgondië.

TEKST: DOMINVS. MIHI. ADIVTOR. Dit betekent: de Heer is mijn helper.
 

Johan Gijsbert de Jonge, mt: Gelders kruis. Vermelding van halve oortjes of "negenmanneke" in zijn 1e en laatste muntbus (1586-1591). Geslagen 1030 mark 6 ons, is ca. 92679 stuks waarvan 98 stuks in de muntbus verdwenen.

       1587 R2         1589 R3
       1588 R2           1590 R
2


Voorkomende voor- en keerzijde varianten:

VZ: A: .PHS. D:G. HIS. Z. REX. DVX. GEL. (cijfer) (Gelders kruis) (cijfer)
   
  B: .PHS. D:G. HIS Z. REX. DVX. GEL. (cijfer) (Gelders kruis) (cijfer)
   
  C: .PHS. D:G HIS. Z. REX. DVX. GEL. (cijfer) (Gelders kruis)
(cijfer)

    1: Binnen cirkel om het borstbeeld.
    2:
Geen binnen cirkel om het borstbeeld.
    3:
Geen binnen cirkel om het borstbeeld maar ringen naast het borstbeeld.


KZ: a: .DOMINVS. MIHI. ADIVTOR
    b: DOMINVS. MIHI. (A zonder dwarsbalk)DIVTOR

    I :Binnen cirkel om het wapenschild.
    II:
Geen binnen cirkel om het wapenschild.


Info:

Variant (B)2(a)II (1587), particuliere collectie.
Variant A2aII (1588), particuliere collectie.
Variant C2bII (1588), afbeelding VCCI 53 nr.11.

1587 diverse (particuliere) collecties
1588 diverse (particuliere) collecties
1589 slechts enkele (particuliere) collecties
1590 diverse (particuliere) collecties

Voorschrift: uit de snede 90 is ca. 2.734 gram per stuk.

In de muntbus van muntmeester Johan Gijsbert de Jonge over de periode 1586-1591 worden deze muntjes "koperen halve oorten (negenmanneke)" genoemd.


Munten van Gelderland als onderdeel van de republiek

De republiek der zeven verenigde Nederlanden is nooit officieel afgekondigd of uitgeroepen maar kan men laten beginnen na het vertrek van Robert Dudley, graaf van Leicester. Deze was naar de Nederlanden gehaald als landvoogd met de bedoeling om orde op zaken te stellen. Tevens rekende men op Engelse (militaire) steun in de strijd tegen de Spanjaarden. Leicester probeerde tevens de muntcirculatie te reorganiseren maar dit stuitte op grote problemen. De Nederlanden waren nog lang niet rijp voor een machtsstructuur die de Staten en belangrijke steden vertelde wat zij moesten doen. Daardoor lapten de belangrijke steden de muntbesluiten aan hun laars en gingen daardoor ook de Staatse munthuizen weer hun eigen weg.

De positie van Leicester kwam in gevaar toen hij de handel met Spanje (die ondanks de oorlog gewoon doorging) verbood en omdat hij geen militaire overwinningen op Parma kon behalen. Toen ook nog bekend werd dat koningin Elisabeth in het geheim met Parma onderhandelde over een vrede tussen de noordelijke en zuidelijke Nederlanden moest Leicester vertrekken. In december 1587 vertrok hij naar Engeland waarna de Staten-Generaal besloten om zelf het soevereine bestuur over de gewesten op zich te nemen zonder een soeverein staatshoofd. In de jaren hierna bleef de buitenlandse elite zich verbazen over het bestuurssysteem dat in de republiek gehanteerd werd. In hun ogen was het onmogelijk dat een land bestuurd kon worden zonder een soeverein vorst.

In de periode na zijn vertrek begonnen diverse munthuizen in de republiek nieuw geld aan te munten. Deze aanmuntingen zullen in de laatste jaren van de 16e en de begin jaren van 17e eeuw tot een chaos op muntgebied lijden. Deze chaos zou uiteindelijk bezworen worden door het muntplakkaat van 1606.


GEL.58: (koper) duit.
(V.18.7 - PW 1007)

VOORZIJDE: Een tulpkrans met daarin de tekst DVC GEL RIĈ in drie regels. Dit is voluit: ducatus Gelriĉ, en betekent: hertogdom Gelderland.

KEERZIJDE: Wapen van Gelderland welke wordt omgeven door een veelbogige versiering. Tekst:  IN DEO SPES NOSTRA: (of variant), dit betekent: onze hoop in de Heer.
 

Jacob Dirkszn. Alewijn, mt: Gelders kruis. Vermelding van duiten in zijn 7e muntbus (1588-1593), geslagen 677 mark is ca. 59576 stuks (bij de uiterste remedie).

        ZJ R2 (ca. 1591-1593)


Voorkomende voor- en keerzijde varianten:

VZ: A: DVC / GEL / RIĈ


KZ: a: (Gelders kruis)
: IN. DEO. SPES. NOSTRA:


Info:

Variant Aa (ZJ), Teylers museum (TMNK 06938).

ZJ diverse (particuliere) collecties

Voorschrift: toestemming van de Staten van Gelderland van 3 februari 1591. Uit de snede 80 à 82 stuks is ca. 3,0 tot 3,1 gram per stuk. Remedie 5 of 6 stuks.

De Voogt vermeldt dat de muntmeester moest slaan "gelicke coperen penningen" als hij ter proeve aan de rekenkamer had ingezonden tegen een sleischat van 1½ stuiver. In een brief van de rekenkamer van 3 februari 1591 werd hem toestemming verleend "dat hij die mogt beginnen te munten, mits makende vooreerst 80 ende 82 int marck, ten remedie vijff oft zes stucken, ende to sleischat eenen stuyver 6 myten". Mr. L.W.A. Besier vermeldt dat deze duiten als origineel niet bekend zijn. Dit type GEL.58 kan echter in aanmerking komen voor de vermelding in de 7e muntbus over 1588-1593. Er komt in de muntbus echter ook een vermelding voor van 820 mark "vreemd koperen geld". Stempelsnijder Goossen Sluysken ontving voor het snijden van de ponsoenen voor deze koperen munt 6 gulden. Voor de hele en halve kruisdaalder, koperen duiten, en voor het veranderen van het manneken op de Hongaarse dukaat tezamen 46 gulden. Er zijn dus 2 verschillende vermeldingen van koperen munten en twee verschillende vermeldingen van stempels daarvoor. Wat deze vreemde koperen munt is geweest is mij onbekend, mogelijk kan een verband bestaan met zogenaamde "schüsselpfennigen". Deze eenzijdige muntjes van zeer laag zilvergehalte werden rond deze tijd in diverse oost-Nederlandse munthuizen heimelijk vervaardigt voor de uitvoer naar Duitsland. Een exemplaar uit Gelderland is echter (nog) niet terug gevonden.



Het Gelderse kopergeld van 1606-1659

In de periode 1603-1606 kwam door onderling overleg het muntplakkaat van 1606 tot stand. Een belangrijke overwinning was dat de diverse steden die munt sloegen nu akkoord wilden gaan met een jaarlijkse afkoopsom. Op 20 maart 1606 werd het besluit van kracht dat de steden Nijmegen, Zutphen, Deventer, Kampen, Zwolle en Groningen hun muntslag zouden staken in ruil voor een jaarlijkse vergoeding van 2000 gulden. Dit geld zou wel besteed moeten worden aan het onderhoud van de vestingwerken en werd ook altijd afgeboekt onder de noemer van "kosten van oorlog".

Op 21 maart 1606 werd het nieuwe plakkaat afgekondigd, hierin werden nu eindelijk de zware Leicester munten afgeschaft. De bestaande oude muntsoorten van uiteenlopende waarden en uiterlijk die in diverse provincies waren gemunt werden toegelaten voor hun nominale waarde. Men ging er uiteraard wel van uit dat deze munten nu niet meer opnieuw gemunt zouden worden. Het kleingeld zoals de koperen duiten werden alleen maar geldig verklaard in de provincie waar zij ook geslagen waren. Deze regel is echter nooit in de praktijk gehandhaafd. Ook werd afgesproken om het gewicht van het kopergeld te standaardiseren. In de jaren vóór 1606 varieerde het gewicht van het kopergeld namelijk nogal sterk tussen de provincies en steden onderling. Uit een mark koper moesten voortaan 116 duiten geslagen worden. Dit betekende een gewicht per stuk van ca. 2,12 gram.

De aanmunting van koperen duiten werd in Gelderland pas in 1626 (na ruim 30 jaar) weer opgepakt. Doordat er alleen gouden en zilveren handelsmunten geslagen konden worden en geen zilveren kleingeld, gaf Gelderland toestemming tot het aanmunten van kopergeld. Door het slaan van kopergeld kon de muntmeester zijn bedrijf nog enigszins aan de gang houden. Het kopergeld zou wederom alleen bestemd zijn voor de eigen provincie maar dit bleek in de praktijk nooit te gebeuren. Na vermelding van mogelijke knoeierij met duiten in 1640 zijn er daarna plotseling geen duiten meer aangemunt. Pas vanaf 1662 worden er weer geregeld duiten geslagen tot en met 1693.

Op 13 december 1701 verbood Holland de circulatie van alle oude en vreemde duiten binnen haar grenzen. Deze maatregel is waarschijnlijk het gevolg van een project van Angelo Fermi uit 1699 welke was ingediend tot redres (herstelling) van het muntwezen19. Het geldverkeer was blijkbaar dusdanig overspoeld geraakt met vreemde en lichte duiten dat er dringend iets aan gedaan moest worden. Vooral de hagemunten van Reckheim en Gronsveld produceerden grote hoeveelheden te lichte imitaties die met tonnen vol de republiek werden binnen gebracht. Ook uit Duitsland (Kleef) kwamen behoorlijke hoeveelheden duiten ons land binnen. Gelijk na deze maatregel begint men in Holland met de aanmunting van een nieuw en zwaarder type duit. Om nu niet overspoeld te raken met alle uit Holland geweerde koperen munten beginnen ook de andere provincies nieuw en zwaarder kopergeld te slaan. Van de eerste nieuwe duiten kwamen er te Gelderland 68 uit een mark wat een gewicht oplevert van ca. 3,618 gram. In latere jaren begint Gelderland alweer te tornen aan dit gewicht omdat er dan 75 à 76 (1720) en 79 à 80 (1751) uit een mark geslagen mogen worden.


GEL.82: (koper) duit.
(V.19.1 - PW 1008)

VOORZIJDE: Een tulpkrans met daarin de tekst DVC GEL in twee regels en daaronder het jaartal. De tekst is voluit: Ducatus Gelriĉ, en betekent: Hertogdom Gelderland.

KEERZIJDE: Wapen van Gelderland welke wordt omgeven door een veelbogige versiering. Tekst: f IN. DEO. SPES. NOSTRA. (of variant), dit betekent: onze hoop in de Heer.
 

Johan Alewijn, mt: Gelders kruis. Vermelding van duiten in zijn 3e muntbus (25 november 1626 t/m 18 februari 1630) ca. 10273 mark 1 ons is ca. 1233196 stuks (waarvan 1772 stuks in de muntbus verdwenen). Tenslotte in zijn 4e muntbus (13 december 1631 t/m 3 april 1635) ca. 955 mark is ca. 114640 stuks (waarvan 159 stuks in de muntbus verdwenen).

       1626 N         1634 N
       1628 R         1635 N
       1631 R3
   
    1633

Johan Weijntges, mmt: lelie. Vermelding van duiten in zijn 1e muntbus (1 oktober 1635 t/m half februari 1636) ca. 5093 mark is ca. 611369 stuks.

       1636 N

Bekende afslagen etc.

       163. R2 (ontbrekend cijfer)


Voorkomende voor- en keerzijde varianten:

VZ: A: DVC / GEL / (jaartal)
   
 B: DVC / . / GEL / (jaartal)
   
 C: DYC / GEL / 1628
    D: DVC. / GEL. / (jaartal)
    E: DVC / GEL / (cijfers).

1: Krans type 1.
2: Krans type 2.


KZ: a: (Gelders kruis) .IN. DEO. SPES. NOSTRA.
    b: (Ster) .(IN DEO SPE)S NO(STRA).
    c: (Gelders kruis) IN. DEO. SPES. NOSTRA
    d: CONCORDIA. RES. PAR. CRES. GEL. (op 1633 en 1636) R2
    e: (Gelders kruis) .N. DEO. SPES. NOSTRA.
    f: (Gelders kruis met X er doorheen) .IN. DEO. SPES. NOSTRA.
    g: ( ). DO. ( ) NOSTRA ( )
    h: + IN. DEO. SPES. NOSTRA
    i: • IN. DEO. SPES. NOSTRA
    j: (Gelders kruis met X er doorheen) IN. DEO. SPES. NOSTRA
    k: + .IN. DEO. SPES. NOSTRA
.
    l: ο .IN. DEO. SPES. NOSTRA.
    m: (IN DE)O. SPES. NOSITRA.
    n: (Ster) .IN. D(       )TR.
    o: (Ster) IN. DEO. SPES. NOSTRA
    p: ( ) (  ) DEO - SPES ( ) NOSTER -



   I : Klein wapenschild binnen veelbogige versiering.
   II:
Groot wapenschild binnen een veelbogige versiering.

 

Info:

Variant A1fI (1626), particuliere collectie.
Variant A1fII (1626), particuliere collectie.
Variant B1?II (1626), particuliere collectie.
Variant A1jII (1626), Nationale Numismatische Collectie (DNB)
Variant A1jII (1628), afbeelding De Beeldenaar maart/april 2009 p.84.
Variant A1oII (1628, Nationale Numismatische Collectie (DNB)
Variant A1bII (1633), particuliere collectie.
Variant A1dII (1633), particuliere collectie.
Variant A1iII (1633), afbeelding De Beeldenaar maart/april 2009 p.85.
Variant A1kII (1633), particuliere collectie.
Variant A1cII (1634), particuliere collectie.
Variant A2cII (1634), particuliere collectie.
Variant A1hII (1634), particuliere collectie.
Variant A1iII (1634), afbeelding De Beeldenaar maart/april 2009 p.84.
Variant A1aII (1635), particuliere collectie.
Variant A1gII (1635), particuliere collectie.
Variant A1lII (1635), particuliere collectie.
Variant A1mII (1635), particuliere collectie.
Variant A1nII (1635), De Beeldenaar juli/augustus 2010 p.180.
Variant A1cII (1636), particuliere collectie.
Variant A1dII (1636),particuliere collectie.
Variant E1hII (163.), particuliere collectie.
Variant ?1pII (16??), particuliere collectie.

1626 diverse (particuliere) collecties
1628 diverse (particuliere) collecties
1631 slechts enkele (particuliere) collecties
1633 diverse (particuliere) collecties
1634 diverse (particuliere) collecties
1636 diverse (particuliere) collecties

163. particuliere collectie

Voorschrift: ordonnantie van de Staten van Gelderland van 1626. Uit de snede zoals "op den voet van Hollant en West Frieslant" 116 stuks is ca. 2,12 gram per stuk. Remedie van 4 stuks in het mark. De sleischat was in zijn geheel voor de muntmeester.

De berekening van de slagaantallen is volgens de uiterste remedie (120 uit een mark). Het jaartal 1625 uit deze serie wordt afgebeeld door Verkade20 en wordt vermeld in de verzameling van het museum van oudheden te Nijmegen.21 Aan het bestaan van dit jaartal moet echter sterk worden getwijfeld. Hier is hoogst waarschijnlijk een zeer gesleten exemplaar verkeerd gelezen. De ordonnantie voor deze duiten is afgegeven in 1626 en ook worden zij pas in de muntbus vermeld vanaf 1626. Het jaartal 1625 heb ik daarom niet opgenomen. In een interessante reactie op mijn artikel over deze serie duiten in De Beeldenaar van maart/april 2009 weet Willem van den Nieuwenhof in dezelfde Beeldenaar op blz. 84/85 enkele aanvullingen te geven. Het jaartal 1628 bestaat met een 8 die lijkt op een letter S. Mogelijk heeft Verkade dit cijfer geïnterpreteerd als een 5 en daarom dit jaartal opgenomen. Tevens weet van den Nieuwenhof een nieuwe tekstvariant te melden waarbij de tekst niet begint met een (Gelders) kruis maar slechts met een wat grotere punt. Verder merkt hij op dat er duiten bestaan waar men in het stempel een punt heeft geslagen over het laatste cijfer in het jaartal. De duit 163·die hier op de site afgebeeld staat schrijft hij ook aan een dergelijke actie toe en meent onder de punt het cijfer 5 te zien, ik zie dit echter niet bij dit exemplaar.

In juni 1640 kreeg men te Harderwijk het verzoek om 30 à 40 duiten beschikbaar te stellen voor onderzoek vanwege mogelijke knoeierijen met duiten door muntmeester Johan Weijntges. Uit zijn 1e muntbus opening bleken zijn duiten al "enigszins schraal" te zijn. Er zijn volgens de muntbus nooit duiten geslagen in 1640 maar is dit jaartal wel opgenomen in sommige catalogi. Hoogst waarschijnlijk werden in dit verzoek de duiten van 1635 en 1636 bedoeld. Waarschijnlijk net als bij de bezemstuivers kwamen de klachten nogal laat. Duiten van 1640 ben ik nimmer tegen gekomen en ook de bekende musea met grote verzamelingen bezitten hiervan geen exemplaar. Het jaartal 1640 heb ik op die grond laten vervallen. Welke duiten met het jaartal 1635 door Alewijn en welke door Weijntges zijn geslagen is niet te achterhalen. De duiten van 1635 heb ik daarom allen bij muntmeester Alewijn ingedeeld. Het jaartal 1635 bestaat met een kleine 5 in het jaartal en met een normale 5 in het jaartal. Mogelijk kan de grote of kleine 5 in het jaartal een teken van onderscheiding zijn tussen de twee muntmeesters in dat jaar. Ook valt op dat de tekst op de wapenzijde van het mij bekende exemplaar met een normale 5 in het jaar begint met een open rondje. In de juni-lijst 1999 van munthandel Henzen staat onder nummer 989 een duit 1628 vermeld. Volgens de beschrijving had dit exemplaar alle letters S in spiegelbeeld. Helaas kan dit nog niet bevestigd worden en de volledige tekstvariant (nog) niet worden beschreven. De afwijkende tekst CONCORDIA RES PAR CRES GEL op exemplaren van 1633 wordt wel in verband gebracht met de herovering van Roermond (zie bij PW 1008). Aangezien Roermond in 1632 werd heroverd en er ook een exemplaar van 1636 met deze tekst blijkt te bestaan komt deze aanname op losse schroeven te staan. Het jaartal 1631 werd reeds genoemd door Purmer en van der Wiel. Van dit jaar was ik nooit overtuigende exemplaren tegen gekomen. Er bestaan wel aardig wat duiten waarop het lijkt of het hier een exemplaar van 1631 betreft maar deze hebben allen een vreemd laatste cijfer in het jaartal welke meer op een mislukte 4 lijkt dan een echt cijfer 1, zie hier een voorbeeld. Uit een oude verzameling is nu toch een overtuigend exemplaar te voorschijn gekomen en kan het jaar 1631 definitief worden opgenomen. Ook bleek Teylers museum te Haarlem een exemplaar in de collectie te hebben. Een interessante variant is een duit uit deze serie met een ontbrekend laatste cijfer in het jaartal. De munt heeft alleen de cijfers 163 met een punt daar achter.



GEL.94: (koper) duit.
(V.19.2 - PW 1009/1010)

VOORZIJDE: Een tulpkrans met daarin de tekst .D. GEL RIĈ in drie regels en daaronder het jaartal. Dit is voluit: ducatus Gelriĉ, en betekent: hertogdom Gelderland.

KEERZIJDE: Gekroond wapen van Gelderland. Tekst: .IN. DEO. SP. NOS. (of variant). Dit is voluit: in Deo spes nostra, en betekent: onze hoop in de Heer.
 

Paulus Sluiskens, mmt: zittend hondje, komt niet op de duiten voor. Vermelding van duiten in zijn 2e muntbus (11 februari 1659 - 30 december 1664) ca. 3205 mark is ca. 384600 stuks (waarvan 532 in de muntbus). In zijn 3e muntbus (22 augustus 1665 - 14 mei 1672) ca. 4991 mark is ca. 598920 stuks (waarvan 830 in de muntbus). In zijn 4e muntbus (15 februari 1676 t/m 26 mei 1681) ca. 7719 mark is ca. 926280 stuks (waarvan 1286 in de muntbus).

        1662 X          1676 R
        1663 N          1678 N
        1664 R2         1679 R3
        1665 N          1681 N
        1666 X
        1668 S



Voorkomende voor- en keerzijde varianten:

VZ: A: D / GEL / RIĈ / (jaartal)
    B: .D / GEL / RIĈ / .(jaartal).
    C: .D. / GEL / RIĈ / (jaartal).
    D: .D. / GEL / RIĈ / (jaartal)
    E: .D. / GEL / RIE / (jaartal)
    F: D. / GEL / RIĈ / (jaartal)
    G: .D. / GEL / RIĈ / .(jaartal).

    1:
Jaartal met Romeinse I.
    2:
Jaartal met Arabische 1.

    *  : Krans type 1.
    ** :
Krans type 2
    ***:
Krans type 3.

KZ: a: .IN DEO. .SP. NOST.
    b: .IN. DEO. SP. NOST.
    c: IN DEO. SP. NOST
    d: IN DEO .SP NOST
    e: .IN DEO SP NOST
    f: IN ( ) DEO. SP NOST
    g: SP NOS IN DEO *
    h: IN. DEO. SP. NOS.
    i: .IN. DEO. .SP. NOST.
    j: .IN. DEO. SP NOS
    k: IN. DEO. SP. NOST
    l: IN. DEO  SP. NOST


*
De tekst begint linksonder naast het wapen, bij 1668.

    I  : Onversierd wapen, alleen wat oogjes aan de rand.
    II :
Wapen met rijk versierde rand.
    Wapen I Wapen II

Info:

Variant B1**bI (1663), particuliere collectie.
Variant G1*lI (1663), particuliere collectie.
Variant D2**dI (1664), particuliere collectie.
Variant D2lI (1664), particuliere collectie.
Variant G2**cI (1665), particuliere collectie.
Variant G2***gI (1668), Heritage Auctions Europe november 2024 lot 4082.
Variant G1*kI (1668), particuliere collectie.
Variant G1***kI (1668), particuliere collectie.
Variant G2kI (1668), particuliere collectie.
Variant G2***lI (1668) particuliere collectie.
Variant C1*(l)I (1676), particuliere collectie.
Variant G1(?)(?)II (1676, particuliere collectie.
Variant F1*kII (1679), particuliere collectie.
Variant E?*?II (1679), geldmuseum Utrecht (NM-01081)
Variant A1*cII (1681), particuliere collectie.
Variant D1*hII (1681), particuliere collectie.

1662 PW 1009
1663 diverse (particuliere) collecties
1664 diverse (particuliere) collecties
1665 diverse (particuliere) collecties
1666 TMH (is 1665?)
1668 diverse (particuliere) collecties
1676 diverse (particuliere) collecties
1678 diverse (particuliere) collecties
1679 slechts enkele (particuliere) collecties
1681 diverse (particuliere) collecties

Voorschrift: resolutie 7/17 maart 1663 van het Hof en rekenkamer van Gelderland. Uit de snede 120 is ca. 2.0507 gram per stuk. De remedie bedroeg 4 stuks. Het voorschrift is gewijzigd volgens resolutie van 12 november 1678. Het aantal stuks uit de snede werd gewijzigd naar 116, ca. 2,121 gram per stuk. Ook weer met een remedie van 4 stuks. De sleischat was in zijn geheel voor de muntmeester.

Ondanks dat de eerste resolutie dateert van 7 maart 1663 zouden er volgens Purmer en van der Wiel duiten bestaan met het jaartal 1662. Ik heb deze nergens aangetroffen. De sleischat van het kopergeld was volgens de resolutie van 7 maart 1663 voor de muntmeester maar hij moest wel zelf de kosten voor de stempels dragen. Het jaar 1666 zou aanwezig zijn in de collectie van Teylers museum te Haarlem. Dat is dit exemplaar maar mij lijkt het eerder een 1665. Oordeel zelf. Vanaf 1676 is men begonnen met het maken van typen met een gewijzigd wapenschild. De jaren 1676 en 1678 bestaan zowel met het 'oude' wapenschild van het type I als met het 'nieuwe' wapenschild van het type II.


GEL.100: (koper) duit.
(V.19.2 - PW 1009/1010)

VOORZIJDE: Een tulpkrans met daarin de tekst .D. GEL RIĈ in drie regels en daaronder het jaartal. Dit is voluit: ducatus Gelriĉ, en betekent: hertogdom Gelderland.

KEERZIJDE: Gekroond wapen van Gelderland. Tekst: .IN. DEO. SP. NOS. (of variant). Dit is voluit: in Deo spes nostra, en betekent: onze hoop in de Heer.
 

Paulus Sluiskens, mmt: zittend hondje, komt niet op de duiten voor. Vermelding van duiten in zijn 5e muntbus (19 april 1684 - 17 januari 1687) ca. 3756 mark is ca. 435699 stuks (waarvan 627 in de muntbus).

        1684 N

Johan van Brienen, mmt: eenhoorn, komt niet op de duiten voor. Vermelding van duiten in zijn 1e en enigste muntbus (22 november 1690 - 31 december 1694) ca. 13600 mark is ca. 1577611 stuks (waarvan 2333 in de muntbus).

        1690 N
        1691 N
        1691 S (groot muntplaatje)
        1692 X
        1693 X

Bekende afslagen etc.

         ZJ  X(hybride kz × kz)
        
ZJ  X (zilveren hybride kz × kz)
        1690 R  (vals)
        1690 R3 (zilver)
       
1691 X (hybride 1690×1691)
        1691 R3 (zilver)
        1692 R3 (zilver)
       
1693 X (zilver)
       
1699 X (zilver)
        1591 R2 (foutief gesneden jaartal)


Voorkomende voor- en keerzijde varianten:

VZ: A: D / GEL / RIĈ / (jaartal)
    B: .D / GEL / RIĈ / .(jaartal).
    C: .D. / GEL / RIĈ / (jaartal).
    D: .D. / GEL / RIĈ / (jaartal)
    E: .D. / GEL / RIE / (jaartal)
    F: D. / GEL / RIĈ / (jaartal)
    G:
‚ D ‚ / GEL / RIĈ / 1690
    H: .D. / GEL / RIĈ / .(jaartal).
    I: *D* / GEL / RIĈ / (jaartal)

    1:
Jaartal met Romeinse I.
    2:
Jaartal met Arabische 1.

KZ: a: .IN DEO. .SP. NOST.
    b: .IN. DEO. SP. NOST.
    c: IN DEO. SP. NOST
    d: IN DEO. SP NOST
    e: .IN DEO SP NOST
    f: IN DEO SP NOS
    h: IN. DEO. SP. NOS.
    i: .IN. DEO. .SP. NOST.
    j: .IN. DEO. SP NOS
    k: .IN DEO SP NOST
    l: IN DEO SP NOST

    II : Wapen met rijk versierde rand.
    III:
Wapen met deels dubbele, rijk versierde rand.
    IV :
Wapen met grotere versieringen (alleen op zilveren afslagen).
    Wapen II Wapen III Wapen IV


Info:

Variant D1?II (1684), particuliere collectie.
Variant D1dIII (1690), particuliere collectie.
Variant D1dIII (1691), particuliere collectie.
Variant D1(f)(III) (1691 klein model 0,75 gram), particuliere collectie.
Variant D1kIV (1691 zilver), afbeelding VCCI 50 nr.2565.
Variant I1lIV (1692 zilver), Teylers museum (TMNK 07092).

1684 diverse (particuliere) collecties
1690 diverse (particuliere) collecties
1691 diverse (particuliere) collecties
1692 PW 1010
1693 PW 1010
1591 PW 1010.6

ZJ (hybride kz × kz) PW 1010.2
ZJ (zilveren hybride kz × kz 4,3 gram) PW 1010.4
1690 (vals) Bos blz. 101
1690 (zilver) NNC AHM
1691 (klein model) particuliere collectie
1691 (hybride 1690 × 1691) PW 1010.1
1691 (zilver 2,66 gram) TMH
1691 (zilver) NNC VMH
1692 (zilver 5,302 gram) TMH
1693 (zilver) PW 1010.3
1699 (zilver) de Voogt 362 (catalogus van Duren nr.132)

Voorschrift: resolutie 7 maart 1663 van het Hof en rekenkamer van Gelderland. Uit de snede 120 is ca. 2.0507 gram per stuk. De remedie bedroeg 4 stuks. Het voorschrift is gewijzigd volgens resolutie van 12 november 1678. Het aantal stuks uit de snede werd gewijzigd naar 116, ca. 2,121 gram per stuk. Ook weer met een remedie van 4 stuks. De sleischat was in zijn geheel voor de muntmeester.

Op 7 augustus 1691 verscheen een plakkaat van de Staten-Generaal22waarin maatregelen werden genomen om het verval in de muntslag aan te pakken. Onder punt 1 werd geschreven "Eerstelijck, dat aanstondts met den slagh van Payementen, op alle de Munten deser landen, soo Provinciale als Rijcks-munten, sal moeten werden opgehouden, en dat voortaen geen Payementen meer sullen mogen werden geslagen; dat oock by eenige Provincien in het particulier, daer toe geen consent ofte permissie sal mogen werden verleendt". Onder de term payement vielen ook de koperen duiten, deze mochten dus na 7 augustus 1691 tot nader order niet meer aangemunt worden. In 1694 klaagden Raden en Generaal meesters der munt over het ongeoorloofd payementen slaan op de Gelderse munt door een groot aantal dagloners23.Dat zij tevens klaagden over het aantal dagloners doet vermoeden dat er ook afspraken waren gemaakt over het maximum aantal werknemers in het munthuis. Hof en rekenkamer van Gelderland verklaarden daarop dat er slechts 14 beëdigde munters hadden gewerkt. Zij hadden in de periode 7 tot 14 februari 1694 ongeveer 3600 mark koper tot duiten verwerkt (met welk jaartal is niet duidelijk). Deze aanmunting viel volgens hen niet onder de term payement en zij vonden dat er geen sprake was van een overtreding van het plakkaat. Volgens de Generaalmeesters had Gelderland echter wel degelijk de afspraken geschonden en getuigde het van grote onkunde op het gebied van de muntslag om duiten niet als payement te zien. Men verzocht dringend om zich in de toekomst met een eerlijke muntslag bezig te houden. Het is goed mogelijk dat de duiten die geslagen zijn allen het jaartal 1691 hebben gedragen. Dit jaartal komt zeer veel voor terwijl de jaren 1692 en 1693 nooit voorkomen. Volgens Purmer en van der Wiel bestaan deze jaren wel, ik heb ze nooit gezien. Verder werd er op 22 september 1694 een verbod uitgevaardigd op de duiten uit Emmerich (Kleef) en Roermond. Er schijnt een duit voor te komen van 1699 welke vermeld wordt als zijnde een proefstuk24. Dit is waarschijnlijk het type dat bekend is als zilveren afslag uit 1699. Waarschijnlijk is deze proef niet verder uitgewerkt omdat er mogelijk al bekend was dat er iets stond te gebeuren op het gebied van de muntcirculatie. Tijdens de kopergeld sanering, zie hier onder, zijn er o.a. te Deventer duiten geklopt met een adelaar. Zie hier een voorbeeld van een Gelders exemplaar van 1691.


De sanering van het kopergeld

In de 17e eeuw ontkwam zelfs het kopergeld er niet aan om misbruikt te worden door muntmeesters, overheden of hagemunten. In tijden van slapte gingen veel muntmeesters over tot het aanmunten van duiten om nog iets te verdienen en het personeel aan de gang te houden. De hagemunten op hun beurt sloegen grote aantallen vervalste duiten gelijkend op die uit de noordelijke en zuidelijke provincies. Deze duiten wogen soms maar de helft van wat zij moesten wegen waardoor de muntmeesters en opdrachtgevers bij grote oplagen grote winsten konden maken. Er zijn dan ook diverse plakkaten verschenen die waarschuwden voor vervalste duiten. Ook maakten de Staten van verscheidene provincies middels plakkaten en resoluties veelvuldig bekend dat alleen duiten in hun provincie geslagen mochten circuleren. Nog in 1698 en 1700 moesten de Staten-Generaal plakkaten uitvaardigen tegen de "quade duiten" die het land werden binnen gebracht25. Zij werden volgens de plakkaten zelfs in pakketten verpakt ter waarde van tien tot twintig stuivers uitbetaald aan arbeiders en opgedrongen aan winkeliers.

Na de sanering van het zilvergeld in de jaren 1691 tot 1694 vond Holland in 1701 dat nu het kopergeld aan de beurt was. Op 13 december 1701 maakten de Staten van Holland en West-Friesland een plakkaat tegen de duiten bekend26. Hierin werd opgeroepen om binnen zes weken de oude Hollandse en Westfriese duiten in te wisselen voor ander geld. De duiten uit andere provincies evenals vreemde en vervalste duiten konden niet worden ingewisseld. Na zes weken zouden deze nog maar een halve duit waard zijn. Er zou ook een begin worden gemaakt met aanmunting van nieuw kopergeld. De maatregelen uit het plakkaat zijn waarschijnlijk het gevolg van een project van Angelo Fermi uit 1699 welke was ingediend tot redres (herstelling) van het muntwezen27.

Om nu niet overspoeld te raken met de oude en valse duiten die uit Holland en Westfriesland werden geweerd begonnen ook de andere provincies maatregelen te nemen. Gelderland volgde dit voorbeeld toen per plakkaat van 20 januari 1702 alle in Gelderland aanwezige duiten in waarde werden gehalveerd. In een plakkaat van 15 september 1702 werd de waarde zelfs teruggebracht tot a duit. Volgens een resolutie van 10 september 1702 werd bevolen om een nieuw type duit te gaan slaan. Op 4 mei 1703 verscheen vervolgens een plakkaat waarin alle oude Gelderse en vreemde duiten voor biljoen werden verklaard. Ook de nieuwe duiten van andere provincies dan die van Gelderland werden verboden verklaard.


GEL.139: (koper) duit.
(PW 1010)

VOORZIJDE: Een tulpkrans met daarin de tekst .D. GEL RIĈ in drie regels en daaronder het jaartal. Dit is voluit: ducatus Gelriĉ, en betekent: hertogdom Gelderland.

KEERZIJDE: Gekroond wapen van Gelderland. Tekst: IN. DEO SP. NOS. dit is voluit: in Deo spes nostra, en betekent: onze hoop in de Heer.
 

Lambert Ridder, mmt: ridder te paard, komt niet voor op deze duit. Vermelding van duiten in zijn 2e muntbus (7 oktober 1702 t/m 19 maart 1703) ca. 35334 mark (waarvan 1178 stuks in de muntbus) Deze opgave is samen met het gewijzigde type van 1703.

        1702 S


Voorkomende voor- en keerzijde varianten:

VZ: A: .D. / GEL / RIĈ / 1702


KZ: a: IN. DEO. .SP. NOS.
    b: IN DEO. SP NOS.



Info:

Variant Aa (1702) particuliere collectie.

1702 diverse (particuliere) collecties

Voorschrift: resolutie van 10 september 1702 van de Staten van Gelderland.

In 1702 bracht de provincie Holland een nieuw en zwaarder type duit in omloop (3,84 i.p.v. 2,1 gram) met het doel de kopergeldcirculatie te saneren. Alle oude duiten werden in waarde gehalveerd en alleen de eigen Hollandse duiten mochten nog in hun provincie rouleren. Gelderland volgde dit voorbeeld toen per plakkaat van 20 januari 1702 alle in Gelderland aanwezige duiten in waarde werden gehalveerd. In een plakkaat van 15 september 1702 werd de waarde zelfs teruggebracht tot een derde duit. Deze "nieuwe" duit met het jaar 1702 heeft nog het stempeltype van de oude duiten uit de periode 1663-1691. Het wapenschild is iets gewijzigd en lijkt op het wapenschild op de zilveren afslag uit 1699. Hij is wat groter dan de oude 17e eeuwse typen en weegt ook zwaarder. Het wegen van enkele exemplaren leverde gewichten op van 3,10 tot 3,35 gram. Zij zijn mogelijk in de periode oktober tot december 1702 geslagen in navolging van het verzoek om voor 15000 Gulden nieuwe duiten te mogen slaan "op den voet van Holland". De duiten zouden binnen een periode van 6 weken klaar moeten zijn. Dit verklaart mogelijk de vaak slechte afwerking van dit type. In 1703 is men verder gegaan met deze opdracht alleen met een vernieuwd type (zie GEL.126).



GEL.140: (koper) duit.
(V.19.3 - PW 1011)

VOORZIJDE: (rozet) D (rozet) GEL RIĈ in drie regels met daaronder het jaartal. De tekst is voluit: ducatus Gelriĉ, en betekent: hertogdom Gelderland.

KEERZIJDE: Gekroond wapen van Gelderland. Tekst: IN. DEO. SP. NOS. dit is voluit: in Deo spes nostra, en betekent: onze hoop in de Heer.
 

Lambert Ridder, mmt: ridder te paard, komt niet voor op deze duiten. Vermelding van duiten in zijn 2e muntbus (7 oktober 1702 t/m 19 maart 1703) ca. 35334 mark (waarvan 1178 stuks in de muntbus). De vermelding is samen met de exemplaren van het oude type van 1702.

        1703 N

Bekende afslagen etc.

        1703 X (hybride vz × vz)
        1703 X (piedfort in koper)
        1703 R3 (zilver)



Voorkomende voor- en keerzijde varianten:

VZ: A: (rozet) D (rozet) / GEL / RIĈ / (jaartal)

    1: Jaartal tussen punten.


KZ: a: IN.DEO. SP.NOS.
    b: IN.DEO. .SP.NOS.
    c: .IN.DEO. .SP.NOS.



Info:

Variant A1b (1703), particuliere collectie.

1703
diverse (particuliere) collecties

1703 (hybride vz × vz) PW 1011.1
1703 (piedfort 6,1 gram) PW 1011.2
1703 (piedfort 8,3 gram) PW 1011.2
1703 (zilver) NNC AHM VMH

Voorschrift: resolutie van 10 september 1702 van de Staten van Gelderland. Uit de snede 68 is ca. 3,618 gram per stuk.

Dit gewijzigde type is in de maanden voor het uitkomen van het plakkaat van de Staten van Gelderland van 4 mei 1703 aangemunt. In dit plakkaat werd gesteld dat alleen de nieuw vervaardigde duiten van Gelderland wettig betaalmiddel zouden zijn. Na het bekendmaken van deze maatregel zijn de nieuwe duiten in de circulatie gebracht. Een duit van dit type met het jaartal 1702 bestaat niet. De duiten met het jaar 1702 die worden aangeboden zijn allen van het oude type GEL.125. Of deze "oude" duiten van 1702 ook door de maatregel onwettig zijn geworden is onduidelijk. In de 2e muntbus van muntmeester Lambert Ridder over de periode 1699-1704 werden de duiten vermeld. Van 7 oktober 1702 tot 19 maart 1703 is er 35334 mark vermunt tot duiten. Het aantal stuks in de snede bedroeg 68 (68 stuks uit een mark van 246,084 gram), wat een gewicht opleverde van 3,618 gram per stuk. Nawegen van 2 exemplaren uit 1703 leverde 3,2 en 3,4 gram op. De totale oplage is omgerekend ca. 2.402.712 stuks waaronder ook het type GEL125 van 1702 is inbegrepen. In 1715 werd weer een plakkaat afgekondigd waarbij alle duiten werden verboden die gemaakt waren buiten de verenigde provincies. Ook werd de duit welke te Zeeland in 1714 werd aangemunt in dit plakkaat verboden.

GEL.141: (koper) duit.(V.19.4 - PW 1012)

VOORZIJDE: * D * GEL RIĈ in drie regels met daaronder het jaartal en het muntmeesterteken kraanvogel. De tekst is voluit: ducatus Gelriĉ, en betekent: hertogdom Gelderland.

KEERZIJDE: Gekroond wapen van Gelderland. Tekst: IN. DEO. .SP. NOS. dit is voluit: in Deo spes nostra, en betekent: onze hoop in de Heer.
 

Coenraad Hendrik Cramer, mmt: kraanvogel. Geen vermelding van duiten in zijn muntbussen.

        1720 N

Bekende afslagen etc.

        1720 R4 (incusum)
        1720 R4 (incusum wapenzijde)
        1720 R2 (zilver)



Voorkomende voor- en keerzijde varianten:

VZ: A: * D * / GEL / RIĈ / .1720. / .(kraanvogel).


KZ: a: IN.DEO. .SP.NOS.
    b: IN DOE. .SP.NOS.

Info:

Variant Aa (1720), particuliere collectie.
Variant Ab (1720 met DOE), particuliere collectie.
Variant Aa (1720 zilver), VCLS 30 nr.147.

1720 diverse (particuliere) collecties

1720 (incusum) particuliere collectie
1720 (zilver) AHM
1720 (zilver 4,2 gram) PW 1012.1
1720 (zilver 5,14 gram) VCLS 30 nr.147

Voorschrift: ordonnantie van het hof en de rekenkamer van Gelderland van 18 december 1716. Uit de snede 75 á 76 is ca. 3,238 gram per stuk.

Volgens de ordonnantie mocht er tot een bedrag van 15000 gulden duiten geslagen worden. Hiervan mochten er 75 à 76 uit een mark komen en de muntplaatjes moesten worden gekocht bij Antony Gril te Amsterdam. De verlaging van de muntvoet van 68 stuks uit de snede naar 75 á 76 in de snede was overgenomen van Holland en West-Friesland. Daar was deze muntvoet sinds 30 maart 1716 van kracht geworden. Bij de grote Gelderse steden werd geïnformeerd voor welk bedrag zij aan duiten nodig dachten te hebben. De hoeveelheden bleken te zijn:
 

Zutphen 1000 gulden. 
Nijmegen 500 gulden.  
Harderwijk 500 gulden.
Arnhem 435 gulden. 
Doesburg 300 gulden.
Doetinchem 200 gulden.
Lochem 100 gulden.
Wageningen 100 gulden.

Men gaf ook te kennen om voor het munten gebruik te willen maken van de schroefpers vanwege de netheid die met dit apparaat kon worden bereikt. De ordonnantie dateerde reeds van 18 december 1716 maar er werd pas in 1720 door muntmeester Coenraad Hendrik Cramer gehoor aan gegeven want van eerdere datum bestaan geen duiten. De waardijn vroeg aan het Hof en de Rekenkamer de stempels van de oude duiten terug, waarschijnlijk die van 1703, maar zij waren niet meer te vinden. Hierop mocht de muntmeester nieuwe laten maken. Toen de latere muntmeester Dr. Arnold Hendrik Feith (1724-1726) vertrok, zonder overigens iets te hebben gemunt, werden alle in het munthuis aanwezige stempels in bewaring gegeven bij waardijn Melchior Willem van Griethuizen. Hieronder bevonden zich 12 stempels voor duiten welke met hoge waarschijnlijk allen van het jaar 1720 zijn geweest. Als voor het volle bedrag van 15000 gulden aan duiten is geslagen dan is de oplage ca. 2.400.000 stuks.



GEL.142: (koper) duit.
(V.19.5 - PW 1013)

VOORZIJDE: .D. GEL RIĈ in drie regels met daaronder het jaartal en het muntmeesterteken springend paard welke tussen twee rozetten is geplaatst. De tekst is voluit: ducatus Gelriĉ, en betekent: hertogdom Gelderland.

KEERZIJDE: Gekroond wapen van Gelderland. Tekst: IN. DEO. SP. NOS. (of variant). Dit is voluit: in Deo spes nostra, en betekent: onze hoop in de Heer.
 

Johan Hensbergen, mmt: steigerend paard. Geen vermelding van duiten in zijn muntbussen.

        1739 N
        1740 N



Voorkomende voor- en keerzijde varianten:

VZ: A: .D. / GEL / RIĈ / (jaartal) / * (steigerend paard) *


KZ: a: IN.DEO. SP.NOS.
    b: IN DEO. SP.NOS.



Info:

Variant Aa (1739), particuliere collectie.
Variant Aa (1740), particuliere collectie.

1739 diverse (particuliere) collecties
1740 diverse (particuliere) collecties

In 1738 werd er op de Veluwe een kopermolen opgericht waar Holland als proef muntplaatjes bestelde en deze "1 ten 100 goedkoper bevond dan dat uit Zweden". Voor het kopergeld werd dus veelal koper uit Zweden aangevoerd. Of Gelderland voor de duiten uit 1739 en 1740 ook muntplaatjes heeft gebruikt van de kopermolen op de Veluwe is niet duidelijk. Waarschijnlijk was dit wel het geval aangezien in 1754 een resolutie werd aangenomen op voorspraak van Gelderland om voortaan op de binnenlandse kopermolens duitplaatjes te kopen.


GEL.143: (koper) duit.
(V.19.6 - PW 1014)

VOORZIJDE: D. GEL RIĈ in drie regels met daaronder het jaartal en het muntmeesterteken "man met bosjes wijnruit". De tekst is voluit: ducatus Gelriĉ, en betekent: hertogdom Gelderland.

KEERZIJDE: Gekroond wapen van Gelderland, aan beide zijden van het wapen zit een versiering van bladertakken. Tekst: IN DEO SP. NOS dit is voluit: in Deo spes nostra, en betekent: onze hoop in de Heer.
 

Martinus Holtzhey, mmt: man met wijnruit. Geen vermelding van duiten in zijn muntbussen.

        1751 S
        1752 N

Bekende afslagen etc.

        1751 X (goud)
       
1752 R2 (zilver)



Voorkomende voor- en keerzijde varianten:

VZ: A: D. / GEL / RIĈ / (jaartal). / (man met wijnruit)
    B: D. / GEL / RIĈ / (jaartal)  / (man met wijnruit)


KZ: a: IN DEO SP.NOS
    b: IN DEO. SP.NOS



Info:


Variant Ab (1751), afbeelding Holleman 145 nr.423.
Variant Aa (1752), particuliere collectie.
Variant Ba (1752), particuliere collectie.
Variant Aa (1752 zilver), afbeelding VCLS 27 nr.133.

1751 diverse (particuliere) collecties
1752 diverse (particuliere) collecties

1751 (goud, 3,5 gram) PW 1014.2
1752 (zilver 3,22 gram) TMH
1752 (zilver) NNC AHM VMH(2)

Voorschrift: vergunning van het hof en de rekenkamer van Gelderland van 30 juli 1746. Uit de snede 79 of 80 is ca. 3,076 gram per stuk. De sleischat was in zijn geheel voor de muntmeester.

Op 30 juli 1746 werd aan muntmeester Johan Hensbergen vergunning verleend voor het slaan van 10000 gulden aan duiten waarvan er 78 of 79 uit een mark mochten komen. Het getal 78 á 79 stuks uit een mark schijnt het gevolg te zijn geweest van een schrijffout, althans dat beweerden de Generaalmeesters in een schrijven van 8 juni 1769 aan de Staten-Generaal. Op 18 oktober 1769 werd in de Staten-Generaal door de gedeputeerde van Gelderland een resolutie van het Hof van Gelderland van 11 oktober 1769 overhandigt. Deze resolutie was genomen vanwege de aanpak van aanmunting van te lichte duiten. In deze resolutie kwam Gelderland nog even kort terug op deze schrijffout door te zeggen dat het leek of de fout bij hun lag maar zij stelden met klem dat de fout bij de Generaalmeesters had gelegen en niet bij hun. Bij voorkeur moest de muntmeester gebruik maken van muntplaatjes afkomstig van de kopermolen op de Veluwe. Hij maakte echter van deze vergunning geen gebruik. De vergunning ging over op zijn opvolger Martinus Holtzhey die in 1751 en 1752 duiten heeft aangemunt. Als er volgens de oorspronkelijke vergunning voor 10000 gulden aan duiten is aangemunt dan is de oplage ca. 1.600.000 stuks. Mogelijk is de vergunning naar boven bijgesteld want vooral de duiten van 1752 komen veel voor. Het muntmeesterteken op deze duiten wordt verschillend beschreven. De ene keer heet het "valkenier" en de andere keer "man met bosjes hei". Wat de muntmeestertekens betreft is het bekend dat zij vaak voorstellingen zijn die te maken hebben met de naam van de muntmeester of afkomstig zijn uit hun familiewapen. In het familiewapen van Martinus Holtzhey komt een ten halve lijve staande jongeman voor met in beide armen een struik wijnruit28. Om zijn hoofd heeft hij een krans van wijnruit. Dit wapen is in 1559 door Keizer Ferdinand I geschonken aan ene Holthay. De familie Holtzhey claimde van deze Holthay af te stammen en gebruikte dit familiewapen. Het muntmeesterteken is dus "man met bosjes wijnstruik". Achter de man die op de duiten is geplaatst loopt een golvende lijn die mogelijk de Moezel of de Rijn kan voorstellen als accent op de wijnstreken in dit gebied. Veel van deze duiten zijn in de periode 1785-1788 samen met de Overijsselse duiten van 1766 door particulieren omgewerkt tot penning of draagteken.29 Deze periode kenmerkte zich door de tegenstellingen tussen de patriotten ("kezen") en de oranje gezinden. Het feit dat juist ook deze duiten werden gebruikt kan te maken hebben met het muntmeesterteken of juist het jaartal 1751 (en 1752). In 1751 overleed namelijk stadhouder Willem IV. Waardijn van Griethuijsen klaagde bij het hof en rekenkamer van Gelderland veelvuldig over muntmeester Holtzhey. Onder andere over de muntslag van zilveren en koperen duiten.30


GEL.144: (koper) duit.
(V.19.7 - PW 1015)

VOORZIJDE: Een versiering van bladertakken met daartussen de tekst * D * GEL RIĈ in drie regels. Daaronder het jaartal en het muntmeesterteken kraanvogel. De tekst is voluit: ducatus Gelriĉ, en betekent: hertogdom Gelderland.

KEERZIJDE: Gekroond wapen van Gelderland. Tekst: IN DEO SP. NOS dit is voluit: in Deo spes nostra, en betekent: onze hoop in de Heer.
 

Johan Cramer, mmt: kraanvogel. Geen vermelding van duiten in zijn muntbussen.

       1753 N         1755 N
       1754* N        1756 N
       1754** S       1757 N

*   Normaal muntplaatje.
**
Groot muntplaatje 24 mm.

Bekende afslagen etc.

        1753 R3 (zilver)
       
1755 R2 (zilver type 1)
       
1755 R2 (zilver type 2)
       
1755 X (goud)
       
1756 R2 (zilver)
       
1756 X (goud)



Voorkomende voor- en keerzijde varianten:

VZ: A: * D * / GEL / RIĈ / (jaartal)

    1: Muntmeesterteken dikke kraanvogel met kleine opwaarts gerichte snavel.
    2:
Muntmeesterteken dunne kraanvogel met grotere neerwaarts gerichte snavel.


KZ: a: IN DEO SP.NOS
    b: IN DEO SP NOS

    I  : Geen versierd wapenschild, kroon zonder reliëf tussen de fleurons.
    II :
Geen versierd wapenschild, kroon met reliëf tussen de fleurons.
    III: Versierd wapenschild, kroon met reliëf tussen de fleurons.



Info:

Variant A1aII (1753), particuliere collectie.
Variant A1aII (1754*), particuliere collectie.
Variant A1aII (1754**), particuliere collectie.
Variant A1aII (1755), particuliere collectie.
Variant A1aIII (1755 zilver), afbeelding VCLS 29 nr.143.
Variant A1aII (1756), particuliere collectie.
Variant A1aII (1756 zilver), afbeelding VCLS 25 nr.297.
Variant A2aII (1756), particuliere collectie.
Variant A2aII (1757), particuliere collectie.

1753 diverse (particuliere) collecties
1754* diverse (particuliere) collecties
1754** particuliere collectie
1755 diverse (particuliere) collecties
1756 diverse (particuliere) collecties
1757 diverse (particuliere) collecties

1753 (zilver) Jaaroverzicht 1988
1755 (zilver, 6 gram) VCLS 29 nr.143
1755 (goud, 3,5 gram) PW 1015.4
1756 (zilver 3,64 gram) TMH
1756 (zilver) NNC
1756 (goud, 3,5 gram) PW 1015.4

Op 9 juli 1754 werd, op voorspraak van de Staten van Gelderland, per resolutie bekend gemaakt om niet langer paspoorten te verlenen voor de invoer van duitplaatjes uit het buitenland (veelal uit zweden)31. Voortaan zouden de duitplaatjes op de binnenlandse kopermolens gekocht moeten worden. Uitzonderingen konden worden gemaakt in geval dat de kwaliteit, de prijs of de kwantiteit te wensen overliet. Hier een detail van een exemplaar met het jaartel 1755 waarbij de laatste 5 ergens overheen lijkt te staan. Op dit exemplaar is niet goed te zien of dat ook werkelijk het geval is maar mogelijk heeft iemand een vergelijkbaar exemplaar? Ergens in 1756 is men over gegaan van een dikke, gansachtige kraanvogel naar een dunne kraanvogel met grotere neerwaarts gerichte snavel als muntmeesterteken. Het jaar 1756 komt dan ook met beide typen kraanvogels voor.


GEL.145 (koper) duit.
(V.20.1 - PW 1016)

VOORZIJDE: * D * GEL RIAE in drie regels met daaronder het jaartal, de D staat tussen twee punten. De tekst is voluit: ducatus Gelriae, en betekent: hertogdom Gelderland. Onder het jaartal staat het muntmeesterteken kraanvogel tussen 2 sterren/rozetten.

KEERZIJDE:
Gekroond wapen van Gelderland met de twee naar elkaar toe staande leeuwen, het wapen is versierd met krullen. Tekst: IN. DEO. SP. NOS. dit is voluit: in Deo spes nostra, en betekent: onze hoop in de Heer.

Johan Cramer, mmt: kraanvogel. Geen vermelding van duiten in zijn muntbussen.

        1757 X

Bekende afslagen etc.

         ZJ  R3 (hybride kz × kz)
         ZJ  U  (zilveren hybride kz × kz)
       
1754 R2 (zilver)
       
1755 R2 (zilver)
       
1756 R2 (zilver)
       
1757 R2 (zilver)



Voorkomende voor- en keerzijde varianten:

VZ: A: * D / GEL / RIĈ / (jaartal)

    1: Muntmeesterteken kraanvogel tussen rozetten.
    2:
Muntmeesterteken kraanvogel tussen twee halve bladerkransen.


KZ: a: IN DEO SP.NOS


Info:

Variant A2a (1755 zilver 6,11 gram), afbeelding VCKDG 11 nr.7.
Variant A1a (1757 zilver), MPO veiling 36 nr.591.

1757 PW 1016

ZJ (hybride kz × kz) PW 1016.4
ZJ (zilveren hybride kz × kz) AHM
1754 (zilver 4,602 gram) TMH
1754 (zilver, 6 gram) PW 1016.5
1755 (zilver) NNC AHM
1755 (zilver, 6 gram) AHM
1756 (zilver, 6 gram) PW 1016.5
1757 (zilver) NNC AHM VMH
1757 (zilver 3,87 gram) TMH
1757 (zilver, 7,34 gram) Jaaroverzicht 1988
1757 (zilver 7,63 gram) TMH

Volgens Purmer en van de Wiel komt deze munt ook in koper voor met het jaartal 1757. Ik heb hem echter in geen van de geraadpleegde verzamelingen aangetroffen evenals de zilveren van 1756 en de hybride. De vermelde hybride zou mogelijk het exemplaar van het volgende type kunnen zijn.


GEL.146 (koper) duit..(de Voogt 473 - V. - - PW -)

VOORZIJDE: Gekroond wapen van Gelderland met de twee naar elkaar toe staande leeuwen, het wapen heeft een versiering van "perkament rollen". Tekst: IN DEO - SP NOST dit is voluit: in Deo spes nostra, en betekent: onze hoop in de Heer.

KEERZIJDE: idem.

Johan Cramer, mmt: (kraanvogel, niet op deze munt). Geen vermelding van duiten in zijn muntbus.

Bekende afslagen etc.

        ZJ R4 (zilveren hybride kz × kz)

Voorkomende voor- en keerzijde varianten:

VZ: A: IN DEO - SP NOST

KZ: a: IN DEO - SP NOST


Info:

Variant Aa (ZJ zilver 4,039 gram), Teylers museum (TMNK 07211).

ZJ (zilver hybride kz × kz) TMH NNC
ZJ (zilver hybride kz × kz 4,21 gram) Künker veiling 414 lot 4156

Deze hybride wordt vermeld bij de Voogt bij nummer 473 en is afgebeeld op plaat 16 nr.2. De Voogt meent dat hij omstreeks 1757 zal zijn geslagen. Hij is voorgekomen bij Laurens Schulman in veiling 25 die ook als jaar 1757 vermeld. De uitvoering van het wapen, de versiering en de kroon doen mij echter aan deze datering twijfelen. De uitvoering komt op mij over als een proef uit de jaren 1690-1700.



GEL.147: (koper) duit.
(V.20.2 - PW 1017)

VOORZIJDE: Een zgn. rococostijl versiering met daarin de tekst .D. GEL RIĈ in drie regels. Daaronder het jaartal en het muntmeesterteken afgeknotte boom. De tekst is voluit: ducatus Gelriĉ, en betekent: hertogdom Gelderland.

KEERZIJDE: Gekroond wapen van Gelderland. Tekst: IN DEO. EST. SPES NOSTRA (of variant). Dit betekent: onze hoop is in de Heer.
 

Carel Christiaan Novisadi, mmt: boom. Geen vermelding van duiten in zijn muntbussen.

        1758 N         1765 S
        1759 N         1766/65 R
        1760 N         1766 N
        1761 N         1767/63 X
        1762 N         1767 N
        1763/62 R      1768 N
       
1763 S
        1764 S

Bekende afslagen etc.

         ZJ  R3 (hybride kz × kz)
       
1759 R2 (zilver)
       
1759 R3 (goud)
       
1760 R2 (zilver)
       
1761 R (zilver)
       
1761 R3 (goud)
       
1762 R2 (zilver)
       
1762 R3 (goud)
        1765 R2 (zilver)



Voorkomende voor- en keerzijde varianten:

VZ: A: .D. / GEL / RIĈ / (jaartal) / (boompje)
   
  B: .(gespiegelde D). / GEL / RIĈ / (jaartal) / (boompje)
   
  C: D / GEL / RIĈ / (jaartal) / (boompje)
    D: * D * / GEL / RIĈ / (jaartal) / (boompje)


KZ: a: IN DEO EST SPES NOSTRA
    b: IN DEO. EST. SPES NOSTRA
    c: IN. DEO. EST. SPES. NOSTRA
    d: IN DEO. EST. SPES. NOSTRA
    e: IN DEO EST. SPES. NOSTRA
    f: IN DEO. EST. SPE. NOSTRA
    g: IN DEO. EST. SPES. NOSTA



Info:

Variant Ab (1758), particuliere collectie.
Variant Ab (1759), particuliere collectie.
Variant Ab (1759 zilver), afbeelding VCLS 25 nr.298.
Variant Ab (1759 goud), afbeelding catalogus 43 Heidelberger münzhandlung.
Variant Ab (1760), particuliere collectie.
Variant Aa (1761), particuliere collectie.
Variant Ab (1761), particuliere collectie.
Variant Ac (1761), particuliere collectie.
Variant Ac (1761 goud), Künker veiling 414 lot 4091 (ex Beuth)
Variant Ad (1762), particuliere collectie.
Variant Da (1762), particuliere collectie.
Variant Ad (1763), particuliere collectie.
Variant Aa (1764), particuliere collectie.
Variant Aa (1765), particuliere collectie.
Variant Aa (1766/65), particuliere collectie.
Variant Aa (1766), particuliere collectie.
Variant Ac (1766), particuliere collectie.
Variant Ad (1767), particuliere collectie.
Variant Ad (1768*), particuliere collectie.

1758 diverse (particuliere) collecties            1766/65 PW 1017
1759 diverse (particuliere) collecties            1766 diverse (particuliere) collecties
1760 diverse (particuliere) collecties            1767/63 PW 1017
1761 diverse (particuliere) collecties            1767 diverse (particuliere) collecties
1762 diverse (particuliere) collecties            1768* diverse (particuliere) collecties
1763/62 particuliere collectie                  1768**
1763 diverse (particuliere) collecties
1764 diverse (particuliere) collecties
1765 diverse (particuliere) collecties

ZJ (hybride kz × kz, 4,5 gram) Jaaroverzicht 1988
ZJ (zilveren hybride kz × kz) AHM
1758 (afslag op karton) NNC (zie ook opmerking bij de Voogt nr.475)
1759 (zilver 3,91 gram) TMH
1759 (zilver 3,5 gram) NNC AHM VMH
1759 (goud 3,5 gram) NNC
1760 (zilver 3,5 gram) NNC
1761 (zilver 3,55 gram) NNC TMH
1761 (goud) NNC
1761 (goud 3,48 gram) VMH
1761 (goud 3,49 gram) Künker veiling 414 lot 4091 (ex Beuth)
1762 (zilver 3,811 gram) TMH
1762 (goud 3,5 gram) PW 1017.4
1762 (goud 7,0 gram) Schulman 1961
1765 (zilver 3,53 gram) TMH

Vanaf dit type is aan de spreuk op de keerzijde het woordje EST toegevoegd. Recentelijk is er echter een (gecorrodeerd) exemplaar bekend geworden zonder het woordje EST.32 Helaas is niet het jaartal genoemd bij dit exemplaar maar het kan zijn dat het een vroeg stempel van het jaartal 1758 betreft. De duiten van het vorige type hadden nog niet het woordje EST in het opschrift waardoor de stempelsnijder, nog niet geheel vertrouwd met de nieuwe tekst, het woordje EST op enkele vroege stempels heeft weggelaten. Vanwege de slechte staat en afwerking wordt door het KPK ook de optie open gehouden dat het een vals exemplaar betreft. Muntmeester Novisadi heeft waarschijnlijk veel heil gezien in het aanmunten van duiten. Gedurende 11 jaren achtereen munt hij ze aan. Waarschijnlijk mede door het overschot aan duiten wat hierdoor is ontstaan vaardigden de Staten van Gelderland op 19 december 1769 en 18 oktober 1770 enkele plakkaten uit33. Hierin werd het verboden om duiten in te voeren boven een bedrag van 6 stuivers (48 stuks). In het plakkaat van 1770 worden tevens alleen de Gelderse duiten voor gangbaar verklaard. Nawegen van enkele duiten uit de periode 1758-1768 leverde gewichten op tussen de 2,6 en 3,0 gram. Maar één exemplaar (1768) had een gewicht van 3,2 gram. Het jaartal 1765 is bekend met een onbekende klop I en een ander exemplaar uit deze serie met de klop WH. Een interessante duit is DIT exemplaar uit waarschijnlijk 1761. Op de ene zijde is een klop rad of rozet ingeslagen en de andere zijde is zo bewerkt dat er een gezicht te zien is. Het gezicht lijkt op die uit pompoenen gesneden wordt om er een zogenaamde Jack-o-lantern van te maken. Het verhaal gaat dat ene Jack de duivel wist te overtuigen om zich in een geldstuk te veranderen waarna hij de duivel in dit geldstuk gevangen hield door hem op te bergen naast een crucifix. Misschien dat iemand met deze duit symbolisch de duivel gevangen hield op dezelfde wijze.


GEL.132: (koper) duit.
(V.20.3 - PW 1018)

VOORZIJDE:  * D * GEL RI.AE in drie regels, met daaronder het jaartal en het muntmeesterteken korenaar. De tekst is voluit: ducatus Gelriae, en betekent: hertogdom Gelderland.

KEERZIJDE: Gekroond wapen van Gelderland. Tekst: IN DEO. EST. SPES. NOSTRA dit betekent: onze hoop is in de Heer.
 

Marten Hendrik Lohse, mmt: korenaar. Geen vermelding van duiten in zijn muntbussen.

        1783 N         1786 N
        1784 N         1788 R
        1785 N


Bekende afslagen etc.

        1783 U (incuse vz)


Voorkomende voor- en keerzijde varianten:

VZ: A: * D * / GEL / RI.AE / (jaartal) / (korenaar)
    B: * D (rozet) / GEL / RI.AE / (jaartal) / (korenaar)
    C: (rozet) D (rozet) / GEL / RI.AE / (jaartal) / (korenaar)


KZ: a: IN DEO. EST. SPES. NOSTRA
    b: IN DEO EST SPES NOSTRA



Info:

Variant Aa (1783), particuliere collectie.
Variant Ba (1783), particuliere collectie.
Variant Aa (1784), particuliere collectie.
Variant Aa (1785), particuliere collectie.
Variant Aa (1786), particuliere collectie.
Variant Ca (1786), particuliere collectie.
Variant Ca (1788), particuliere collectie.

1783 diverse (particuliere) collecties
1784 diverse (particuliere) collecties
1785 diverse (particuliere) collecties
1786 diverse (particuliere) collecties
1788 diverse (particuliere) collecties

1783 (incuse vz) TMH

Voorschrift: als Gelderland zich heeft gehouden aan de resolutie Staten-Generaal van 13 november 1769 dan moeten er 75 á 76 stuks uit een mark zijn gekomen (ca. 3,24 gram per stuk).

Bij duiten van dit type staat er een punt tussen RI en AE van GELRIAE, dit is mogelijk een centreerpunt voor de stempelsnijder. Tevens wordt GELRIAE niet meer met de A en de E aan elkaar vast geschreven als Ĉ. W.I. de Voogt
34 vermeldt dat de duiten van 1783 op rekening van de muntmeester zijn geslagen tot een bedrag van 6000 gulden. Als er in 1783 voor 6000 gulden aan duiten is geslagen dan zijn er ca. 960.000 stuks van. Er komen loden plakken voor met incuse afbeeldingen van duiten op voor- en keerzijde. Om deze plakken te maken heeft men 2 duiten gebruikt en een flinke klap met een hamer gegeven waardoor de afbeelding van de duiten in spiegelbeeld in het lood is komen te staan. De reden voor deze maaksels is onduidelijk. Mogelijk zijn het speelschijfjes of gaat het soms om gewichten. Klik HIER voor een voorbeeld waarbij 1 zijde is gemaakt met een Gelderse duit van 1784. Het jaartal 1788 uit deze serie en het jaartal 1788 van het volgende type komen voor met een stempelsnijder fout bij de letter D in het woord INDEO. Er staat een deel van een letter voor waardoor het lijkt of er INIDEO staat. Zie HIER voor de afbeeldingen. Een exemplaar uit 1784 is bekend met de onbekende klop D K, zie HIER de afbeelding. Recent is een exemplaar van 1786 bekend geworden die over een liard van Luik is geslagen uit mogelijk 1746, zie HIER een afbeelding. Op de details is nog het onderste hoorntje te zien uit het onderste wapenschild. De Gelderse munt heeft als grondstof dus liards van Luik gebruikt en kunnen er met goed bestuderen van het muntplaatje meer exemplaren gevonden worden.



GEL.133: (koper) duit.
(V.20.4 - PW 1019)

VOORZIJDE: Een weelderige versiering met daarin de tekst (rozet) D (rozet) GEL RI.AE in drie regels. Daaronder het jaartal en het muntmeesterteken korenaar. De tekst is voluit: ducatus Gelriae, en betekent: hertogdom Gelderland.

KEERZIJDE: Gekroond wapen van Gelderland. Tekst: IN DEO. EST. SPES. NOSTRA en betekent: onze hoop is in de Heer.
 

Marten Hendrik Lohse, mmt: korenaar. Geen vermelding van duiten in zijn muntbussen.

        1788 N

Bekende afslagen etc.

        1788 R3 (zilver)


Voorkomende voor- en keerzijde varianten:

VZ: A: (rozet) D (rozet)  / GEL / RI.AE / 1788 / (korenaar)


KZ: a: IN DEO. EST. SPES. NOSTRA



Info:

Variant Aa (1788), particuliere collectie.
Variant Aa (1788 zilver), TMH.

1788 diverse (particuliere) collecties

1788 (zilver 3,231 gram) TMH
1788 (zilver, 4,40 gram) PW 1019.1

Voorschrift: als Gelderland zich heeft gehouden aan de resolutie Staten-Generaal van 13 november 1769 dan moeten er 75 á 76 stuks uit een mark zijn gekomen (ca. 3,24 gram per stuk).

Bij duite
n van dit type staat er een (stempelsnijders) punt tussen RI en AE van GELRIA. Ook wordt net als bij de voorgaande typen GELRIAE niet meer met de A en de E aan elkaar vast geschreven als Ĉ. Het jaartal 1788 van dit type en het jaartal 1788 uit de vorige serie komen voor met een stempelsnijdersfout bij de letter D in het woord INDEO. Er staat een deel van een letter voor waardoor het lijkt of er INIDEO staat. Zie HIER voor de afbeeldingen.


GEL.134: (koper) duit.
(V.20.5 - PW 1020)

VOORZIJDE: Een weelderige versiering met daarin de tekst * D * GEL RIĈ in drie regels. Daaronder het jaartal en het muntmeesterteken korenaar. De tekst is voluit: ducatus Gelriĉ, en betekent: hertogdom Gelderland.

KEERZIJDE: Gekroond wapen van Gelderland. Tekst: IN DEO. EST. SPES. NOSTRA en betekent: onze hoop is in de Heer.
 

Marten Hendrik Lohse, mmt: korenaar. Geen vermelding van duiten in zijn muntbussen.

        1793 N
        1794 N



Voorkomende voor- en keerzijde varianten:

VZ: A: * D * / GEL / RIĈ / (jaartal) / (korenaar)

    1: Kleine korenaar als muntmeesterteken.
    2:
Grote korenaar als muntmeesterteken.


KZ: a: IN DEO. EST. SPES. NOSTRA
    b: IN DEO. EST. SPES. NOTRA
    c: IN DEO  EST  SPES  NOSTRA

    I : De kroon is opgevuld met een puntjes achtergrond.
    II:
De kroon heeft geen vulling van puntjes in de achtergrond.


Info:

Variant A2aI (1793), particuliere collectie.
Variant A1aI (1794), particuliere collectie.
Variant A2aI (1794), particuliere collectie.
Variant A2bI (1794), particuliere collectie.
Variant A1cI (1794) particuliere collectie.

1793 diverse (particuliere) collecties
1794 diverse (particuliere) collecties

Voorschrift: als Gelderland zich heeft gehouden aan de resolutie Staten-Generaal van 13 november 1769 dan moeten er 75 á 76 stuks uit een mark zijn gekomen (ca. 3,24 gram per stuk).

Dit laatste type duit van Gelderland heeft weer de naam GELRIĈ met de A en de E aan elkaar vast geschreven als Ĉ. Keerzijde tekst variant b vermeld bij PW 1020. De duiten van 1793 zijn gesignaleerd op groot (24 mm) of kleiner (22 mm) muntplaatje.



GEL.135: (zilver) halve duit Gelderland.
(V.20.6 - PW 1005)

VOORZIJDE: D GEL RIAE in drie regels met daaronder het jaartal, de D staat tussen twee rozetten. De tekst is voluit: ducatus Gelriae, en betekent: hertogdom Gelderland.

Onder het jaartal staat het muntmeesterteken kraanvogel tussen 2 rozetten.

KEERZIJDE: Gekroond wapen van Gelderland met de twee naar elkaar toe staande leeuwen. Tekst: IN DEO - SP. NOS dit is voluit: in Deo spes nostra, en betekent: onze hoop in de Heer.
 

Johan Cramer, mmt: kraanvogel. Geen vermelding van duiten in zijn muntbussen.

       1756 S (zilver)
   
    1756 R3 (goud)



Voorkomende voor- en keerzijde varianten:

VZ: A: * D * / GEL / RIĈ / (jaartal) / * (kraanvogel) *


KZ: a: IN DEO - SP. NOS



Info:

Variant Aa (1756 zilver), afbeelding VCLS 25 nr.302.

1756 (zilver, 1,79 gram) diverse (particuliere) collecties
1756 (goud, 1,75 gram) NNC




GEL.136: (zilver) halve duit Gelderland.
(V.20.7 - PW 1006)

VOORZIJDE: D GEL RIAE in drie regels met daaronder het jaartal, de D staat tussen twee rozetten. De tekst is voluit: ducatus Gelriae, en betekent: hertogdom Gelderland.

Om de tekst lopen twee bladertakken met onderin het muntmeesterteken kraanvogel.

KEERZIJDE: Gekroond wapen van Gelderland met de twee naar elkaar toe staande leeuwen. Tekst: IN DEO - SP. NOS dit is voluit: in Deo spes nostra, en betekent: onze hoop in de Heer.
 

Johan Cramer, mmt: kraanvogel. Geen vermelding van duiten in zijn muntbussen.

        1757 S (zilver)


Voorkomende voor- en keerzijde varianten:

VZ: A: (rozet) D (rozet) / GEL / RIĈ / (cijfers)(vogel)(cijfers)


KZ: a: IN DEO - SP. NOS



Info:

Variant Aa (1757 zilver), afbeelding VCLS 25 nr.304.

1757 (zilver 1,66 gram) TMH
1757 (zilver 1,53 gram) TMH
1757 (zilver, 1,8 gram) NNC AHM(2) VMH



Noten

1: I. A. Nyhoff Bijdrage tot de geschiedenis van het muntwezen in Gelderland.

2: In het maandblad van het genealogisch - heraldisch genootschap "de Nederlandsche leeuw" jaargang
    33 nr. 7/8 uit juli/augustus 1915 beschrijft de heer Ph.F.W. van Romondt het wapen van ene Joannes
    Wijntgens als volgt: een schild van goud, beladen met een lelie van keel, gedekt met een helm, ten
    helmteken voerende eene lelie van keel in een krans van druiventakken met vruchten in natuurlijke
    Kleur. Deze informatie heeft hij uit het album amicorum van Marcus Gualtherus, 18 september 1606.
    Er bestaat een ander wapen van ene Wijntges die afgebeeld staat op een wapenkaart aanwezig in het
    archief van Deventer. Een gedeeld wapen met links een rechtopstaande drietand van sabel. Rechts een
    keper van keel vergezeld van 3 vogels van sabel, de bovenste twee toegewend. Beschrijving uit Gens
    Nostra jaargang XXXVI april/mei 1981 no. 4/5. Als bezitter van dit wapen kan Frans Wijntgens in
    aanmerking komen. Deze was afwisselend schepen en raad te Deventer van 1538-1559.

3: Lambert was getrouwd met Charlotte Susanna Costermans, bron W.I. de Voogt blz.54.

4: Uitgebreid hierover F.B.M. Tangelder, Een benauwd jaar voor Carl Christiaan Novisadi muntmeester van Gelderland (1757-1776).
    Verschenen in de uitgave voor Rogier een bundel opstellen van oud-leerlingen de hoogleraar bij zijn afscheid aangeboden. Hilversum-Antwerpen 1964.
    Elisabeth de Jong-Keesing, Abraham Gabriels, burger van Harderwijk, en zijn in het Nederlands geschreven brieven.
    Studia Rosenthaliana, Vol. 5, No. 1 (januari 1971), p. 23-70.

5: Aangesteld op 16 oktober 1575, bron W.I. de Voogt geschiedenis v/h muntwezen etc. blz.5.

6: Aangesteld op 28 november 1588, hij overleed 7 november 1592.
    Bron W.I. de Voogt geschiedenis v/h muntwezen etc. blz.28.

7: Uit een minuut-missive van 22 maart 1555 (962) van het Hof aan de regentes blijkt dat "de post van wardijn
    bij de munt van Nijmegen vaceert door den dood van Thomas van den Walde". De Stadhouder heeft  daarop
    "provisioneel diens zoon Aelbert van den Walde, die de betrekking gedurende de laatste 4 jaren voor zijn vader
    had waargenomen, daarmede voorzien". Plaats: Arnhem, toegangsnummer: 0124 Hof van Gelre en Zutphen.
    De zoon overleed 23 juli 1575, bron W.I. de Voogt geschiedenis v/h muntwezen etc. blz.5.

8: Aangesteld 5 maart 1578, bron W.I. de Voogt geschiedenis v/h muntwezen etc. blz.5.

9: Hij bekleedde diverse functies in Harderwijk zoals gemeens man, rentmeester, weesmeester, schepen
    en afwisselend burgemeester. De familie Wilbrenninck had een familiewapen met in zilver een blauwe
    schuinbalk beladen met drie zilveren sterren. Paulus overleed te Harderwijk 20 augustus 1762.

10: Hij was de zoon van waardijn Paulus Wilbrenninck, hij overleed 4 juni 1797.

11: Zijn volledige naam was Mr. Willem de Meester van ‘s-Heerenloo, geboren te Harderwijk op 6 januari
     1742. Hij wordt in 1779 vermeld als waardijn van de Gelderse munt. Hij was ook raad en burgemeester
      te Harderwijk. Verder gedeputeerde van het kwartier van Veluwe, gedeputeerde ter admiraliteit te
     Amsterdam, gedeputeerde ter Staten-Generaal en ter admiraliteits rekenkamer.

12: In De Wapenheraut 1e jaargang 1897 blz.59 wordt hij genoemd in een naamlijst (1423-1703) van het
     Sint Joris gilde te Harderwijk. In deze lijst komt ook de naam voor van de waardijn Janmarisse
     Pannecoeck. Mogelijk staan veel meer namen van medewerkers van de munt in deze lijst maar is hun
     beroep niet vermeld.

13: Bron: Gens Nostra jaargang 24 no.11, november 1969 blz.349.

14: Volgens Mr. L.W.A. Besier De muntmeesters en hun muntslag 1574-1813
  
   Reprint Rotterdam 1972.

15: KPK = Rijksmuseum het Koninklijk penningkabinet te Leiden.

16: Volgens W.I. de Voogt Geschiedenis v/h muntwezen etc. deel 1:Gelderland. blz.4.

17: H. Enno van Gelder Het oudste kopergeld in de Nederlanden JMP 49 (1962).

18: W.I. de Voogt Geschiedenis v/h muntwezen etc. blz. 4.

19: W.I. de Voogt Geschiedenis v/h muntwezen etc. deel 1:Gelderland blz. 56.

20: P. Verkade Muntboek van munten geslagen in de 7 vereenigde Nederlandsche provinciën.

21: In de Catalogus van het museum van oudheden te Nijmegen (1895) door Th. H.A.J. Abeleven en
      Mr. C.G.J. Bijleveld wordt een Gelderse duit met het jaartal 1625 genoemd. Er wordt bij vermeld dat
      deze is gevonden bij Nijmegen.

22: Groot Placcaet-Boeck IV 664, originelen in het KPK nrs. 713, 714, 715 en 716.

23: W.I. de Voogt Geschiedenis van het muntwezen etc. deel 1:Gelderland blz. 53.

24: W.I. de Voogt Geschiedenis van het muntwezen etc. deel 1:Gelderland.

25: Plakkaten Staten-Generaal 27 oktober 1698 + 24 oktober 1700, Groot Placaet-Boeck IV-693 en 694.

26: Groot Placaet-Boeck V - 971.

27: Bron: Drs. A.A.J. Scheffers, de munt van Westfriesland 1652-1704.

28: Beschreven door Wap, Astrea 1856 blz. 21.

29: A. Pol Patriotten, penningen en prinsenduiten Verschenen in "de Beeldenaar" mei/juni 1980 pag. 113-119.

30: W.I. de Voogt Geschiedenis van het muntwezen etc. deel 1:Gelderland blz. 69.

31: Resolutie Staten-Generaal, zie Groot Placaet-Boeck VIII - 951.

32: Zie Coinhunter magazine Een vreemde duit in het zakje Coinhunter magazine No.55 blz.45, Verdru uitgevers Zwolle 1995.

33: Plakkaten hof en rekenkamer van Gelderland Gelderse Plakkatenlijst 1740-1815 nrs. 195 en 204.

34: W.I. de Voogt Geschiedenis van het muntwezen etc. deel 1:Gelderland blz. 75.

35: Zie J.E. ter Gouw in TMP 1903 blz.133.

36: Waar de w voor staat voor het woord koninginnen is nog een raadsel.
    Wellicht staat -w- voor -wijlen -, hoewel toen meer de uitdrukkingen als zaliger , sel. etc. gebruikt werden.
    De koninginnen aanduidingen maken het moeilijk om precies te weten wie dat nu waren. Ene (erf)dochter
    van de koning van Portugal, Isabelle, huwde Keizer Karel V (Koning Spanje en Ned) en overleed 1539.
    Een andere koningin, Elisabeth de Valois, dochter van de Franse koning , overleed 1568 en was echtgenote
    van Philips II. Aangezien de bron Trosée schrijft dat Hendrik tot de dood van die koninginnen in dienst was,
    is niet duidelijk welke Koningin dat nu is.. want Isabelle was niet van Franse afkomst en Elisabeth de Valois wel
    maar die stierf pas in 1568, terwijl Hendrick Hanssen dan al lang met Hadewijch verkeert.

37: J.A.G.G. Trosée, Hees en Henrick Hanssen; in: De Ned. Leeuw, 1937, kol 125-161.

38: Grafsteen in de St. Stevenskerk, welke tweemaal gebruikt werd blijkens het opschrift : eerst voor Renier Embr..[ugge]
    met datum 1558? : bron T.T. Muschaert, artikel Grafzerken Sint Stvenskerk, Gelre, Bijdragen & Mededelingen 1936, p.232.
   
Toch is het volgende document merkwaardig: de klerk op het Hof van Gelre wist niet dat Reynier al overleden was???:
   "4681 Missive van het hof aan Reyner van Ernbrugh, muntmeester te Nijmegen, met last om binnen 14 dagen te dupliceeren
   op de repliek van Johan Noster. Zie brief van 27 februari 1563. Gelders Archief inventarisnummer 817 Toegangsnummer 0124
   Datering 1562 oktober 30, Plaats Arnhem )...??? Daarna is de steen gebruikt met de tekst: . anno 1606 de 31 dec . ster[ft]
   [Rei]::NER HANSEN muntmester der ..,[st]at Nimegen met wapen : gedeeld: I: een knol met loof; II : huismerk.
   Bron De Stedelijke munt van Nijmegen, publicatie museum Commanderie Sint Jan Nijmegen, 1980, pagina 9, noot 34.

39: Trosée noemt dit jaar.

40: Trosée.

41: Gelders Archief Inventarisnummer 816, Toegangsnummer 0124, Datering 1560 augustus 24, Plaats Arnhem.

42: M.J.M. Hageman, Het kwade exemple van Gelre, Nijmegen, Uitg.van Tilt, Nijmegen, 2005., p.121,123 e.v

43: Hageman, op. cit. p. 414: Henrick Hanszone en Henrick Janszone , Heeze, vrouw van Henrick Hanssz,
    en Heeze vrouw van Henrick Jansz. hier ook genoemd: Henrick Wyntgens, rentmeester.

44: Missive van het hof Gelre aan den ambtman van Overbetuwe over het leggen van beslag op alle in zijn ambt
    gelegen goederen van den ontvluchten Nijmeegschen muntmeester Henrick Hanssen en diens vrouw :
    Gelders Archief Arnhem, Inventarisnummer 821 Toegangsnummer 0124 Datering 1569 juni 4.
    en : 2240 a Missive van het Hof v Gelre aan Alva. De knecht van den burgemeester van Nijmegen
   (Sibert van Goch) die de vrouw van den muntmeester van Nijmegen uit de gevangenis had laten ontvluchten,
    is te Gennep in het Kleefsche gevat. Brieven van het Hof van Gelre aan Nijmwegen, nr. 2240.

45: Bron: Trosee.

46: 2635 Missive van het Hof aan Alva. Verslag aangaande de onderhandelingen van den momboir met Henrick Hanssen,
    gewezen muntmeester te Nijmegen en advies van het Hof op die zaak (Over deze zaak is gehandeld in 2 brieven van
    17 november en 4 december 1571, die verloren zijn). Het Hof oordeelt gunstig over de door Hanssen gewenschte compromis
    en stelt voor hem in zijn officie te herstellen : Gelderse Archieven, Arnhem, Brieven van het Hof van Gelre aan Nijmegen:
    Inventarisnummer 662 Toegangsnummer 0124 Datering 1572 mei 10.

47: P. Nijhoff, Inventaris Oud Archief Arnhem (1864). Op 25 mei 1579 besloot het kwartier van Nijmegen om Jacob Jansz.,
   die tot muntmeester benoemd was, de eed af te nemen. Hem werd verder zijn commissie en instructie gegeven en
   gelast om de Nerlandsche nobels met de roos en gouden Geldersche penningen te slaan (afschrift in landzaken B2, blz. 26).

48: Zie hiervoor het artikel: de schout van den Bosch en het valsch en verboden geld. Taxandria jaargang 11 (1904) blz. 121 e.v

49: VONNISBOEKEN RAAD VAN BRABANT BRUSSEL RANB toegangsnummer 1107 inventarisnummers 525 – 673
    periode 15de en 16de eeuw inventarisnummer 633 FICHE 1 inventarisnummer 673 periode 1566 fol.2v vonnisnr. 2.
    Inventarisnummer 12999 periode 1569-1580 MEIERIJSE SCHOUTSREKENING computerbestand 086.


50: Nijhoff vermeld uit de Registers op het Archief, afkomstig van het voormalig Hof des Vorstendoms Gelre & Zutphen
     dat ene Dirk Aeltst van Harderwijk op 30 september 1588 een commissie kreeg als essayeur van de munt des hertogdoms Gelre en graafschaps Zutphen.

51: In brieven van en aan het Kwartier van Veluwe 5756 en 5765 (zie website Gelders archief) lijkt het alsof de muntmeester Dirck Aelst genoemd wordt.
     Het ging hier echter om de aanstelling van een Dirck Aeltst tot essayeur.

52: Godefridus wordt in de encyclopedie van munten en bankbiljetten genoemd als in functie in 1254.
      Hij wordt nog genoemd in archiefstukken van 15 februari 1296 (ORA-Arnhem 368.108) en 12 november 1311 (ORA-Arnhem 368.6)
      als zijn zonen Theodericus en Anselmus worden beschreven als zoon van Godefridus de muntmeester.

53: Hij wordt vermeld in oktober 1293 als muntmeester te Husen, ORA-Arnhem 368.2.

54: Destijds behoorde Stettin bij Zweden, na de Noordse oorlog (1700-1721) moest Zweden het afstaan aan Pruisen. Tegenwoordig hoort Stettin bij Polen.

55: De voorloper van de Nederlandse Staatsloterij. De Generaliteitsloterij werd in 1726 opgericht om de staatskas te spekken
        maar ook om de wildgroei van allerhande illegale loterijen te stoppen.

56: Elisabeth de Jong-Keesing, Abraham Gabriels, burger van Harderwijk, en zijn in het Nederlands geschreven brieven.
        Studia Rosenthaliana, Vol. 5, No. 1 (januari 1971), p. 27. Door een doorhaling in het oorspronkelijke document is het exacte aantal niet duidelijk.