Holland
De vroegste munten die in het gebied van het tegenwoordige Holland geslagen
werden waren zilveren penningen op naam van de Hollandse graven. Er zijn de
laatste tijd ook veel anonieme penningen bekend geworden die mogelijk ergens in
Holland geslagen zijn door de vroegste Hollandse graven. Het oudst bekende
Hollandse munthuis is waarschijnlijk Rijnsburg. Hier zijn in de vroege 11e eeuw
penningen geslagen onder graaf Dirk IV. Verder is er incidenteel gemunt te
Leiden (Floris I), Vlaardingen (Floris II), Medemblik (Floris V), en Middelburg
(Willem V)1. De belangrijkste muntplaats was echter Dordrecht, hier
zijn de meeste middeleeuwse en provinciale munten geslagen.
Het oude Hollandse gravenhuis ging met de dood van graaf Jan I (zoon van Floris
V) eigenlijk verloren. Jan I werd opgevolgd door Jan I van Henegouwen (neef van
Floris V) en heette in Holland Jan II. Door deze opvolging van een Henegouwse
graaf ontstond een personele unie tussen Holland en Henegouwen welke zou duren tot
aan de afzwering van Philips II in 1581. Na bestuurd te zijn door enkele
Henegouwse graven werden vanaf 1345 enkele Beierse hertogen graaf van Holland (Willem
V, Albrecht van Beieren, Willem VI en Jacoba van Beieren). In 1433 werd Jacoba
van Beieren gedwongen om haar neef Philips de Goede, hertog van Bourgondië, als
graaf van Holland en Henegouwen te erkennen. Hierdoor maakte Holland voortaan deel
uit van het Bourgondische rijk en stond bekend als "de landen van herwaarts
over". Via Maximiliaan en Karel V ging Holland over in handen van het Habsburgse huis. Na de dood van Karel V kreeg de Spaanse tak van het Habsburgse
huis het hier voor het zeggen. Deze Spaanse tak was Philips II, de zoon van Karel
V.
Onder Philips II begon in Holland een woelige tijd. Zijn vertegenwoordiger, Don Alvarez de Toledo (beter bekend als Alva), maakte zich hier in Holland niet
populair. Inquisitie, bloedraad en nieuwe hoge belastingen brachten het volk
steeds meer in beroering. Het kwam zelfs tot een regelrechte opstand met als
aanvoerder Willem van Oranje. Grote delen van Holland werden vrij gemaakt van
Spaanse overheersing en te Dordrecht werden zelfs munten geslagen op eigen
initiatief en gezag. Men introduceerde nieuw kopergeld en later een eigen
zilveren munt, de leeuwendaalder. Deze munten werden ver boven hun werkelijke
(intrinsieke) waarde uitgegeven. Het geld dat met deze overwaardering verdiend
werd investeerde men in de oorlogvoering tegen Spanje. De eerste koperen munten
dragen nog wel het devies van Philips II, DOMINUS MIHI ADIUTOR, de Heer is mijn
helper, maar het wapen van Oostenrijk-Bourgondië is op deze munten vervangen
door het wapen van Holland met de klimmende leeuw.
De latere oorden en de later geslagen duiten kregen in plaats van het oude
devies van Philips II nu een geheel eigen devies, namelijk: AUXILIUM NOSTRUM IN NOMINE DOMINI,
onze hulp is in de naam des Heeren. Voortaan kwamen op de Hollandse
koperen munten alleen het Hollandse wapen voor en een vrouw figuur zittende in
een tuin, de zogenaamde Hollandse maagd. Zij wijst met haar rechterarm naar de
hemel als teken van het vertrouwen op de Heer. Op latere types werd dit een
leeuw staande in een tuin met een speer in de hand waar boven op een
vrijheidshoed prijkt.
Vanaf 1323 viel ook Zeeland onder het beheer van de Hollandse graven.
Daarom staat er op de vroege Hollandse munten een verwijzing als graaf van
Zeeland (comes Hollandia et Zelandia, graaf van Holland en Zeeland). Na de
afzwering van Philips II werd Zeeland echter steeds meer een individueel gebied
en in 1580 richtten de Staten van Zeeland zelfs een eigen munthuis op. Holland
heeft zich enige tijd fel verzet tegen de oprichting van deze munt. Toen het
Zeeuwse munthuis echter een blijvende zaak bleek staakte Holland zijn verzet en
verdween de verwijzing naar Zeeland van de Hollandse munten.
De muntstad Dordrecht
Dordrecht was sinds de 13e eeuw de belangrijkste muntplaats van het gewest
Holland. In 897 wordt in een geschrift de stad Dortsmonde genoemd. Mogelijk
wordt hier Dordrecht mee bedoeld. In de 11e eeuw genoemd als Thuredrech en in
1064 genoemd in een schenkingsakte van de Duitse keizer Hendrik aan bisschop
Willem van Utrecht. Dordrecht verkreeg stadsrechten in 1220 van graaf Willem I
van Holland.
Door haar gunstige ligging aan Merwede, Oude Maas, Noord en Dordtse Kil was het
in de middeleeuwen een belangrijke havenstad. Mede hierdoor kon de stad
uitgroeien tot een welvarende markt en handelsstad, ook omdat zij reeds in de
middeleeuwen markt en stapelrechten had gekregen van de Hollandse grafen. Deze
rechten hebben vaak conflicten opgeleverd met omringende steden en dorpen.
Dordrecht ging namelijk nog wel eens te ver in het uitvoeren en controleren van
deze rechten. Het was geen zeldzaamheid dat handelaren of boeren die het
stapelrecht probeerden te ontduiken werden mishandeld door de Dordtse
controleurs. De Hollandse munt te Dordrecht is officieel als grafelijke munt
ingesteld in 1367/68 door Albrecht van Beieren. Deze nam sinds 1359 de regering
waar onder de titel van ruwaard (regent) voor zijn broer Willem V bijgenaamd
"de dolle hertog". Willem V was in 1354 zijn moeder in Holland en
Zeeland opgevolgd maar kort daarna openbaarden zich bij hem tekenen van
krankzinnigheid. Toen hij in 1359 één van zijn edelen, de heer van Wateringen,
"zomaar" had vermoord werd hij opgesloten waarna hij in 1389 overleed.
Zijn broer Albrecht volgde hem toen definitief op als graaf van Holland
(1389-1404).
Het muntteken van Dordrecht
Vanaf de officiële stichting door graaf Albrecht van Beieren is het muntteken
van Dordrecht altijd een roos geweest. Op de koperen duiten komen we de roos
tegen als beginteken in het opschrift, op de 18e eeuwse duiten komt de roos
duidelijk boven de tekst HOLLANDIA voor. De roos of rozet was trouwens een
geliefd onderwerp om op munten af te beelden. Op diverse munten uit
verschillende steden en gewesten komen we haar tegen. Ook de tulp was een
geliefd onderwerp (tulpkrans), vooral tijdens de periode van de zogenaamde
"tulpengekte". In die periode werden er soms duizenden guldens
neergelegd voor bepaalde soorten tulpenbollen.
De Hollandse munt te Dordrecht heeft altijd een soort voorbeeld functie gehad
voor de overige munthuizen. Vaak werd er afgewacht wat Holland deed en
vervolgens werd het Hollandse voorbeeld in veel gevallen nagevolgd. Waar andere
munthuizen winst roken stelde Holland zich als enige principieel op tegen het
slaan van ongewenste muntsoorten zoals schellingen en florijnen. Ondanks dat
Holland zich als zedenprediker gedroeg moet er toch geknoeid zijn door sommige
muntmeesters. Uit scheepswrakken van de V.O.C. komen namelijk soms Hollandse
leeuwendaalders naar boven met jaartallen die nergens vermeld staan.
Officieren op de munt Holland
MUNTMEESTERS:
Willem Blasiusz. Boucquet (ook Busket) 1536 - 1558
Gerrit Pietersz. Dou (d’Oude)
1558 - 1570
Jeronimus Bruynseels
1570 - 1571
Rochus Grijp Joostenzn.
1571 - 1577
Cornelis de Vries
1577 - 1580
Jacob Janszn. de Jonge
1580 - 1607
Jacob Jacobsz. de Jonge
1607 - 1608
Gideon de Jonge
1608 - 1613
Mr. Johan van Sloten
1613 - 1620
Johan Bencken de Jonge
1620 - 1625
Sara Torquet (weduwe van Johan Bencken)
1625 - 1626
Steven Bencken (broer van Johan)
1627 - 1628
Pieter Bink (of Bencken?)
1628
Willem van Bylaer
1628 - 1635
Adriaan Simonszn. Rottermond
1635 - 1652
Simon Rodermond
1652 - 1678
Mattheus Sonnemans
1678 - 1715
Isaak Westerveen
1715 - 1731
Otto Buck
1731 - 1756
Mr. Wouter Buck
1756 - 1786
Jan Abraham Bodisco
1787 - 1806
Muntmeester Gerrit Pietersz. Dou werd in maart 1570 na een gevangenschap van ca.
8 maanden te Brussel onthoofd. De hertog van Alva sprak al in december 1569 zijn
voorkeur uit voor Jeronimus Bruynseels als opvolger van Dou. Deze is maar tot
mei 1571 muntmeester geweest omdat hij een geboren Brabander was. De functie van
muntmeester van Holland was volgens het muntprivilege echter voorbehouden aan
Hollanders waardoor hij door de Staten van Holland werd afgezet. Later zou
Holland er nog een probleem van maken als hij in 1580 als muntmeester van
Zeeland wil gaan werken (zie hierover bij Zeeland). Zijn opvolger, Rochus Grijp
Joostenzn., werd in 1580 generaal-meester van Holland en in 1586 van de
Staten-Generaal tot zijn dood in 1593. Hij werd opgevolgd door Jacob Jansz. de
Jonge (van Velsen, ook van Haerlem) die daarvoor gedurende een jaar te
Gelderland had gewerkt. Hij kreeg in 1604 hulp van zijn zoon Salomon de Jonge en
in 1606 van zijn zoon Jacob Jacobsz. de Jonge die hem in 1607 zou opvolgen. Toen
muntmeester Johan Bencken in 1625 overleed zette zijn weduwe Sara Torquet de
resterende pachttermijn voort met hulp van haar behuwdoom Jacob Bencken. In 1627
nam Steven Bencken, de broer van de overleden Johan Bencken het over maar stierf
al in 1628. Hij is in dat jaar kort opgevolgd door ene Pieter Bink (of Bencken?).
Daarna was Willem van Bylaer muntmeester die van 1617 tot 1628 eerst als
stempelsnijder in dienst was. Hij was de zoon van de stempelsnijder Gerrit van
Bylaer die gewerkt heeft van 1577-1617. Om muntmeester te worden moest hij zijn
beroep van stempelsnijder neerleggen. Een van zijn opvolgers, Simon Rottermond,
had echter wel 2 functies tegelijkertijd. Naast zijn functie als muntmeester was
hij van 1644-1678 ook essayeur-generaal. Hij werd in 1678 opgevolgd door zijn
zwager Mattheus Sonnemans.
STEMPELSNIJDERS: |
VAN
- TOT: |
Claude Noirot Dirck Jacobsz. Gerrit van Bylaer Willem van Bylaer Aert van der Beeck de Jonge Anthony van der Beeck Lodewijk Danielszn. de Coene Daniel Drappentier Jacobus de Vries Johannes Drappentier Johannes Drappentier Jr. Frederik Willem Dietze Adrianus Martinus van Baerle Johannes van Baerle (zoon) Joseph Everts |
15?? - 1563 1575 - 1577 1577 - 1617 (1592 ook te Gelderland?) 1617 - 1628 1628 - 1653 (sinds 1625 assistent) 1654 - 1666 (van 1636-1666 ook essayeur) 1666 - 1671 (van 1666-1692 ook essayeur) 1671 - 1714 1714 - 1717 1717 - 1758 1759 - 1765 (van 1745-1748 te Gelderland) 1764 - 1765 (adjunct voor zieke Drappentier) 1765 - 1783 1783 (waarnemend) 1783 - 1806 |
De stempelsnijders werkten vaak niet alleen maar hadden een hulp of vervanger,
veelal een zoon, die hem na zijn dood opvolgde. Twee stempelsnijders waren
tegelijkertijd ook essayeur namelijk Anthony van der Beeck en Lodewijk Danielsz.
de Coene. Beide waren net als veel andere stempelsnijders en essayeurs goudsmid
en/of juwelier.
WAARDIJNS: |
VAN
- TOT: |
Adriaen van Blijenburg Adriaensz. Mr. Adriaen van Blijenburg Cornelis van Blijenburg Mr. Adriaen van Blijenburg Jakob van Blijenburg Mr. Adriaen van Blijenburg Pompejus de Roovre Jacobsz. Mr. Adriaen van Blijenburg? Mr. Adriaen van Blijenburg Simon de Vries Mr. Herman van den Honert Adriaen Braats Mr. Johan Gevaerts Mr. Pieter Hoeufft Cornelis Pieter Pompe Dirk Crans Jr. |
1548 - 1573 1573 - 1582 1582 - 1591 1591 - 1599 1599 - 1609 1609 - 1630 1634 - 1638 1638 - 1682 1682 - 1699 1701 - 1705 1705 - 1730 1730 - 1747 1747 - 1777 1777 - 1778 1778 - 1795 1795 - 1806 (van 1785-1806 ook essayeur) |
Bijna 150 jaar lang zijn er leden uit het geslacht van Blijenburg werkzaam
als waardijn op de Hollandse munt. Zij dragen bijna allemaal de naam Adriaen. De
eerste Adriaen (waardijn tot zijn dood in 1573) was in 1549 schout van Dordrecht
geworden maar nam vrijwillig afstand van dit ambt omdat hij niet langer de
bloedplakkaten van de regering wilde helpen uitvoeren. Hij was heer van
Schobbelandsambacht en gehuwd met Clara Bogaert Gerardsdr. Zijn zoon Mr. Adriaen
van Blijenburg Adriaansz. (waardijn van 1579-1582) was in 1532 geboren te
Dordrecht. Hij was reeds in 1572 medestander van Willem van Oranje en speelde
een belangrijke rol bij de overgang van Dordrecht naar de zijde van de Prins.
Hij was getrouwd met Catharina Cool Adriaansdr. en overleed in 1582 te
Dordrecht. De Mr. Adriaen van Blijenburg die van 1591 tot 1599 waardijn was, was
getrouwd met Alida (Alijt) Wijntgens, dochter van Balthasar Wijntgens en Anna
Vlemminck. Zij hadden geen kinderen. De Adriaen die waardijn was van 1609 tot
1630 was 1589 geboren als zoon van Jakob van Blijenburg. Hij was heer van
Naaldwijk en getrouwd met Sara de Roovre. Waardijn Pompejus de Roovre Jacobsz.,
geboren te Antwerpen en gedoopt in de Joriskerk op 4 maart 1571, was sinds
1625 heer van Hardinxveld en baljuw van Zuid-Holland. Zijn eerste huwelijk was
met Aelten Wittens Cornelisdr., zijn 2e huwelijk met Margriete Muijs van Holij
Jacobsdr. en zijn 3e huwelijk met Anna Kasembroot. Hij overleed te Dordrecht op
23 oktober 1638 en werd begraven in de Grote Kerk van Dordrecht. Waardijn Herman van den Honert (1645-1730)
was secretaris van Dordrecht en diverse malen burgermeester. Hij was gehuwd met
Anna de Witt, dochter van raadpensionaris Johan de Witt. Adjunct/contra waardijn
Cornelis van den Honert was hun zoon. De familie bezat een buitenhuis even
buiten Dordrecht14. Waardijn Mr. Johan Gevaerts was lid van "den
oudraad" en regerend burgemeester van Dordrecht. Hij overleed op 20
september 1777.
ADJUNCT/CONTRA WAARDIJNS: |
VAN
- TOT: |
Adriaen van Blyenburg Gerard de Pelgrom Mr. Adriaen van Blyenburg Mr. Boudewijn Onderwater Mr. Cornelis van den Honert Jan Backus Abraham Hendrik Onderwater |
1546 - 1573 1626 - 1649 1672 - 1682 (sinds 1682 waardijn) 1707 - 1717 1717 - 1747 (zoon van waardijn Herman) 1747 - 1755 1763 - 1777 |
ESSAYEURS: |
VAN
- TOT: |
Pieter Sanders Alexander Pieter Sanders (zoon) Cornelis de Vries Hendrik Baerentsz. Anthony Hendricksz. van Ommeren Anthony van der Beeck Lodewijk Danielsz. de Coene Daniel de Coene Hendrik van der Bank Dirk Crans Dirk Crans Jr. |
1546 - 1565 1565 - 1570 (wegens fraude afgezet) 1570 - 1576 (1577-1580 muntmeester?) 1576 - 1594 1594 - 1636 1636 - 1666 (van 1654-1666 ook stempelsnijder) 1666 - 1692 (van 1666-1671 ook stempelsnijder) 1692 - 1742 1742 - 1746 (sinds 1733 adjunct) 1746 - 1785 1785 - 1806 (sinds 1777 adjunct, in 1801 ook waardijn) |
Het overige munthuis personeel
Van de Hollandse munt zijn zeer veel gegevens bewaard gebleven over het lagere
munthuis personeel. Toen Albrecht van Beieren in 1367/68 de munt te Dordrecht
officieel als grafelijke munt instelde werd een "serment" van
werklieden en munters opgericht. Alleen de leden van dit serment mochten werken
op de munt van Holland en Zeeland (zoals hij toen genoemd werd). Ook de leden
van het serment van Brabant mochten op de munt te Dordrecht werken. Er waren te
Dordrecht dan ook 12 Brabantse en 16 Hollandse erfmuntersplaatsen. Deze gingen
via vererving over op een familielid maar mochten ook worden verkocht. Het
serment van de Hollandse munt wilde ook voor elkaar krijgen dat zij de munters
zou leveren aan de munt van Zeeland. Zij beschouwden dit als een
geprivilegieerde munt en concludeerden dat alleen hun leden het recht hadden
daar te werken. Deze aanspraak was echter niet vol te houden hoewel er lange
tijd munters van het Hollandse serment hebben gewerkt. In 1601 verspeelden zij
een kans om vastere voet in Zeeland te krijgen door te lang te wachten met de
aanvraag van 6 munters door de Zeeuwse muntmeester Melchior Wijntgens. Deze nam
toen voor deze functies 6 rijnlanders in dienst. Na die tijd heeft er af en toe
nog wel een munter uit Dordrecht te Zeeland gewerkt. Ondanks het karige loon en
het zware werk in het munthuis waren de erfmuntersplaatsen een begeerde baan. De
munters hadden namelijk allerlei voorrechten zoals vrijstelling van zettingen,
beden en wachtdiensten, tolvrijheid, vrijdom van accijns op wijn, bier, brood,
vlees en tegen een geringe vergoeding een graf in de munterskapel in de grote
kerk. Vaak werd het werk niet door deze erfmunters gedaan maar hadden zij een
knaap in dienst die voor een karig loon hun werk deed. Een nadeel voor de
munters was dat zij in rustige tijden niet op een andere munt mochten werken.
Het werken op de munt te Kampen was helemaal uit den boze, men riskeerde hoge
straffen en verspeelde het recht om op de munt van Holland te mogen werken.
Voor de namen, de erfmuntersplaats en jaartallen wil ik verwijzen naar de
publicaties van de heren C. Hoitsema en W.Dolk2 omdat
het vermelden hiervan te ver voert.
Munthuis te Amsterdam3
Voorjaar 1672 vielen de Franse
legers van Lodewijk XIV en Duitse troepen van de Munsterse bisschop de Republiek
binnen. Hierdoor werd een groot deel van het land bezet waardoor o.a. de munt
van Gelderland, Overijssel, Utrecht en enkele stedelijke munthuizen stil kwamen
te liggen. Vanwege de noodsituatie schreven de
Staten een buitengewone kapitale lening uit om met de opbrengst hiervan de
troepen te kunnen betalen. Een ieder moest verplicht aan deze lening bijdragen
naar verhouding van zijn bezit. Men mocht met gemunt geld betalen maar ook met
edelmetaal in ongemunte vorm. In de stad Amsterdam was een belangrijk deel van
deze lening bijgedragen o.a. in ongemunte vorm. Dit zilver moest nu naar
Dordrecht en/of West Friesland worden vervoerd om vermunt te worden. De stad
Amsterdam wilde het risico dat dit vervoer met zich meebracht niet dragen. De
Hollandse waterlinie werd voortdurend door vijandige troepen bedreigd en een
doorbraak werd gevreesd. Amsterdam bood aan om de munt van Dordrecht en West
Friesland tijdelijk binnen Amsterdam te vestigen maar daar wilde men niets van
weten. Omdat men dringend gemunt zilver nodig had kreeg Amsterdam toestemming om
een provisorisch munthuis in te richten om het zilver van de kapitale lening te
vermunten. Als personeel werd aangesteld:
Muntmeester: Gerrit van Romondt (ex- muntmeester van Zwolle).
Essayeur: Caspar Lenderman (van de Overijsselse munt).
Stempelsnijder: Geurt Hoxter (van de Gelderse munt), later vervangen door Roelof
Hensbergen.
De munt heeft ongeveer een jaar geproduceerd namelijk van oktober/november 1672
tot november 1673. Er zijn alleen zilveren rijders en een klein aantal gouden
dukaten geslagen.
Wapens
Het Hollandse wapen is een klauwende leeuw, we komen hem voor het eerst tegen
onder graaf Dirk VII (1190-1203) en hij is altijd het Hollandse wapen gebleven.
Op de koperen munten komt hij voor in een gekroond wapenschild gelegen op een
stokkenkruis (4) en op een ander type staat hij in een zogenaamde Hollandse tuin
(5).
Deze Hollandse tuin is ook een bekende afbeelding op de koperen munten. De tuin
komt voor met een leeuw (1), stokkenkruis (2) of met een zittende vrouw figuur
(3) meestal de Hollandse maagd genoemd. Zij stelt waarschijnlijk de nieuwe
'maagdelijke' republiek der verenigde Nederlanden voor zittend in een afgebakend
stukje (de tuin) wat zich vrij heeft gevochten van Spanje. Zij wijst met haar
rechterwijsvinger naar een zonnige hemel als teken dat zij vertrouwt op de Heer
(de Heer steunt de goede zaak).
HOL.1: (biljoen) Hollants penninck.(vdCh.XXXIV.65-68)
VOORZIJDE: Gekroonde letter P (van Philips).
TEKST: ‚ .DG HISP. ANG. Z. REX. C. H (of variant). Voluit met de P van de voorzijde krijg je de tekst: Philippus Dei gratia Hispaniarum Angliarum z rex comes Hollandia. Dit betekent: Philips, bij Gods gratie koning van Spanje en Engeland, graaf van Holland.
KEERZIJDE: Gekroond wapenschildje met hierin een klauwende leeuw naar links.
TEKST:
.DVS. MIHI. ADIVTOR. (of variant), de Heer is mijn helper.
Gerrit Pieterszn. ‘d Oude, muntteken ‚ (roos).
ZJ R (Ca.
1558-1572)
Info:
Voorschrift:
gehalte 0,080.
In 1553 kwam de
katholieke Maria Tudor op de Engelse troon. Zij had als bijnamen de katholieke
en/of de bloedige (in het Engels: bloody Mary). Zij was koningin van Engeland
van 1553 tot 1558. Met steun van haar neef, keizer Karel V, begon zij te werken
aan het herstel van het rooms-katholicisme in Engeland. Ook werd een huwelijk
met Karels zoon Philips II voorbereid, Philips was weduwnaar geworden omdat zijn
1e vrouw (Maria van Portugal) was gestorven. De overeenkomst die naar aanleiding
van het huwelijk tussen Maria en Filips II werd gesloten, bepaalde dat Philips
koning van Engeland zou heten, maar geen persoonlijke macht zou krijgen en ook
van de opvolging uitgesloten zou blijven. Wel zouden de kinderen uit het
huwelijk het recht van opvolging hebben. Vanaf die tijd voerde Philips II op
zijn munten de titel REX HISPANIARUM ET ANGLIARUM (koning van Spanje en
Engeland). Deze titel verviel na 15 maart 1560 zodat de types zonder jaartal met
de tekst ANG van voor die tijd dateren. Blijkbaar is er nog tot 1560 onenigheid
geweest over de opvolgingen in Engeland ondanks dat sinds 1558 koningin
Elisabeth Maria Tudor na haar overlijden was opgevolgd als koningin van Engeland
en de macht stevig in handen had. Dit type muntjes zijn geslagen te Holland,
Gelderland, Utrecht en Overijssel. Bij slecht leesbare exemplaren is het
moeilijk om de juiste toewijzing te geven, mede omdat deze muntjes ook erg klein
zijn. De waarde van dit muntje was c groot (is c stuiver), het gehalte 0,080.
In bronnen uit de tijd wordt wel over een penning gesproken als pennicwert,
pennewerde, penheward, penewaert en penwaert. Dit betekent zoveel als men voor
een penning kopen kon, dus een kleinigheid16.
HOL.2: penning.(V.56.7
- GH.265.11 - vdCh.XXXIV.69-73 - PW 2001)
VOORZIJDE: Gekroonde letter P met aan
weerszijden de cijfers van het jaartal.
TEKST: PHS. D:G. HISP. Z. REX. COM. HOL. (of variant). Dit is voluit: Philippus Dei gratia Hispaniarum z rex comes Hollandia en betekent: Philips, bij Gods gratie koning van Spanje en graaf van Holland.
KEERZIJDE: Een leeuw naar links in een zogenaamde gesloten Hollandse tuin.
TEKST:
‚ .DOMINVS. MIHI. ADIVTOR. (of variant), de Heer is mijn
helper.
Rochus Grijp Joostenzn., muntteken ‚ (roos).
ZJ R2
1575 R2
1573
R2
1576 R2
1574 R2
1577 R2
Cornelis de Vries,
muntteken ‚ (roos).
1578 R2
1579 R3
Voorkomende voor- en keerzijde
varianten:
VZ: A: PHS. D:G. HISP Z. REX. COM.
HOL.
B: x PHS. D:G. HISP Z. REX. COES.
HOL.
C:
( )PHS. D:G. HISP. Z. REX. CO. HOL
D: + PHS. D:G. HISP Z. REX. COES. HOL.
KZ: a: (roos) DOMINVS. MIHI. ADIVTOR.
b: (roos) DOMINVS. MIHI. ADIVTOR:.
c: (roos) DOMINVS. MIHI. ADIVTOR:
d: (roos) .DOMINVS.
MIHI. ADIVTOR.
e: (roos) DOMINVS.
MIHI. ADIVTOR
Info:
Variant Ba (ZJ), particuliere collectie.
Variant Ba (1573), particuliere collectie.
Variant Dd (1573), particuliere collectie.
Variant Ab (1575), particuliere collectie.
Variant Ba (1577), afbeelding VCLS 26 nr.375.
Variant Ce
(1579), Nationale Numismatische Collectie DNB.
ZJ diverse (particuliere) collecties
1573 diverse (particuliere) collecties
1574 diverse (particuliere) collecties
1575 diverse (particuliere) collecties
1576 diverse (particuliere) collecties
1577 diverse (particuliere) collecties
1578 diverse (particuliere) collecties
1579 Nationale Numismatische Collectie DNB
Wettelijk
voorschrift: instructie Staten van Holland van 1 februari 1573. Uit een mark 128
stuks is ca. 1,92 gram per stuk. Volgens instructie van 30 oktober 1575 werd het
aantal stuks uit een mark gewijzigd naar 132 zodat het gewicht op ca. 1,86 gram
per stuk uitkwam. Sleischat 2 1/8 stuiver per mark.
Deze muntjes hadden
het gewicht van de oude koperen korte van 2 mijten maar hadden nu als penning de
waarde van 3 mijten. De sleischat die op deze munten geheven werd was maar
liefst 2 1/8 stuiver per mark welk bedrag verdween in de kas van de nog jonge
Staten van Holland die hiermee de oorlog tegen Spanje financierden. Het jaartal
1579 bestaat en is in het bezit van het tegenwoordige geldmuseum te Utrecht. Ook prof. H.E. van Gelder geeft in zijn
publicatie ("het oudste kopergeld in de Nederlanden") als looptijd van deze
serie 1573-1579 aan. In bronnen uit de tijd
wordt wel over een penning gesproken als pennicwert, pennewerde, penheward,
penewaert en penwaert. Dit betekent zoveel als men voor een penning kopen kon,
dus een kleinigheid16.
HOL.3: duit.(V.56.8
- GH.264.11 - vdCh.XXXIV.74-76 - PW 2002/2003)
VOORZIJDE: Een scheef geplaatst stokkenkruis met daarop een vuurijzer geplaatst, van het vuurijzer springen vonken af. Het geheel is geplaatst in de zogenaamde Hollandse tuin.
TEKST: (roos) PHS. D:G. HISP Z. REX. COES. HOL. (of variant). Dit is voluit: Philippus Dei gratia Hispaniarum z rex comes Hollandia, en betekent: Philips, bij Gods gratie koning van Spanje en graaf van Holland.
KEERZIJDE: Gekroond wapenschild gelegen op een kruis. In het wapen een klauwende leeuw naar links.
TEKST:
DOMINVS. MIHI. ADIVTOR., de Heer is mijn helper.
Rochus Grijp
Joostenzn. (t/m 1577) en Cornelis de Vries (t/m 1580), muntteken
roos.
ZJ S (Ca. 1573-1579)
Bekende afslagen etc.
ZJ U (hybride)
1578 U (hybride)
Voorkomende voor- en keerzijde
varianten:
VZ: A: (roos) PHS. D:G. HISP Z. REX. COES. HOL.
B: (roos) PHS. D:G. HISP. Z. RE.X. COM.
HOL.
C: (roos) PHS. D:G. HISP. Z. REX. COMES. HOL.
D: (roos) PHS. D:G. HISP Z. REX. COMES.
HOL.
E: (roos) PHS. D:G. HISP. Z. REX. COM.
HOL.
F: (roos) PHS. D:G. HISP Z. REX. COM.
HOL
1:
De buitencirkel op de munt
bestaat uit streepjes.
2:
De buitencirkel op de munt
bestaat uit pareltjes.
KZ: a: DOMINVS. MIHI. ADIVTOR.
b: .DOMINVS. MIHI. ADIVTOR
I : Wapenschild type 1. II: Wapenschild type 2. |
||
1 | 2 |
Info:
Variant A1aI (ZJ),
particuliere collectie.
Variant B2aII (ZJ),
particuliere collectie.
Variant D2bI (ZJ),
particuliere collectie.
Variant D1aI (ZJ), particuliere collectie.
ZJ diverse (particuliere) collecties
Wettelijk voorschrift:
instructie van de Staten van Holland van 1 februari 1573. Uit een mark 64 stuks
is ca. 3,85 gram per stuk. Volgens instructie van 30 oktober 1575 werd het
aantal stuks uit een mark gewijzigd naar 66 zodat het gewicht op ca. 3,73 gram
per stuk uitkwam.
In 1579 werden de duiten
van dit type in waarde gehalveerd tot penning.
Enige tijd geleden is een hybride munt
gevonden met op de ene zijde het wapen zoals op dit type duit maar op de
keerzijde de afbeelding van de zittende maagd in een tuin zoals gebruikt op de
oorden van het type HOL.4. Het exemplaar heeft een diameter van 22 mm met een
gewicht van 2,2 gram, het muntplaatje moet vanwege het gewicht voor de duit
geweest zijn. Het leuke is dat in 2016 een andere hybride bekend is geworden uit
een opgraving te Enkhuizen die precies de afbeeldingen heeft van de andere
stempel paren. Dus op de ene zijde het vuurijzer met stokkenkruis in een tuin en op
de andere zijde het wapen zoals afgebeeld op de oorden van het type HOL.4. Dit
exemplaar heeft een diameter van 23 mm en een gewicht van 2,63 gram, ook hier is
dus een muntplaatje gebruikt voor de duit. Waarschijnlijk heeft de waardijn per
abuis verkeerde muntstempels aan de werklieden uitgereikt waardoor deze hybride
munten konden ontstaan. De fout moet echter snel zijn ontdekt want er zijn mij
tot nu geen andere exemplaren onder ogen gekomen. Gelukkig is het jaartal op de
recent ontdekte hybride nog goed te lezen, namelijk 1578. De munt moet dus in
dat jaar ontstaan zijn en het geeft aan dat toen nog steeds deze ongedateerde
duiten werden geslagen. Het wapenschild op het duitstempel is van het type 2 en
de kroon boven het wapen op het stempel van het oord is met een doorlopende
haarband. Waarschijnlijk is de munt dan geslagen in de eerste helft van 1578. Het exemplaar gevonden te Enkhuizen is ook via deze
link te bekijken en is ook beschreven en afgebeeld in de archeologische
kroniek 2016, Provincie Noord-Holland.
HOL.4A: oord.(V.57.2
- GH.263.11 - vdCh.XXXV.79-84 - PW 2008)
VOORZIJDE:
Gekroond wapenschild met leeuw naar links, gelegen op een stokkenkruis.
TEKST: .PHS. D:G. COMES. HO. (of variant) en jaartal gescheiden door een roosje boven de kroon. De tekst is voluit: Philippus Dei gratia comes Hollandia - Philips, bij Gods gratie graaf van Holland.
KEERZIJDE: De Hollandse maagd zittende in een gesloten tuin. Zij wijst met haar rechterhand naar een zonnige hemel als teken van het vertrouwen op de Heer.
TEKST: .AVX. NOS. IN. NOM. DOM. (of variant). Dit is voluit: auxilium nostrum in nomine Domini, onze hulp is in de naam des Heeren.
Rochus Grijp
Joostenzn., muntteken ‚ (roos).
1574 R3
1575 R2
Bekende afslagen etc.
1569 R4 (vals)
Voorkomende voor- en keerzijde
varianten:
VZ: A: .PHS. D:G. COMES. HO.
B: .PHILIP. D:G. COMES. HOLLAN.
C: PHS. D:G.
HISPZ. REX. COMES. HO
D: .PHILIP. D:G. COMES. HOLLA.
I : Wapenschild type 1. | |
1 |
KZ: a: .AVX. NOS. IN. NOM. DOM.
b: .AVX. NOST. IN. NOM. DOM.
c: .AVX. NOST. IN. NOM. DOMINI.
d: .AVX. NOS. IN. NOM. DOMINI
e: AV( OST
)DOM.
I :
Zonder bloemen in de tuin.
II:
Met bloemen in de tuin.
Info:
Variant C1aI (1574), particuliere collectie.
Variant B1dI (1575), particuliere collectie.
Variant D1eI (1575), particuliere collectie.
1574 diverse (particuliere) collecties
1575 diverse (particuliere) collecties
1569 (vals) particuliere collectie
Wettelijk voorschrift:
instructie van de Staten van Holland van 1574. Uit een mark 32 stuks is ca. 7,69
gram per stuk. Per instructie van 30 oktober 1575 werd het gewicht verlaagd tot 7,46 gram (33 uit een
mark).
Tot halverwege 1575 verschenen de oorden met de titel van Philips II als graaf
van Holland. Na het afsluiten op 4 juli 1575 van de Unie van Dordrecht tussen
Holland, Zeeland en de Gelderse steden Zaltbommel en Buren werd de tekst
aangepast tot graaf van Holland en Zeeland. Zie voor deze oorden het volgende
type 4B.
HOL.4B: oord.(V.57.1
- GH.263.11 - vdCh.XXXV.79-84 - PW 2009-2011)
VOORZIJDE:
Gekroond wapenschild met leeuw naar links, gelegen op een stokkenkruis.
TEKST: .PHS. D:G. COM. HOL. Z. ZEL. (of variant) en jaartal gescheiden door een roosje boven de kroon. De tekst is voluit: Philippus Dei gratia comes Hollandia z Zeelandia, en betekent: Philips, bij Gods gratie graaf van Holland en Zeeland.
KEERZIJDE: De Hollandse maagd zittende in een gesloten tuin. Zij wijst met haar rechterhand naar een zonnige hemel als teken van het vertrouwen op de Heer.
TEKST: .AVX. NOS. IN. NOM. DOM. (of variant). Dit is voluit: auxilium nostrum in nomine Domini, onze hulp is in de naam des Heeren.
Rochus Grijp
Joostenzn., muntteken ‚ (roos).
1575 R
1576 S
1577 N
Bekende afslagen etc.
5751
R3 (foutief
gesneden jaartal 1575)
1577 R4 (piedfort)
Cornelis de Vries,
muntteken ‚ (roos).
1578 N
1579 N
Bekende afslagen etc.
1577 R3 (vals)
1578 R3 (vals)
157? R3 (vals)
1578 R4 (zilver)
Voorkomende voor- en keerzijde
varianten:
VZ: C: .PHS. D:G. COM. HOL. Z. ZEL.
D: PHILIP. D:G. COM. HOL. Z. ZEL.
E: .PHS. D.G: COM. HOL. Z. ZEL.
F: .PHS. D:G. COMES. HOL. Z. ZEL.
G: .PHS. D:G. CON. HOL. Z. ZEL.
H: .PHS. D:G. COM . HOL. Z. ZEL
I: .PHS. D:G. CO. HOL. Z. ZEL.
J: .PHS. D.G. COM. HOL. Z. ZEL.
K: .PHS. D:G. CO-M. HOL. Z. ZE
L: (..............) HOL. Z. ZELA
M: .PHS. D:G. COM. HOL. (Z in vierkantje). ZEL.
N: PHS. D:G. COM. HOL Z. ZEL.
O: .PHS. D:G: COM
- . - HOL. Z. ZEL.
1: Wapenschild type 1. 2: Wapenschild type 2. |
||
1 | 2 |
KZ: a: .AVX. NOS. IN. NOM. DOM.
b: .AVX. NOST. IN. NOM. DOM.
c: .AVX. NOST. IN. NOM. DOMINI.
d: .AVX. NOS. IN. NOM. DOMINI
e: AVX. NOST. IN. NOM. DOM.
I :
Zonder bloemen in de tuin.
II:
Met bloemen in de tuin.
Info:
Variant F1eI (1575), particuliere collectie.
Variant N1a? (1575), nationale collectie.
Variant C1dII (1576), particuliere collectie.
Variant J1aI (1576), particuliere collectie.
Variant C2aII (1577), particuliere collectie.
Variant E2aII (1577),
particuliere collectie.
Variant K2aII (1577), afbeelding VCLS 29 nr.228.
Variant C2aI (1578), afbeelding munten in muntvondsten blz.6.
Variant C2aII (1578),
particuliere collectie.
Variant M2aII (1578), particuliere collectie.
Variant O2aI (1578), nationale collectie.
Variant C2aI (1579),
particuliere collectie.
Variant C2aII (1579),
particuliere collectie.
Variant O2aI (1579), nationale collectie.
1575 diverse (particuliere) collecties 1578
diverse (particuliere) collecties
1576 diverse (particuliere) collecties 1579
diverse (particuliere) collecties
1577 diverse (particuliere) collecties 5751
particuliere collectie
1577 (piedfort, 11,20
gram) PW 2010.2
1577 (vals), particuliere collectie.
1578 (vals), particuliere collectie.
1578 (zilver, 5,60 gram)
PW 2011.1
Wettelijk voorschrift:
instructie van de Staten van Holland van 1574. Uit een mark 32 stuks is ca. 7,69
gram per stuk. Per instructie van 30 oktober 1575 werd het gewicht verlaagd tot 7,46 gram (33 uit een
mark).
Er komen typen voor met of
zonder (gedeeltelijke) binnen cirkel op voor- of keerzijde en zonder zon boven de maagd. Een
recent gevonden exemplaar is voorzien van twee maal een onbekende klop met het
cijfer vier. Van het jaartal 1575 komen exemplaren voor waarbij het woord HOLLAN
is veranderd naar HOL Z ZEL. Dit is waarschijnlijk gebeurd in de
overgangsperiode na de Unie van Dordrecht op 4 juli 1575. De naam van Zeeland is
toen toegevoegd op oude, nog bruikbare stempels. Het jaar 1577 is een
overgangsjaar voor wat betreft de kroon boven het wapen. Dit jaar bestaat met
het oude type kroon en nieuwe type kroon met doorlopende haarband.
De oorden met oude type kroon zijn wat zeldzamer dan die met het nieuwe typ
kroon. In 1578 is er wederom een kleine wijziging, de doorlopende haarband
verdwijnt en maakt plaats voor een kroon zonder deze band. Tevens gaat de
onderste arm van het stokkenkruis waar het wapen op geplaatst is het omschrift
doorbreken. Dit is in 1579
voortgezet tot de aanmunting van oorden ergens in de eerste helft van 1579 is
gestopt.
In 1579
werden deze oorden in waarde gehalveerd tot duit. De koperen munten van de types
HOL 2 t/m 4 zijn geslagen in de roerige periode van 1573 (o.a. Alkmaars ontzet)
tot en met 1579 (unie van Utrecht). In deze periode beleefde de 80 jarige oorlog
enkele van zijn hoogtepunten en werd er overgewaardeerd geld geslagen om de
kosten van de oorlog te kunnen dekken. De eerste Hollandse
oorden behoren tot deze groep overgewaardeerde munten en zij zijn vooral in de
begintijd nogal slordig en haastig geslagen. Door deze simpele en slordige
uitvoering was het voor handige valsemunters niet zo moeilijk om deze oorden na
te maken. Dit wordt bewezen door een vondst van een valsemunters werkplaats in
Limburg. Tijdens het onderzoek van een grot in de Vallenberg te Sibbe (Limburg),
is in 1985 een complete uitrusting gevonden van een valsemunter4. De vondst bestond
uit 13 ijzeren muntstempels (3 onderstempels en 10 bovenstempels), een ijzeren
hamerkop en een ijzeren kaarsenhouder. Ook werden er 16 munten gevonden en 25
blanco muntplaatjes. Er zijn vervalste exemplaren aangetroffen van de jaren 1576
en 1577 maar ook met een voor deze oorden erg vreemd jaartal namelijk 1569. Ook
de bekende numismaat P.O. van der Chijs is deze oorden tegengekomen en heeft ze
in zijn inmiddels ruim 100 jaar oude standaardwerk opgenomen5. Bij
Holland staan twee van deze oorden afgebeeld (XXXV-77 en 78) met het jaar 1569. Zij
vallen op door hun slechte afwerking en simpele uitvoering (zie hier en onder).
Dit type oord werd pas
sinds 1573/1574 in Holland geslagen, waarom de valsemunter ook het jaar 1569
heeft gebruikt is dan ook een raadsel. Misschien wist de valsemunter niet
wanneer deze oorden voor het eerst geslagen werden of vond hij het een uitdaging
om een onbekend jaartal te gebruiken. De valse exemplaren met het jaartal 1569
moeten ook gecirculeerd hebben in het gewone geldverkeer maar hebben nooit de
aandacht getrokken. Er zijn ook geen gegevens bekend over een veroordeling in
deze zaak en het feit dat bijna de complete uitrusting na zoveel jaar nog in de
grot aanwezig was geeft aan dat de valsemunter nooit gepakt is. De oorden zijn
niet geslagen om in Limburg te circuleren maar moeten zijn uitgevoerd naar
Holland. Aanwijzingen dat de Hollandse oorden ook in Limburg circuleerden zijn
er niet. In 1578 en 1579 heeft Holland de uitvoering van de oorden gewijzigd. De
stempels voor die jaren werden veel netter afgewerkt wat betere munten
opleverde. Dit is waarschijnlijk gedaan vanwege het grote aantal vervalsingen
wat in omloop was. Vermeldenswaard is nog dat enkele beruchte muntmeesters en
stempelsnijders die op illegale hagemunten hebben gewerkt afkomstig waren uit
Limburg of omgeving. In de 2e helft van de 16e eeuw zijn dit o.a. Peter van
Bossenhoven, de familie van Eembrugge en Mr. Floris de stempelsnijder. Enkele
van hen hebben daar in de buurt gewerkt op de munt van Stevensweert, Maastricht
en Luik.
Er komen ook oorden van
het type HOL.4A en 4B voor welke zijn geslagen in geelkoper. P.O. van der Chijs
betitelde deze als vals. In 1578 begon de stad Utrecht duiten en oorden te slaan
die belangrijk lichter waren dan de Hollandse exemplaren (ca. 40% lichter). Dit
Utrechtse kopergeld kwam wel gewoon naast de Hollandse exemplaren in omloop. Al
snel kwamen er in Holland klachten over dit "vreemde" kopergeld en
ontstond zelfs weerstand om het "goede" kopergeld aan te nemen. De
Staten van Holland moesten zelfs via diverse resoluties de acceptatie van het
"goede" kopergeld zeker stellen. Uiteindelijk staakte Holland in 1579
de verdere aanmaak van kopergeld en werden de bestaande exemplaren in waarde
gehalveerd naar een duit. De Utrechtse duiten en oorden werden verboden. Deze
Hollandse oorden stonden na hun waarde verlaging tot duit korte tijd bekend
onder de naam "geuzenduiten". J.E. ter Gouw17 haalt een
passage aan uit de klucht "van den Hoogduytschen Quacksalver 1622" waarin wordt
gezegd: Man ich bid, dy eyns auff meyn gutter gold-salb ledt, ghemaeckt. . . .
vom Fransche kroonen. . . .vom Friesche dalers und vom Geuseduyten. Deze naam
werd mogelijk gebruikt om de duiten en oorden van koning Philips II te
onderscheiden van die geslagen door Holland en de andere gewesten.
Over de verdere geschiedenis en betekenis van het woord OORD kijk
HIER.
HOL.5: duit.
(V.57.3 - PW 2004)
VOORZIJDE:
Een tulpkrans met daarin de tekst HOL LAN DIA in drie regels.
KEERZIJDE:
De Hollandse maagd zittende in een gesloten tuin. Zij wijst met haar rechterhand
naar een zonnige hemel als teken van het vertrouwen op de Heer.
TEKST:
.AVX. NOS. IN. NOM. DOM. (of variant). Dit is voluit: auxilium nostrum in
nomine Domini, onze hulp is in de naam des Heeren.
Jacob Janszn. de
Jonge, muntteken ‚ (roos).
ZJ N (Ca. 1590-1598)
Bekende afslagen etc.
ZJ
R4 (vals)
Voorkomende voor- en keerzijde
varianten:
VZ: A: HOL / LAN / DIA
B: IOL / LAN / DIA
KZ: a: .AVX. NOS. IN. NOM. DOM.*.
b: AVX. NO. IN. NOM. DOM.
c: .AVX. NOS. IN. NOM. DOM.
I :
Zonder binnen cirkel om de
zittende maagd.
II:
Met binnen cirkel om de
zittende maagd.
Info:
AaI (ZJ), Nationale
Numismatische Collectie DNB.
AcI (ZJ), Nationale
Numismatische Collectie DNB.
ZJ diverse (particuliere) collecties
ZJ (vals) particuliere collectie
Wettelijk voorschrift:
resolutie van de Staten van Holland van 19 maart 1590. Gedurende de periode
1590-1598 werd er steeds opnieuw toestemming gegeven om een bepaald aantal aan
te munten. Van 1590 tot 1593 was het aantal stuks uit een mark bepaald op 58 (is ca. 4,24 gram). In de loop van 1593 werd dit gewijzigd naar 62 stuks uit een
mark wat een nieuw gewicht opleverde van 3,969 gram per stuk.
Deze munt wordt
(bijna) overal beschreven als oord zonder jaar, geslagen ca. 1604. In het boekje
van Mr. L.W.A. Besier6 worden er echter bij de 3e muntbus opening (1591-1599) van muntmeester Jacob Janszn. de Jonge zo'n 3.140.980 duiten vermeldt. Ook van Gelder7
beschreef deze munt al als duit en vermeldt dat er totaal ca. 5 miljoen stuks geslagen
zijn. Omdat het gewicht in 1593 van officiële zijde is verlaagd komen er
exemplaren voor die geslagen zijn van 1590 tot 1593 met een gewicht van
ruim 4 gram. De latere exemplaren moesten 3,97 gram per stuk wegen. De duit is
eigenlijk in drie emissies te verdelen. Een zware vroege emissie waarbij niet
het muntteken rozet op het eind van de tekst is geplaatst welke is gevolgd door
een tweede zware emissie waarbij wel het muntteken rozet na de tekst is
geplaatst. De derde emissie tenslotte is die met het verlaagde gewicht.
In 1591 sloeg
Gorinchem nog net voor de sluiting van haar munthuis een duit naar dit Hollandse
voorbeeld. Deze duit heeft de tekst GORC IN HOLL binnen een tulpkrans. Holland
moet toen dus al deze duit geslagen hebben met de tekst HOLLAND in een
tulpkrans. De oudere koperen oorden hebben namelijk de zittende maagd op de ene
en een wapenschild op de andere zijde als beeldenaar. De oude duit had een
wapenschild en een tuin met scheef kruis er in als beeldenaar. Het lijkt mij
niet logisch dat Holland het type van Gorinchem is gaan imiteren, vooral omdat
zij sterk tegen deze hagemunt gekant was. In het begin van de jaren 90 van de
16e eeuw begonnen overigens meerdere munthuizen het type 'tekst in
bloemkrans' te slaan. Het is nu wel overduidelijk geworden dat deze munt
geen oord uit ca. 1604 is maar een duit uit de periode 1590-1598 die vervolgens
door de andere munthuizen is geďmiteerd. Sporadisch kan dit type duit voorkomen
met de klop Meurs (Duitsland), zie hier een afbeelding. Recent is een duit gevonden welke is voorzien van een klop in de vorm van een kruis
en eentje waar deze klop vele malen is ingeslagen. Deze klop was
voorheen alleen op Friese oorden bekend.
Recent is een vals duitje gevonden welke slechts 1,4 gram weegt. Een jaartal is
niet te zien maar het zal waarschijnlijk een vervalsing zijn van dit zeer
algemene type Hollandse duit zonder jaartal.
HOL.6: duit.(V.57.4
- PW 2005)
VOORZIJDE:
Een tulpkrans met daarin de tekst HOL LAN DIA in drie regels.
KEERZIJDE:
De Hollandse maagd zittende in een gesloten tuin. Zij wijst met haar rechterhand
naar een zonnige hemel als teken van het vertrouwen op de Heer.
TEKST:
‚ .AVX. NOS. IN. NOM. DOM. jaar. (of variant). De tekst
is voluit: auxilium nostrum in nomine Domini, onze hulp is in de naam des Heeren.
Jacob Janszn. de
Jonge, muntteken ‚ (roos).
1604 S
1605
R
Bekende afslagen etc.
1605
R4 (zilver)
Voorkomende voor- en keerzijde
varianten:
VZ: A: HOL / LAN / DIA
KZ: a: (roos). AVX. NOS. IN. NOM. DOM. (jaartal).
b:
.(roos). AVX. NOS. IN. NOM. DOM. (jaartal).
I :
Zonder binnen cirkel om de
zittende maagd.
II:
Met binnen cirkel om de
zittende maagd.
Info:
Variant AaI (1604),
Nationale Numismatische Collectie DNB.
Variant AaII (1604),
particuliere collectie.
Variant AaI (1605), particuliere collectie.
Variant AbI (1605
zilver),
Nationale Numismatische Collectie DNB.
1604 diverse (particuliere) collecties
1605 diverse (particuliere) collecties
1605 (zilver, 2,73 gram) Nationale Numismatische Collectie DNB
Wettelijk voorschrift: instructie Staten van Holland en West-Friesland van 9 januari 1604. Op 23 januari 1604 werd muntmeester Jacob, Janszn. de Jonge de akte verleend om 10.000 pond (Hollands) 'swarte of koopere Deuyten' te munten. Dit moest gebeuren 'op de oude Ysers daar te voorens gelijke Duyten op gemunt zyn geweest'. Hij moest ze alleen wel van een jaartal voorzien en wel 1604. Op 22 december 1604 werd in de Statenvergadering het verzoek van muntmeester de Jonge besproken en goedgekeurd om vanwege het weinige werk nog een partij duiten te mogen munten. De hoeveelheid mocht de helft zijn als die met het verzoek van 19 december 1603 was geordonneerd.
Deze duiten zijn vermeld
in de 5e muntbus van muntmeester Jacob Janszn. de Jonge die liep over de periode
1602-1607. Als opmerking staat vermeld dat er
84 stuks uit de snede kwamen (84 stuks uit een mark van 246,084 gram). Dit
levert een gewicht op van 2,929 gram per stuk. Het wegen van een exemplaar met
het jaar 1604 leverde mij het gewicht op van 2,9 gram. Als voor de volle 10.000
pond Hollands (10.000 gulden) aan duiten is geslagen dan is de oplage met het jaartal 1604 ongeveer
1.600.000 stuks geweest. Voor 1605 was de helft afgesproken dus was de oplage
daarvan ongeveer 800.000 stuks. Aangezien deze munten
geslagen zijn na de afspraken van 1603 maar nog voor het plakkaat van 1606 kan
hieruit afgeleid worden dat de duiten in Holland pas na 1606 met het gewicht van
2,12 gram zijn geslagen. Deze duiten die na 1606 eigenlijk te zwaar waren zullen
wel vrij snel uit de circulatie zijn verdwenen. Er komen er nu niet veel meer
voor en zij zullen dan ook waarschijnlijk massaal omgesmolten zijn om te worden
vermunt tot lichtere duiten.
HOL.7: duit.(V.57.5
- PW 2006)
VOORZIJDE: Een tulpkrans met daarin de tekst HOL LANDIA in twee regels (met N & D aan elkaar vast) en daaronder het jaartal.
KEERZIJDE: De Hollandse maagd zittende in een gesloten tuin. Zij wijst met haar rechterhand naar een zonnige hemel als teken van het vertrouwen op de Heer.
TEKST:
.‚. AVX. NOS. IN. NOM. DOM.(of variant). Dit is voluit:
auxilium nostrum in nomine Domini, onze hulp is in de naam des Heeren.
Sara Torquet (weduwe
van Johan Bencken), muntteken ‚ (roos).
1626 S
Bekende afslagen etc.
1626 R4 (incuse)
1626 R4 (zilver)
Steven Bencken,
muntteken ‚ (roos).
1627
R
Bekende afslagen etc.
1627
R4 (zilver)
1627
U (goud)
Voorkomende voor- en keerzijde
varianten:
VZ: A: HOL / LANDIA / (jaartal)
KZ: a: .(roosje).
AVX. NOS. IN. NOM. DOM.
b: (roosje).
AVX. NOS. IN. NOM. DOM.
Info:
Variant Aa (1626),
particuliere collectie.
Variant Ab (1626 zilver), afbeelding jubileumnummer kring Amsterdam blz. 54.
Variant Ab (1627 zilver), Nationale Numismatische Collectie DNB.
1626 diverse (particuliere) collecties
1627 diverse (particuliere) collecties
1626 (zilver, 2,10 gram)
PW 2006.1
1627 (zilver, 1,40 gram)
Nationale Numismatische Collectie DNB
1627 (goud, 1,92 gram) Amsterdam museum, collectie Lopez Suasso
Wettelijk voorschrift: Staten van Holland en West-Friesland.
Dit type duiten heeft de
letters N en D in HOLLANDIA in ligatuur, aan elkaar vast geschreven. Ook de
letters I en A staan vaak dicht tegen elkaar aan of soms ook sterk in ligatuur
zoals op DIT exemplaar van 1627. Deze duiten van 1626 en
1627 zijn de enige Hollandse duiten geweest met het gewicht van ca. 2,12 gram
(116 uit de snede). Nawegen van een exemplaar leverde het gewicht op van precies
2 gram. Na 1627 zijn er tot 1702 geen duiten en oorden meer geslagen in Holland.
Dit heeft tot gevolg gehad dat de vroege types duiten van 1604/1605 en van
1626/1627 weinig voorkomen. Zij zijn zeer lang in gebruik geweest totdat zij
door versterf (zoekraken, slijtage, omsmelten etc.) helemaal waren verdwenen. Mogelijk zijn de
exemplaren van 1604/1605 al eerder uit de omloop verdwenen door hun hogere
gewicht. Veel exemplaren die nu aangeboden worden zijn vaak van slechte
kwaliteit. Toen er in 1702 weer een begin werd gemaakt met het slaan van duiten
werd het gewicht verhoogd van 2,12 gram naar 3.84 gram. Tegelijkertijd werden
alle oude duiten en de duiten van andere provincies in waarde verminderd tot een
halve duit. Op deze manier trachtte Holland alle inferieure (lees: te lichte
duiten) uit de omloop te weren. Vooral Reckheim had er een potje van gemaakt
door in grote getale te lichte duiten te slaan met afbeeldingen die leken op de
echte duiten van de zeven provinciën. Om nu niet alle slechte duiten in hun maag
gesplitst te krijgen door de maatregel in Holland gingen de andere provincies
vrij kort na Holland ook nieuwe en zwaardere types slaan. Zie voor meer
informatie en plakkaten bij de duit van West-Friesland type WES.40.
HOL.8: duit.(V.57.6
- PW 2007)
VOORZIJDE: .‚. daaronder HOL LAN DIA. in drie regels en het jaartal.
KEERZIJDE:
Een leeuw naar links in een gesloten Hollandse tuin. De leeuw heeft met
zijn klauwen een speer vast met op de punt de zogenaamde vrijheidshoed.
Mattheus Sonnemans,
muntteken ‚ (roos).
1702 N
1712
N
1707
N
1713/12
R2
1708 X
1713
N
1709
R
1714 N
1710/09
R2
1715/14
R2
1710
N
1715
N
1711 X
Bekende afslagen etc.
ZJ R3 (hybride kz×kz)
ZJ R3 (incusum kz)
1702 R4 (Piedfort geelkoper)
1702 N (zilver)
1702 R3 (goud)
1710 R2 (zilver)
Isaak Westerveen,
muntteken ‚ (roos).
1716
N
1717
S
1720 N
1721 N
1723
N
Bekende afslagen etc.
1717 R3 (zilver)
1717 R2 (goud)
1720 R4 (goud)
1721 R3 (incusum
vz)
1723 R2 (goud)
1725 R3 (zilver)
Otto Buck, muntteken
‚ (roos).
1739
N
1741 N
1742/41 R2 Detail Tweede exemplaar
1742
N
1754*
N * Met streepjes buitenrand.
1754**
R ** Zonder buitenrand.
Bekende afslagen etc.
1739
R4 (Hybride vz×vz)
1747 R (zilver)
1739
R4 (Incusum vz)
1748 R (zilver)
1739 R4
(piedfort)
1749 R (zilver)
1739 S (zilver)
1749 R3 (goud)
1739 R3
(goud)
1750 R (zilver)
1740 R (zilver)
1751 S (zilver)
1740 R3
(goud)
1752 S (zilver)
1741 R (zilver)
1752 R3 (goud)
1742 R3
(koper met kabelrand)
1753 S (zilver)
1742 R (zilver)
1753 R3 (goud)
1742 R3
(goud)
1754 S (zilver)
1743 R (zilver)
1755 R (zilver)
1744 R (zilver)
1755 R3 (goud)
1744 R3
(goud)
1756 S (zilver)
1745 R (zilver)
1745 R3
(goud)
1746 R (zilver)
Mr. Wouter Buck,
muntteken ‚ (roos).
1765/61 R
1765 N
1766 N
1769
N
1780 N
Bekende afslagen etc.
1757 S
(zilver)
1758/57 R3
(zilver)
1758 R3
(zilver)
1759 R
(zilver)
1759 R3
(goud)
1760 N
(zilver)
1760 R3
(goud)
1761 R
(zilver)
1762 S
(zilver)
1763 S
(zilver)
1765 R3
(goud)
1780 R3
(koper met kabelrand)
Voorkomende voorzijde varianten:
VZ: A: Met punt achter DIA. in HOLLANDIA.
B: Zonder punt achter DIA in HOLLANDIA.
RAND: I : Zonder kabelrand.
II: Met kabelrand.
Info:
1702 diverse (particuliere) collecties 1707 diverse (particuliere) collecties 1708 PW 2007 1709 diverse (particuliere) collecties 1710/09 particuliere collectie 1710 diverse (particuliere) collecties 1711 VCSCH 290 nr.179 1712 diverse (particuliere) collecties 1713 diverse (particuliere) collecties 1714 diverse (particuliere) collecties 1715/14 diverse (particuliere) collecties 1715 diverse (particuliere) collecties 1716 diverse (particuliere) collecties 1717 diverse (particuliere) collecties 1720 diverse (particuliere) collecties |
1721 diverse (particuliere) collecties 1723 diverse (particuliere) collecties 1739 diverse (particuliere) collecties 1741 diverse (particuliere) collecties 1742/41 diverse (particuliere) collecties 1742 diverse (particuliere) collecties 1754* PW 2007 1754** PW 2007.12 1765/61 PW 2007 1765 diverse (particuliere) collecties 1766 diverse (particuliere) collecties 1769 diverse (particuliere) collecties 1780 diverse (particuliere) collecties 1780 met kabelrand, particuliere collectie. |
1702
(zilver) VCLS 24 nr.248 1702 (goud 6,90 gram) VCLS 24 nr.191 1710 (zilver) VCLS 23 nr.316 1717 (zilver) VCLS 24 nr.249 1717 (goud 6,90 gram) PW 7007.7 1720 (goud) Jaaroverzicht 1988 1723 (goud 6,90 gram) PW 7007.7 1725 (zilver) 1739 (piedfort koper 6,80 gram) PW 2007.10 1739 (zilver) VCLS 24 nr.248 1739 (goud 5,19 gram) VCLS 29 nr.238 1739 (goud 7,08 gram) VCLS 24 nr.192 1740 (zilver 3,81 gram) VCKdeG 28 nr.126 1740 (goud) Jaaroverzicht 1987 1741 (zilver) PW 7007.5 1742 (zilver) VCLS 25 nr.560 1743 (zilver) Künker veiling 414 lot 4458 (ex Beuth) 1744 (zilver) VCLS 26 nr.526 1744 (goud 6,90 gram) PW 7007.7 1745 (zilver) VCCI 54 nr.198 1745 (goud 6,90 gram) PW 7007.7 1746 (zilver) VCLS 24 nr.250 1747 (zilver) VCLS 26 nr.527 1748 (zilver) VCCI 54 nr.199 |
1749 (zilver) VCLS 21 nr.209 1749 (goud 5,25 gram) PW 7007.6 1750 (zilver) VCLS 24 nr.251 1751 (zilver) VCLS 23 nr.316 1752 (zilver) VCLS 23 nr.317 1752 (goud 6,90 gram) PW 7007.7 1753 (zilver) VCLS 21 nr.210 1753 (goud 5,25 gram) VCLS 26 nr.418 1754 (zilver) VCLS 23 nr.317 1755 (zilver) VCCI 54 nr.200 1755 (goud 5,22 gram) VCLS 24 nr.193 1756 (zilver) VCLS 24 nr.251 1757 (zilver) VCLS 26 nr.529 1758/57 (zilver) 1758 (zilver) PW 7007.5 1759 (zilver) VCLS 26 nr.529 1759 (goud 6,90 gram) PW 7007.7 1760 (zilver) VCLS 26 nr.530 1760 (goud 6,90 gram) PW 7007.7 1761 (zilver) Künker veiling 414 lot 4460 (ex Beuth) 1762 (zilver) MPO 36 nr.706 1763 (zilver) VCLS 26 nr.530 1765 (goud 6,90 gram) PW 7007.7 |
ZJ (hybride kz×kz, 3,25gram) Nationale Numismatische Collectie
DNB
ZJ (incusum kz 3,23 gram) Nationale Numismatische Collectie DNB
en voorgekomen in VCCI 45+46 nr.137
1702 (piedfort geelkoper 5,4 gram) gezien in particulier bezit.
1721 (incusum vz 2,77 gram) Nationale Numismatische Collectie DNB
1739 (piedfort 13,00 gram) Nationale Numismatische Collectie DNB
1739 (hybride vz×vz, 3,11 gram) Nationale Numismatische Collectie DNB
1739 (incusum vz, 3,42 gram) Nationale Numismatische Collectie DNB
Wettelijk voorschrift: resolutie Staten van Holland en
West-Friesland van 13 december 1701. Uit een mark 64 stuks is
ca. 3,85 gram. Remedie 4 stuks per mark. Sinds 1716 geslagen
volgens nieuwe resolutie van de Staten van Holland van 30 maart
1716. Uit een mark werks 75 á 76 stuks is ca. 3,24 gram per
stuk. Over de aanmunting van duiten was geen sleischat
verschuldigd.
Recent is in een internet veiling een duit 1710 verkocht waar de
derde 1 in het jaartal over een 0 is geplaatst. Op de foto is niet goed te zien
of het laatste cijfer ook over een ander cijfer is geplaatst maar mogelijk
betreft het hier een jaartalwijziging 1710 over 1709.
In veilingcatalogus
290 van Schulman komt onder nummer 179 een duit 1766 voor welke is overgeslagen
op een duit met Bourgondisch kruis, mogelijk een oude Hollandse duit van het
type HOL.3. Er komen vaker duiten voor waar extras op staan zoals op deze duit
uit 1766. Het is moeilijk om precies te zeggen of het hier om een gewijzigd
stempel gaat of om overblijfselen van een oorspronkelijke munt welke is hermunt. De heer J.E. ter Gouw9
vermeld dat er ook Hollandse duiten van dit type voorkomen met de jaren 1730,
1738 t/m 1747 en 1749 t/m 1763. Hij heeft hier mogelijk de zilveren duiten
meegerekend want van diverse jaren die hij opsomt bestaan geen koperen
exemplaren. In 1702 is voor 272.462 mark koper vermunt tot duiten. Dit geeft de
formidabele oplage van ca. 17.460.557 stuks10.
Dit enorme aantal zorgde ervoor dat er de eerstvolgende paar jaren geen duiten
aangemunt hoefden te worden. Pas in 1707 werden wederom duiten aangemunt. In 1722 werd er
afgesproken dat er een tijdje geen koperen duiten door Holland en West Friesland
zouden worden geslagen. Beide gewesten sloegen in 1723 voorlopig de laatste
duiten. West-Friesland zou in 1727 nog een klein aantal duiten hebben geslagen
maar dit jaar ben ik nog nergens tegengekomen.
Het jaartal 1702 is bekend met
een klop welke een borstbeeldje vertoond. Deze klop is beschreven door J.C. van der Wis onder nummer E-2. Het betreft een afslag van een ponsoen
door zilversmid Dirk ten Brink te Amsterdam. Een duit 1742 is bekend met de klop
gekroonde hamer. Deze klop is door van der Wis beschreven onder nummer G-7011.
De klop toont een
gekroonde rechtopstaande hamer. Dit merkteken blijkt een waardigheidsteken welke
ijkmeesters soms sloeg in gewichten ten teken van zijn lidmaatschap van het
gilde12. Deze klop is ook aangetroffen op
een Westfriese duit. Een klop kruis binnen een ronde instempeling wordt twee maal genoemd in de catalogus
van kloppen door J. van der Wis, namelijk onder nummer G-72 en G-79. De
vermelding G-72 is aangetroffen op een Westfriese scheepjesschelling van 1754.
De klop G-79 (binnen een ronde instempeling een kruis) is aangetroffen op een
Hollandse duit van 1769 en is aanwezig in de Nationale Numismatische Collectie
DNB. De klop is niet opgehelderd en de kloppen in dit
hoofdstuk zijn dan ook veelal een particuliere initiatief om de een of andere
duistere reden. Een ander in 2007 gevonden exemplaar komt uit de omgeving van Utrecht, zie hier
een afbeelding. Andere onbekende kloppen staan op deze sterk afgesleten duit van
Holland, op beide zijden een lelie met op 1 zijde nog een 7 bladige bloem er
bij. In de Nationale Numismatische Collectie DNB zit nog deze duit met de klop
RI. Er bestaan replica duiten met het jaartal 1739, zie hier een exemplaar.
Pas
in 1739 werden weer volop duiten aangemunt. In 1738 berichtten de raden en
generaalmeesters van de munt de Staten van Holland en West Friesland namelijk
dat er in Holland een schaarste aan duiten begon te ontstaan. In juni van dat
jaar gaven deze vervolgens toestemming om ca. 36000 pond Zweeds koper aan te
schaffen om te vermunten tot duiten. In december werd vervolgens nog eens
toestemming gegeven om ca. 13000 pond koper aan te schaffen uit een in 1738 op
de Veluwe opgerichte kopermolen. Holland bevond dit koper "1 ten 100
goedkoper dan dat uit Zweden" en zal er later nog meer koper betrekken. Te
Holland en West Friesland worden vervolgens van dit koper duiten geslagen met
het jaartal 1739. In de jaren daar op volgend zal er meerdere keren toestemming
worden verleend tot het aankopen van koperen muntplaten.
Opsomming van de koper
aankopen15:
26-07-1738, bij de
kooplieden Anthony en Johannes Grill te Amsterdam 38775 pond Zweedse duitplaten.
13-01-1739, van koopman
Daniël Mitz te Amsterdam 12786 pond Veluwse duitplaten.
01-04-1741, bij de
kooplieden Anthony en Johannes Grill te Amsterdam 13750 pond Zweedse duitplaten.
02-06-1742, bij de
kooplieden Anthony en Johannes Grill te Amsterdam 17050 pond Zweedse duitplaten.
17-08-1753, van koopman
Daniël Mitz te Amsterdam 34752 pond Veluwse duitplaten.
02-03-1765, van koper
handelaar Johan Hessels te Apeldoorn 35370,5 pond Veluwse duitplaten.
17-06-1769, van koper
handelaar Johan Hessels te Apeldoorn 16545 pond Veluwse duitplaten.
31-08-1779, van koper
handelaar Johan Hessels te Apeldoorn 35325 pond Veluwse duitplaten.
Dit aangeschafte koper
werd verdeeld over de munthuizen van Holland en West Friesland. Op de Hollandse
munt te Dordrecht zijn vervolgens globaal geslagen:
Jaar: | Oplage (bij benadering): | Gebruikte stempels (VZ+KZ): |
1739 1741/42 1754 1765/66 1769 1780 |
5.277.288 3.145.602 3.427.942 3.548.592 1.686.592 3.473.808 |
200 stuks 157 stuks 160 stuks 240 stuks 112 stuks 318 stuks |
De
stempelsnijder van Holland ontving 1 gulden per gemaakt
duiten stempel. Als we de oplage cijfers delen door het
aantal stempelparen dan komen hier zeer verschillende
cijfers uit. In 1739 konden per paar stempels ruim 52.000
duiten worden geslagen. In de jaren 1741/42 werden slechts
20.000 stuks per stempelpaar geslagen. Het is mogelijk dat
er meer bovenstempels dan onderstempels werden gemaakt omdat
het bovenstempel het bewegende stempel was en meer krachten
moest opvangen dan het onderstempel. In de 16e en 17e eeuw
bestond een stempelpaar mogelijk uit drie stempels. Het
bovenstempel had toen nog meer te lijden omdat toen nog de
hamer werd gehanteerd. Met een hamer werden meerdere zware
klappen op het bovenstempel gegeven die daardoor extra snel
versleten raakte.
Van dit type duiten met het jaartal 1702 zijn diverse afwijkende exemplaren bekend
die betiteld moeten worden als "maakwerk" of stukjes
huisvlijt. Het zijn gewone duiten van 1702 die zijn
omgewerkt tot exemplaren die een belangrijke (politieke)
gebeurtenis herdenken/gedenken. Sommige exemplaren
lijken zelfs afgietsels van duiten welke daarna zijn
bewerkt.
1:
Een leeuw staand naar links in een gesloten tuin. De leeuw heeft met zijn
klauwen een speer vast met op de punt de zogenaamde vrijheidshoed. Aan de
vrijheidshoed zou nu echter een rouwband bevestigd zijn. Aanwezig in de
Nationale Numismatische Collectie DNB, dit exemplaar en voorgekomen in VCLS 24 nr. 257.
Als je echter kijkt naar de zogenaamde rouwband lijkt het
meer op een wat losse beschadigingen in het stempel. Ook de
andere zijde heeft een beschadiging bij de 0 in het jaartal
1702. Mogelijk zijn deze beschadigingen verkeerd
geďnterpreteerd, mede omdat er andere bewerkte exemplaren
voorkomen die hierna zijn afgebeeld. Die zijn echter zeer
duidelijk en het is goed te zien dat die exemplaren zijn
bewerkt.
In het jaar dat het nieuwe
zwaardere type duit werd ingevoerd (1702) overleed op 18 maart koning-stadhouder
Willem III. Hij was koning van Engeland en stadhouder van de Republiek der
Nederlanden. Dit stukje maakwerk met de rouwband aan de hoed zou dan naar
aanleiding van zijn overlijden zijn gemaakt. Johan Willem Friso,
de 14 jarige zoon van de inmiddels overleden Hendrik Casimir van Nassau werd nog
door hem aangewezen als zijn opvolger. Deze verdronk echter tijdens het
oversteken van het Nieuwediep bij de Moerdijk.
2: De leeuw is omgewerkt naar een ooievaar, naast de ooievaar prijkt de speer met de
vrijheidshoed. Een exemplaar is aanwezig in de Nationale
Numismatische Collectie DNB.
Deze bewerkte duit met de
ooievaar kan mogelijk iets te maken hebben met de dood van Willem III of met
de opvolging van Johan Willem Friso. Ook wordt het Haags verbond welke gesloten
werd op 7 september 1701 tussen Engeland, de Republiek en de keizer van
Oostenrijk met dit type in verband gebracht.13
3: De leeuw is zo aangepast dat hij in zijn ene
klauw een kromzwaard vast heeft en in de andere klauw een haan. (Het lijkt er op dat
hij de kop van de haan er af wil slaan.)
Meerdere exemplaren zijn aanwezig in de Nationale
Numismatische Collectie DNB. Aan deze exemplaren is goed te
zien dat het bewerkte duiten zijn. Zie dit exemplaar en
deze.
Een derde exemplaar heeft ook een bewerkte keerzijde waar
een ooievaar op is aangebracht.
De republiek was gedurende
de tweede helft van de 17e eeuw voortdurend in strijd met Frankrijk. Van
1700-1712 kwam hier ook nog eens de kwestie bij van de Spaanse successie oorlog
waardoor de banden met Frankrijk verder verslechterden. De haan is het symbool
voor Frankrijk zodat deze duit een soort propaganda boodschap uitstraalt. De
leeuw (symbool voor de republiek) zal de haan (Frankrijk) onthoofden en zo de
overwinning behalen.
4:
Een leeuw staand in een tuin met een speer in de hand waarop de vrijheidshoed
prijkt. Naast de leeuw is het stadswapentje van den Haag geklopt (zie hier een
afbeelding).
Het wapenschildje van den
Haag is op deze duit naast de leeuw ingeslagen (geklopt), waarschijnlijk op
particulier initiatief. Mogelijk om de opvolging van Willem III door Johan
Willem Friso te vieren of om het Haags verbond (tegen Frankrijk) tussen Engeland, de republiek en
de keizer van Oostenrijk te gedenken.
Noten:
1: Dr. H.E. van
Gelder De Nederlandse munten
Het spectrum b.v. 1965.
2: Dr. C. Hoitsema De
munt van Holland KPK 09 F 004
Het archief v/h serment v/d
werklieden en munters v/d munt van Holland.
Zie ook W. Dolk Het serment van de
munt van Holland te Dordrecht.
3: Dr.
H. Enno van Gelder De munthervorming tijdens de Republiek 1659 - 1694
Amsterdam 1949, blz. 57-61.
4: Zie o.a. H.W.
Jacobi Het geheim van de Vallenberg, een valsemunterswerkplaats uit de 16e
eeuw
Brochure n.a.v. tentoonstelling van de
vondst
Ed. van Gelder Schat uit Vallenberg naar
muntmuseum
Muntkoerier 10, 1994. Omni-trading b.v.
5: P.O. van der
Chijs De munten der voormalige graafschappen Holland & Zeeland
vd Chijs beeldenaar, herdruk AMNU Amstelveen
1982.
6: Mr. L.W.A. Besier
De muntmeesters en hun muntslag 1574-1813
Reprint Rotterdam 1972.
7: H. Enno van Gelder Het oudste kopergeld in de Nederlanden JMP 49 (1962).
8: Mr. L.W.A. Besier
De muntmeesters en hun muntslag 1574-1813
Reprint Rotterdam 1972.
9: J.E. ter Gouw Een
merkwaardige (zilveren) Hollandse duit
Verschenen in het jaarboek van de
vereniging voor munt en penningkunde (JMP) 1906 blz.301-303.
10: Bron: doctoraal scriptie Drs. A.A.J. Scheffers, de munt van West-Friesland 1652-1704.
11: J.C. van der Wis
Catalogus van kloppen
Verschenen in de encyclopedie van
munten en bankbiljetten, uitgave Bohn, Stafleu en van Loghem.
12: Zie
D.A. Wittop Koning en G.M.M. Houben "2000 jaar gewichten in de
Nederlanden" blz.81.
Uitgeversmij. De tijdstroom
Lochem-Poperinge 1980.
13: Zie
B.H.J. te Boekhorst De Hollandse tuin
Verschenen in de muntkoerier,
uitgave Omni-Trading b.v.
14: Met dank aan de heer A. de Man voor deze informatie over Herman van den
Honert.
http://home.wanadoo.nl/audeman/vandenHonert.htm
15: Bron: de Hollandsche en
Westfriesche duiten 1739-1780, door Aug. Sassen.
Oorspronkelijke bron: rekeningen in het rijksarchief te den
Haag, inventaris-Domeinen-Holland nr. 689.
16: Zie J.E. ter Gouw in TMP 1903 blz.133.
17: Zie J.E. ter Gouw in TMP 1904 blz.150-151.