De munt van Utrecht
Het gebied dat nu de provincie Utrecht is en de stad Utrecht zelf hebben al een zeer lange geschiedenis wat het slaan van munten betreft. In de vroege middeleeuwen is er gemunt te Dorestad (Wijk bij Duurstede) wat toen een zeer belangrijke handelsplaats was. In de aanvang naar de latere Middeleeuwen verleende Keizer Otto I in 937 aan bisschop Balderik het recht om munt te slaan. Er zijn uit die periode echter (nog) geen munten bekend. In 953 werd dit recht nog eens herhaald en vanaf die tijd is er te Utrecht op grote schaal gemunt. Eerst nog op naam van de Duitse keizers maar later op naam van de bisschoppen van Utrecht. Deze bisschoppen hebben niet alleen in Utrecht munten geslagen maar ook in diverse bisschoppelijke bezittingen verspreid over het toenmalige Nederland. Bekende bisschoppelijke muntplaatsen waren onder andere Deventer, Stavoren en Groningen.
Eind 14e eeuw begon de stad Utrecht voorzichtig munten te slaan op naam en voor rekening van de stad zelf, stedelijk geld dus. De stad Utrecht heeft nooit muntrecht gehad maar omdat de stedelijke aanmuntingen altijd kleingeld betrof (waar zeer weinig winst op werd behaald) werd dit waarschijnlijk door de bisschoppen door de vingers gezien. De eerste stedelijke munten leken erg veel op het bisschoppelijke kleingeld uit die tijd. Dit stedelijke kleingeld werd voornamelijk geslagen voor het gewone en arme volk van Utrecht. De tekst en de afbeeldingen op deze munten geven dit ook aan. Zo komt bijvoorbeeld Sint Maarten (beschermheilige van de armen) op het kleingeld voor en de teksten DENARIUS PAUPERUM en DIT IS DER ARMEN PENNING. Te Utrecht zijn in 1523 de eerste van zuiver koper gemaakte duiten geslagen in de noordelijke Nederlanden (zie UTR.5). Dit type duit is echter zeer kort geslagen (van 23 februari 1523 tot 13 augustus 1523) waardoor het een vrij zeldzaam type is.
Het Koninklijke munthuis te Hasselt (Overijssel) werd in 1567 gesloten en verplaatst naar Utrecht. Hier werd vanaf 1568 verder gemunt op naam van Philips II. Op 8 november 1576 tekende ook Utrecht de pacificatie van Gent waardoor het zich aan de muntwetten verbond die werden uitgevaardigd door de Staten-Generaal. Er is echter nog tot in begin 1577 op de oude voet gemunt daar er een 1/10 Philipsdaalder bestaat met het jaartal 1577. In 1577 vond de stad Utrecht dat er weer pasmunt geslagen moest worden omdat er een tekort hieraan ontstaan was. Men informeerde bij de muntmeester van de Koninklijke munt of hij bereid was om kleingeld voor de stad te slaan. Deze zond eerst de advocaat der Staten, Mr. Floris Thin, naar Brussel om te vragen of hij hiertoe gemachtigd was. Op 18 januari 1578 werd de machtiging verleend en er werd dat jaar begonnen met het slaan van kleingeld op naam en voor rekening van de stad. In deze periode zijn koperen duiten (UTR.8) en oorden (UTR.9, 10 en 11) geslagen welke nog het wapen en de naam en titels van Philips II dragen. De eerste koper aanmuntingen vinden daarna pas weer sinds 1619 plaats (UTR.12). Dit type werd echter veelvuldig nagebootst door de munt te Rekem (Belgie) zodat in 1657 een nieuwer, groter en zwaarder type werd ingevoerd (UTR.13 t/m 16).
Net als de andere provincies hadden ook de provincie Utrecht en de stad Utrecht te kampen met zeer veel vreemd en slecht kopergeld onder andere uit Rekem). In 1702 introduceerde Holland een nieuw en zwaarder type duit als aanzet om de kleingeld situatie te verbeteren. Het Utrechtse type van na 1657 was echter al een vrij fors model vergeleken met die van andere provincies. De stadsraad besloot daarom dat de nog goede exemplaren van dit type in gebruik mochten blijven mits zij geklopt werden (1702). Toen echter bleek dat deze maatregel niet afdoende was en zelfs de klop nagemaakt werd besloot de stad kort daarna alle oude duiten in waarde te halveren. Pas in 1711 gaf ook de stad Utrecht een nieuw en zwaarder model duit uit die het jaartal 1710 droeg. Dit sobere model werd in 1739 vervangen door een type dat gedurende de gehele 18e eeuw onveranderd is gebleven (op enkele kleine wijzigingen na). Deze 18e eeuwse duiten komen vaak nog in een hele mooie kwaliteit voor en bestaan van een groot aantal jaren.
De stad Utrecht
De stad Utrecht vindt zijn oorsprong in de
Romeinse tijd. Het tegenwoordige Domplein was het Romeinse middelpunt van de
stad. Hier was een legerkamp gevestigd waaromheen de stad is ontstaan. Na het
vertrek van de Romeinen is deze plek op kleine schaal bewoond gebleven totdat
het in de middeleeuwen weer opbloeide en uitgroeide tot het bisdom Utrecht.
Tijdens opgravingen op het Domplein werd een leren beurs gevonden met daarin 50
aurei (Romeinse gouden munten). Onder de exemplaren zat een hele serie (36
stuks) van keizer Nero welke zijn portret laten zien van jonge jongen tot man.
De munten zijn nu te bezichtigen in het centraal museum te Utrecht.
Utrecht mag zich bezitter noemen van de hoogste domtoren van Nederland (112
meter). Deze in 1382 gereed gekomen toren heeft ook gediend als schuil- en
verdedigingsplaats voor de bisschop van Utrecht in woelige tijden. De toren
heeft zeven luiklokken die samen 25 ton wegen.
Verder is de stad bekend vanwege de ondertekening van de Unie van Utrecht in
1579. Deze ondertekening vond plaats in het raadhuis van Utrecht. In 1713 werd
ook de vrede van Utrecht getekend in dit raadhuis.
Het munthuis
Over de locatie van de zeer vroege munthuizen is zeer weinig tot niets bekend. Pas van latere perioden is wat meer bekend. Uit deze gegevens blijkt dat het munthuis van Utrecht diverse locaties in de stad heeft gehad. Een huis aan de Korte Nieuwstraat (toen Sint Pauwelsgang) heeft in de 14e/15e eeuw de bisschoppelijke munt gehuisvest. Dit was gelegen op het gebied van Sint Paulus dicht bij het bisschopspaleis. In 1363 was hier ene Sijbe werkzaam als muntmeester. De Koninklijke munt die in 1567 uit Hasselt verplaatst werd naar Utrecht was gevestigd aan het einde van de Munt- of Sacksteeg. Dit muntgebouw heeft tot circa 1647 ook nog de provinciale munt gehuisvest. Om onbekende redenen is de munt rond 1647 verhuisd naar enkele gebouwen van het Sint Ceciliaklooster. Hoogst waarschijnlijk was de behoefte aan een ruimer gebouw wel de hoofdreden. Reeds in 1644 werd al bekeken of het gebouw geschikt was om de munt te huisvesten. Het Cecilia klooster was gelegen tussen Neude en Nieuwe gracht. Het was een zeer groot complex dat groot genoeg bleek voor de huisvesting van de munt en voor woongelegenheid voor de muntmeester. Dit gebouw heeft lange tijd gediend als munthuis. De munten van koning Lodewijk Napoleon zijn hier geslagen en tot 1911 ook de munten van het Koninkrijk Holland. Toen de oude munt te klein werd verhuisde men in 1911 naar een nieuw en groter gebouw aan de Leidse weg. Nog steeds worden onze hedendaagse munten geslagen in dit muntgebouw te Utrecht.
Wapens
Er zijn twee wapens die in het gebied
Utrecht zijn gebruikt, het provinciewapen van Utrecht en het stadswapen van
Utrecht. Het provinciewapen is gevierendeeld met in de kwartieren afwisselend een
leeuw en een kruis (1).
Een soortgelijk wapen is ook gebruikt in de middeleeuwen door sommige Utrechtse
bisschoppen, echter dan verweven met enkele van hun eigen familie wapens. Op de
vroege koperen munten is een eenvoudig schuin gedeeld wapenschild gebruikt
waarvan een deel voorzien is van een ruitversiering (2). Tijdens de aanmuntingen
welke nog op naam van Philips II in het Koninklijke munthuis zijn geslagen is
het Oostenrijks-Bourgondisch wapenschild gebruikt (3). Hierin staan de wapens
van Oostenrijk (faas), Valois (3 lelies), Bourgondië (schuine balken), Brabant
(leeuw) en Vlaanderen (de leeuw in het kleine schildje).
In de 17e eeuw wordt de versiering heel verschillend ingevuld, er komen dan als
versiering vlammen (4), puntjes/streepjes, horizontale arcering (5) en verticale
arcering (6) voor. In de 18e eeuw wordt het wat uniformer en is het wapen
vrijwel altijd verticaal gearceerd.
Muntteken
Er zijn op de koperen munten van de stad Utrecht geen muntmeestertekens gebruikt. Op zilveren munten uit de periode 1674-1738 komen deze wel voor en op sommige zilveren munten komt ook wel een klein stadswapentje van Utrecht voor als muntteken. Dit kleine stadswapentje van Utrecht komt ook voor als klop op laat 17e en vroeg 18e eeuwse duiten.
Officieren op de munt te Utrecht
(voor zover bekend)
MUNTMEESTERS: |
VAN - TOT: |
Bisschoppelijke
muntmeesters: Daniël van der Heyden Arent Franksz. Van Papenvelt Frank van Papenvelt Stedelijke en provinciale muntmeesters: Willem Bonert Jan (de munter) Willem Bonert Adriaen Pietersz. van Delft en Arent Wernersz. Joost van Eyck Floris Florisz. Hendrik Joostenz. van Dompselaer Hendrik Hendriksz. van Dompselaer Floris van Dompselaer Johan van Vianen van Jaersvelt Margaretha van Blanckevelt (weduwe van Johan) Nicolaas van Daell Judith Freijs van Daell van Dolre (weduwe) Johannes Gerobulus Johan van Rijnevelt Mr. Adriaen van der Heijde Vacature Johan van Romondt (vader) Sibertus van Romondt (zoon) Hendrik Mauritsz. Eijck Johan van Romondt Johan Ernst Novisadi (alleen) J.E. Novisadi met zoon Johan Christoffel Johan Christoffel Novisadi (alleen) Johan George Holtzheij Carel Frederik Wesselman Johan Sebastiaan van Naamen Maximiliaan Mahne (adjunct) Gideon Jan Langerack du Marchie Servaas |
1496 - 1513 1499 - 1509 1503 - 1520 1509 - 1510 1511 1513 - 1523 1523 - 1526 1527 1567 - 1572? 1573 - 1587 1587 - 1615 1615 - 1628 1628 - 1633 1633 - 1635 1635 - 1642 1642 - 1643 1643 - 1662 1662 - 1673 1674 - 1677 1678 1679 - 1710 1710 - 1732 1732 - 1734 1734 - 1738 1738 - 1761 1761 - 1766 1766 - 1771 1771 - 1776 1777 - 1782 1782 - 1797 1792 - 1795 1797 - 1815 |
Floris Florisz. was Koninklijk muntmeester
te Utrecht. Hij werd opgevolgd door Hendrick Joostensz. van Dompselaer die eerst
van 1562-1565 essayeur op de munt te Hasselt was. Hij werd op 3 april 1573
koninklijk muntmeester en ging later over in dienst van de Staten van Utrecht.
In 1577 onderhandelde de stad Utrecht met hem over de voorwaarden waarop hij de
stadsmunt van Utrecht zou willen bedienen. Op 4 februari 1578 werd hij tot
stadsmuntmeester beëdigd in een vergadering van burgemeesteren en schepenen.
Ook werden vier muntgezellen aangenomen, Jan de Man, Gelis Gorgon, Jacob Eernen en
Jan Derckss. van Hasselt. Na zijn dood in 1587 volgde zijn zoon Hendrick hem op
als muntmeester. Hij deed in 1615 afstand van zijn ambt en werd opgevolgd door
zijn jongere broer Floris. Deze trad op zijn beurt af in 1628 en werd opgevolgd
door goudsmid Johan van Vianen van Jaersvelt. Toen deze reeds in 1633 overleed
mocht zijn vrouw Margaretha van Blanckevelt het ambt waarnemen tot een opvolger
beschikbaar was. In 1635 werd goudsmid Nicolaes van Daell aangenomen als
muntmeester. Toen deze in 1642 overleed mocht ook zijn vrouw het ambt weer
waarnemen tot een opvolger bekend was. Wederom werd een goudsmid aangenomen in
de persoon van Johannes Gerobulus. Onder zijn muntmeesterschap verhuisde de munt
van de Sacksteeg naar een nieuw pand in het Sint Caeciliaklooster.
Muntmeester Johan van Reynevelt werd in 1674 oneervol ontslagen. Mogelijk omdat
hij de minimumprijs van zilver ontdook en ook zilver inkocht terwijl dit
verboden was. Na hem werd Adriaen van der Heyde muntmeester als beloning voor
zijn rol tijdens de Franse inval in het rampjaar 1672. Hij gebruikte als
muntmeesterteken een paaslam uit zijn familiewapen. Vanwege het overvloedige
werk riep hij de hulp in van Johan van Romondt. In 1677 trad van der Heyde af en
kon Johan van Romondt hem opvolgen. Johan was de zoon van de Westfriese
muntmeester Diederik van Romondt. Na zijn dood in 1710 werd hij opgevolgd door
zijn zoon Sibertus. De van Romondts gebruikten als muntmeesterteken een rozet
afkomstig uit hun familiewapen (afgebeeld bij West-Friesland). Toen Sibertus van Romondt stierf kon zijn
circa 18 jarige zoon Johan hem nog niet opvolgen. Het korte muntmeesterschap van
Hendrik Mauritsz. Eijck na Sibertus van Romondt was dus wel zeker bedoeld om het
ambt bezet te houden voor zijn nog jonge zoon Johan van Romondt.
De familie Eijck voerde een familiewapen bestaande uit in zilver
drie groene eiken op een grasgrond. Bovenin een blauw schildhoofd beladen met
drie gouden sterren. Op het moment dat Johan van Romondt 20 jaar werd vertrok
Eijck en werd door Johan opgevolgd. Reeds in 1738 raakte hij in opspraak vanwege
guldens van slecht gehalte. Als gevolg hiervan moest hij ontslag nemen wat hem
dan ook werd verleend. Deze guldens stonden nog lange tijd daarna bekend als
"Romondts guldentjes". Zijn opvolger werd Johan Ernst Novisadi
welke voor die tijd juwelier te Amsterdam was samen met zijn broer Carl
Christiaan Novisadi. Zijn broer werd in 1757 muntmeester van Gelderland maar
kwam daar in opspraak vanwege te lichte guldens en drieguldens (zie bij
Gelderland). Hij heeft zijn broer toen geholpen om deze crisis te bezweren.
Johan Ernst Novisadi werd in 1766 opgevolgd door zijn zoon Johan Christoffel die
al een tijdje in opleiding was bij zijn vader. Toen zijn tweede muntbus over de
jaren 1769-1770 werd geopend bleek na controle van de zilveren dukaten dat deze
van te laag gehalte waren. Marcellis Emants was de essayeur-generaal die ook bij
deze controle betrokken was. Deze Marcellis Emants was ook betrokken
bij de zaak van de te lichte guldens in Gelderland. Hij werd toen in
verlegenheid gebracht omdat hij de Gelderse muntmeester Carl Christiaan Novisadi
had aanbevolen. Waarschijnlijk vanwege de fouten die toen zijn gemaakt en de
deuk die hij waarschijnlijk toen heeft opgelopen werd er nu veel krachtiger
opgetreden. Johan Christoffel Novisadi werd schuldig bevonden aan de aanmaak van
slechte zilveren dukaten en kreeg als gevolg hiervan op 12 juni 1771 ontslag.
Aan de hand van deze zaak en de in zijn ogen schandalige behandeling heeft de
muntmeester toen een uitgebreid verslag geschreven waarin hij zijn visie geeft
op het hele gebeuren. Hij werd opgevolgd door Johan George Holtzhey.
Muntmeester Carel
Frederick Wesselman was de zoon van Pieter Wesselman en Hendrina Pluym. Hij was
geboren te Beekbergen op 12 April
1746 en huwde op 18 februari 1770 te Amsterdam met Anna Sebilla Wilhelmina
Plencker. Op 19 Oktober 1781 kocht hij van Nicolaas Antonius, graaf van Arberg,
het kasteel en de heerlijkheid van Helmond. Wesselman overleed te Helmond op 25
Januari 1825. Hij en Johan Sebastiaan van Naamen zijn beiden nog in
onderhandeling geweest met de Staten van Holland om te Dordrecht eventueel muntmeester te
worden.
STEMPELSNIJDERS: |
VAN - TOT: |
Adriaen Pietersz. van Delft Joost van Eijck Arent Gheelvoet Jeronimus van den Manacker (Antwerpen) Cornelis van Eijck Hermen Claesz. Claes Petersz. van de Vogelaer Joachim Cornelisz. van Vloock Arent van Nijevelt Frederick Cornelisz. van Vloock Roelof Wolphertsz. van Cuijlenburg Daniël Drappentier (voor de schroefstempels) Pieter van Cuijlenburg Roeland van Cuijlenburg Jan van Wijck (incidenteel) Huijskens (incidenteel) Cornelis van Swinderen Laurens Natter Johann Conrad Marmé Johann Wilhelm Marmé Hendrik de Meijer (alleen) Johann Wilhelm Marmé met Hendrik de Meijer |
?? - 1523 1527 15?? - 1571 1571 1571 1575 - 1578 1578 - 1621 1620 - 1621 1621 - 1634 1634 - 1646 1647 - 1671 1671 - 1674 1674 - 1719 1720 - 1738 1725 ?? - ?? 1738 - 1757 1757 1757 - 1763 1763 - 1795 1795 - 1802 1802 - 1810 |
De stad Utrecht benoemde haar eigen
muntpersoneel als er weer behoefte was om kleingeld te laten slaan. Deze lieden
zijn echter bijna altijd dezelfde die ook voor het gewest Utrecht werkzaam
waren. Stempelsnijder Roelof van Cuylenburgh was genoopt om in 1738 ontslag te
vragen omdat zijn bekwaamheden als stempelsnijder ver achterbleven. Hij werd
opgevolgd door Cornelis van Swinderen die in januari 1757 overleed. Hierna werd
op 20 mei 1757 de Duitse medailleur Lorentz Natter aangenomen als
stempelsnijder. Deze voelde zich echter meer artiest dan ambtenaar en heeft zich
waarschijnlijk ook daarnaar gedragen, reeds op 5 oktober 1757 kreeg hij eervol
ontslag. In zijn plaats werd toen Johann Conrad Marmé op 3 november 1757
beëdigd. Hij was stempelsnijder geweest op de Pruisische munt van Kleef maar
trok daar weg toen de Fransen de stad hadden veroverd en het munthuis werd
gesloten. In 1763 nam hij ontslag omdat het munthuis van Kleef weer werd geopend
en hij daar vervolgens weer naar terug ging. Op 17 december 1763 nam zijn zoon
Johann Wilhem Marmé zijn ambt te Utrecht over. Op de Utrechtse munt werkte
tegelijk met de familie Marmé de graveursknecht Hendrik de Meyer. Hij
solliciteerde te Dordrecht voor het ambt van stempelsnijder maar werd hier
afgewezen. Toen Johan Conrad Marmé terug ging naar Kleef probeerde hij
stempelsnijder van Utrecht te worden maar ook dit mislukte omdat de zoon van
Marmé werd aangesteld. Enigszins gefrustreerd ging hij in de politiek en sloot
zich aan bij de patriotten. Toen in 1795 de omwenteling kwam zag hij zijn kans
schoon en werd Johann Wilhelm Marmé afgezet en hij zelf als stempelsnijder
geïnstalleerd. Het ontslag van Marmé werd echter al spoedig ingetrokken maar
Hendrik de Meyer bleef wel als 2e stempelsnijder in dienst.
WAARDIJNS: |
VAN - TOT: |
Johan Bucquet Willem Vincentsz. van Drielenburch Jan Evertsz. van Capel Frederik Eliot François Eliot Arnoldus Eliot Leendert Jan Eliot (waarnemend) Mr. Balthasar Elias Abbema Justus Petrus Stuijvesande (waarnemend) Johan van Haeften Jan van der Weert Caspar ‘t Hoen |
1573 - 1577 1578 - 1618 1618 - 1651 1650 - 1695 1692 - 1727 1727 - 1764 1764 1764 - 1770 1765 1770 - 1798 1798 - 1806 1806 - |
ESSAYEURS: |
VAN - TOT: |
Jan Jansz van Mathen
(Vermaet) Johan Bucquet Lodewijk Alewijn Jacobus Foeck Joost Wtteneng Jan Roelofsz. van Cuijlenburg Willem van der Steeg (hulp essayeur) Louis la Lieu (tijdelijk waarnemend) Willem Soest Martinus van Voorst Willem van Voorst Frederik Eliot (tevens waardijn) François Eliot (tevens waardijn) Arnoldus Eliot (tevens waardijn) Leendert Jan Eliot Nicolaas de Brieder Valentijn Victor Koningsberger Idem met hulp van zoon Victor Jacob als adjunct Wilhelm Philip Theodor Engelbert Vaerst |
1573 1574 - 1576 1578 - 1579 1578 - 1600 1600 - 1601 1601 - 1640 1635 - 1638 1638 - 1639 1640 - 1661 1660 - 1662 1662 - 1664 1664 - 1695 1692 - 1727 1727 - 1764 1762 - 1765 1765 1765 - 1799 1792 - 1797 1799 - |
Essayeur Lodewijk Alewijn was de broer van
de Gelderse muntmeester Johan Alewijn. Hij was muntmeester te Vianen geweest en
vertrok in 1580 naar Friesland om daar te Leeuwarden muntmeester te worden
(1580-1590).
Over het lagere muntpersoneel op de Utrechtse munt is redelijk veel bekend. Veel
hierover is verschenen in een boekje van Maja Houtman en Janjaap Luijt, uitgegeven door het Nederlands muntmuseum.
Deze informatie is te veel om hier diep op in te gaan en ik wil hiervoor dan ook
graag verwijzen naar deze publicatie of de website die recent is
geopend waar deze informatie op is gezet (zie voor een link naar deze pagina de pagina met links
naar andere websites). Enkele personen zijn echter
het vermelden waard vanwege interessante wetenswaardigheden. Muntgezel Henrik
van Engelen werkte van 1609 tot 1612 te Utrecht en daarna o.a. te Antwerpen,
Aken en voor de abdis van Thorn. Steven Bitter kreeg na 1808 ontslag wegens het
stelen van gouden muntplaatje voor een dukaat. Matthijs van Beeck kreeg in 1715
ontslag wegens diefstal van goud en zilver. Omstreeks 1744 had ene Jan ter Engel
eigen goud meegenomen om op de munt te vermunten. Jurrien Schaat verloor zijn
baan in 1800 en werd gestraft omdat hij muntmaterialen had gestolen. In
hetzelfde jaar kreeg Jan Adam Matthijsz. gevangenis straf wegens diefstal van
grote hoeveelheden goud en zilver. Hij overleed in gevangenschap. Tegelijkertijd
werd Simon Schoenmaker, een persoonlijke vriend van Jan Adam Matthijsz.,
gevangen gezet voor hetzelfde vergrijp. Tenslotte werd Elias Bode in 1803 gepakt
vanwege diefstal van stukjes goud.
Dat een resolutie tegen drankgebruik in de munt niet overbodig was bewijst bijvoorbeeld het ontslag
van muntgezel Hendrik Breevoort in 1779. Deze werd in dat jaar ontslagen wegens
overmatig dronkenschap.
UTR.1: (biljoen) duitken.(
vdCh.XXII.20/21)
VOORZIJDE: Een binnen rand met daarin het stedelijk wapenschild welke schuin gedeeld is.
TEKST: FREDERIC: DE: BA (of variant). Dit is voluit: Fredericus de Baden en betekent: Frederik van Baden.
KEERZIJDE: Gevoet kruis welke de tekst en de binnen cirkel doorbreekt. Op het hart van het kruis ligt het wapentje van het sticht.
TEKST: :EPIS (CIVI) TRA IECT
(of variant). Dit betekent: bisschop van Utrecht.
Daniël van der Heyden
ZJ R (ca. 1496-1517)
Info:
ZJ P.O. vd Chijs XXII.20/21
Geslagen op naam van bisschop Frederik van
Baden (1496-1517). Na de dood van David van Bourgondië was hij de nieuwe
beschermeling van de Habsburgers. In 1517 droeg Frederik van Baden het bisdom
over aan Philips van Bourgondië. Dit type bestaat ook met een bolletje in beide
vlakken van het wapen op de voorzijde, zie hier een afbeelding.
Op een andere variant lijkt de naam van Frederik van Baden voluit geschreven als
(FREDERI)CVS.
UTR.2: (biljoen) drie mijt/duit.(
vdCh.XXII.8)
VOORZIJDE: Een binnen cirkel met daarin twee helmen en de letters P V O. Dit is voluit: Pax Vobis Omnibus en betekent: vrede zij u allen.
TEKST: MO. NO . PHI. EPI. TRAIECTE (of variant). Dit is voluit: moneta nova Philippus episcopus Traiecten en betekent: nieuwe munt van bisschop Philips van Utrecht.
KEERZIJDE: Gevoet en versierd kruis welke de tekst en de binnen cirkel doorbreekt. In het hart van het kruis het wapentje van het sticht en in elk vlak van het kruis een rondje.
TEKST: IVS TVS ES.DO MINE
(of variant). Dit betekent: de Heer is rechtvaardig.
Frank van Papenvelt
ZJ R (ca. 1517-1524)
Info:
ZJ P.O. vd Chijs XXII.8
Geslagen op naam van bisschop Philips van
Bourgondië (1517-1524).
UTR.3: (biljoen) duit.(vdCh.XXII.2/3
- PW 5001-5004)
VOORZIJDE: Bisschoppelijk wapenschild met vier kwartieren.
TEKST: + HENRICVS EPS TRIECT (of variant). Dit is voluit: Henricus episcopus Traiectum, en betekent: Hendrik bisschop van Utrecht.
KEERZIJDE: Gevoet en versierd kruis welke de tekst en de binnen cirkel doorbreekt, in de vlakken van het kruis staan leeuwtjes afgebeeld.
TEKST: ANN O.DO MINI.(of
variant) en het jaartal. Dit betekent: in het jaar onzes Heeren.
Adriaen Pietersz. van Delft en Arent Wernersz.
1525 R
1527 R2
Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
VZ: A: + HENRICVS. ELECTVS. TRA
B: + HENRICVS. ELECTVS. TRAIEC
C: + HENRICVS ELECTVS. TRAIE
D: + HENRICVS. ELEC. TRAIECT.
E: + HENRICVS EPS TRIECT
F: + HENRICVS. EPS. TRIECT
G: + HENRICVS EPS TRAIECT
H: + HENRICVS. EPS. TRAIECT
1: Wapenschild 1.
2: Wapenschild 2.
KZ: a: ANN / O.DO / MINI /(jaartal)
b: ANN / ODO / MINI /(jaartal)
Info:
Variant E1a (1525), particuliere collectie.
1525 diverse (particuliere) collecties
1527 diverse (particuliere) collecties
Geslagen op naam van bisschop Hendrik II
van Beieren te Wijk bij Duurstede. De types met ELECTVS zijn geslagen vóór
zijn inhuldiging als bisschop in september 1525. De types met EPS (episcopus)
zijn van na zijn inhuldiging.
UTR.4: (biljoen) duit.(Pietersen
18 - vdCh.XXV/XXVI.19-23)
VOORZIJDE: Een gedeeltelijke binnen cirkel met daarin een gevleugelde figuur (engel) welke een wapenschild voor zich vasthoud. Het wapenschild is schuin gedeeld, het kwartier linksonder is fijn geruit.
TEKST: CIVITAS TRAIECT (of variant) in middeleeuws schrift. Dit betekent: stad Utrecht.
KEERZIJDE: Een gedeeltelijke binnen cirkel met daarin Sint Maarten gezeten op een paard, hij snijd met zijn zwaard een stuk van zijn mantel af.
TEKST: AN DN I en jaartal. Dit is voluit:
anno Domini (jaartal), en betekent: in het jaar onzes Heeren (jaartal).
Willem Bonert.
1509
S 1517 R3
1510 R2
1518 R3
1512 R2
1520 R2
1514 R2
1521 R
1515 R2
1522 R2
1516 R
Bekende afslagen etc.
1509 U (goud)
Info:
1509 diverse (particuliere)
collecties 1510 MPO 36 nr.1081 1512 Pietersen 18 1514 Pietersen 18 1515 diverse (particuliere) collecties 1516 CMU 1509 (goud 2,92 gram) Pietersen 18a |
1517 diverse (particuliere)
collecties 1518 diverse (particuliere) collecties 1520 diverse (particuliere) collecties 1521 diverse (particuliere) collecties 1522 diverse (particuliere) collecties |
Duiten of "doytkens" geslagen met een zeer laag zilvergehalte. Het
jaar 1517 is geslagen met de 7 in het middeleeuwse schrift. Deze muntjes staan
o.a. beschreven in het boek van F. Pietersen waarin dit muntje voorkomt als
nummer 18. Het jaartal 1517 komt hier echter niet in voor en wordt wel in de
handel aangeboden als zijnde R3 (uiterst zeldzaam). Het jaartal 1518 is ook
recent terug gevonden, zie hier
en hier een afbeelding. Deze muntjes komen voor met
een klop van de Duitse stad Werl waardoor zij aldaar waarschijnlijk voor 3/8
pfennig mochten blijven rouleren. Zie hier nog een exemplaar met een mooie
duidelijke klop.
Klop van de stad Werl. |
Op 3 februari 1523 werd in het
buurspraakboek vermeld dat de koers van de duiten van vóór 1523 verlaagd werd
naar braemschen (in waarde gehalveerd). Bij juli 1524 staat er in een verdere
vermelding dat de gehalveerde duiten niet meer als betaling aangenomen behoefden
te worden omdat er genoeg duiten waren aangemunt van een nieuw type. Hiermee is
waarschijnlijk de duit met het jaar 1523 van het type UTR.5.1 bedoeld die echter
maar over een periode van ca. een half jaar geslagen is. Of er in die korte
periode werkelijk genoeg zijn geslagen om deze duitjes te vervangen lijkt
onwaarschijnlijk.
De engel
die het wapen vasthoud op
de voorzijde van deze
muntjes zal ongetwijfeld
zijn afgeleid van de
Duitse Schrikkelbergers
(engelgroschen). Dit
waren zilveren munten van
hoog gehalte geslagen
door Frederik III van
Saksen (1487-1525) en
zijn mederegenten.
UTR.5: (koper) duit.(Pietersen 22 - vdCh.XXVI.24 - PW 5101)
VOORZIJDE: Een binnen cirkel met daarin een schuin gedeeld wapenschild, het kwartier linksonder is fijn geruit.
TEKST: CIVITAS TRAIECTEN dit betekent: stad Utrecht.
KEERZIJDE: Gevoet en versierd kruis welke de tekst en de binnen cirkel doorbreekt.
TEKST: ANN O.DO MIN I. (of variant) en het
jaartal. Dit betekent: in het jaar onzes Heeren.
Adriaen Pietersz. van Delft en Arent Wernersz.
1523 R
Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
VZ: A: + CIVITAS . TRAIECTEN
B: + CIVITAS . TRAIETTEN
C: + CIVITAS o TRAICTEN
KZ: a: ANN / O . DO / MIN / I.1523
b: ANN / O . D / OMI / N 1523
c: ANN / O o D / OMI / N 1523
Info:
Variant Aa (1523), particuliere collectie.
Variant Cc (1523), particuliere collectie.
1523 diverse (particuliere) collecties
Wettelijk voorschrift: het besluit van de stad om de stempels te maken en daarmee als proef een half pond duitkens te munten dateerde van 13 februari 1523. De instructie om daadwerkelijk een muntslag te beginnen dateert van 23 februari 1523.
Muntmeesters waren de goudsmid Adriaen
Pietersz. van Delft (die ook de stempels heeft gesneden) en Arent Wernersz. De
muntperiode liep van 23 februari 1523 tot 13 augustus 1523 (ca. een half jaar).
Op deze laatste datum werd de aanmaak verboden door de stadsraad en 14 dagen
later werden de stempels ingeleverd.
UTR.6: (biljoen) mijt.(Pietersen 28 - vdCh.XXIX.onzekere)
VOORZIJDE: Stedelijk wapenschild, schuin gedeeld in twee kwartieren.
TEKST: + SIVITAS TRAIE (of variant). Dit is voluit: SIVITAS TRAIECTUM, en betekent: stad Utrecht.
KEERZIJDE: Gevoet kruis welke de tekst en de binnen cirkel doorbreekt. Op het centrum van het kruis ligt het wapenschildje van het sticht.
TEKST: Niet precies bekend.
Pieter Jonghelinck?
ZJ R2 (ca.1538)
Info:
ZJ CMU
Wettelijk voorschrift: mogelijk een ordonnantie van keizer Karel V van 14 november 1532. Massa ca. 0,40 tot 0,45 gram.
In bovengenoemde ordonnantie werd bevolen
dat er witte in plaats van zwarte penningen zullen worden ontvangen en
uitgegeven genaamd Utrechtse duitkens van onze slag. De waarde was een Vlaamse
mijt per stuk, 48 duitkens voor een stuiver. Deze muntjes zijn hoogst
waarschijnlijk te Antwerpen voor de stad Utrecht geslagen. Uit oude rekeningen
blijkt dat in het jaar 1538 ene Cornelis Aertsz. naar Antwerpen is afgereisd om
aldaar de doytgens af te halen die daar op bevel van de stad waren gemunt. Uit
oude rekeningen over de periode 1537-1539 van de Antwerpse muntmeester Pieter
Jonghelinck blijkt dat er voor de stad Utrecht mijten zijn geslagen. Het blijkt
dat voor 517 mark en 1 ons is geslagen met een gehalte van 9 greinen. Aan zilver
is totaal 21 mark, 1 ons, 5 engels en 20 aas in de muntjes verwerkt. Ca. 1542
moeten er te Dordrecht ook munten geslagen zijn voor de stad Utrecht. In dat
jaar keert de stedelijke kameraar van Utrecht namelijk een bepaald bedrag uit
aan de muntmeester van Dordrecht voor het koper dat hij in opdracht van de stad
zal vermunten. Mogelijk verwijzen deze vermeldingen naar exemplaren van
verschillend uiterlijk. Mogelijk zijn zij zelfs niet als een munt van de stad
Utrecht te herkennen. Het hier boven afgebeelde muntje moet daarom met grote
voorzichtigheid worden toegeschreven aan een van deze vermeldingen. Hij lijkt
namelijk ook sterk op het bisschoppelijke kleingeld uit eerdere jaren.
In
prijslijsten van munthandel Henzen komt een ander (bovenstaand) muntje voor welke door hem aan
de vermelding uit Antwerpen wordt toegeschreven,
bij
dit muntje wordt o.a. verwezen naar GH.200.1. In TMP 1894 blz. 202 t/m 205 is
aandacht besteed aan de vermelding van dit muntje in de rekeningen van de
Antwerpse muntmeester Pieter Jonghelinck door A. de Witte. Zie hier
en hier een
afbeelding van een dergelijk muntje.
De oorsprong van de naam mijt is duister, men spreekt van miette = kruimel,
kaasmijt, minutia enz. Er bestaan Vlaamse en Brabantse mijten, 2 mijten VIaams
is 3 mijten Brabants. De mijten werden meestal in veelvouden geslagen, zo waren
er dobbelmyten, driekens en zeskens al naar gelang zij 2, 3 of 6 mijten Vlaams
golden. Daar de zeskens 9 mijten Brabants deden werden zij wel negenmannekens en
later duiten genoemd. De munten ter waarde van 12 mijten, of achttienmannekens,
werden later oorden, oorten of liards. De mijt zelf werd meer en meer een
rekeningmunt en komt als een achtenveertigste deel van een stuiver nog voor in
de eerste helft van de zeventiende eeuw. Het woord mijt werd veel gebruikt om
een kleinigheid of wrekkigheid aan te duiden3. Kijk
HIER voor enkele voorbeelden.
UTR.7: (biljoen) Hollants penninck.(vdCh.XXIV.15/16)
VOORZIJDE: Gekroonde letter P (van Philips).
TEKST: D.G. HIS. REX. D TRAIE (of variant). Dit is voluit: Dei gratia Hispaniarum rex Dominus Traiectum, en betekent: (Philips) bij de gratie Gods koning van Spanje en heer van Utrecht.
KEERZIJDE: Gekroond wapenschild met een klauwende leeuw naar links.
TEKST: D. MICHI. ADIVTOR (of variant).
Dit betekent: de Heer is mijn helper.
Floris Florisz., muntteken (wapentje van Utrecht).
ZJ R (ca. 1567-1576)
Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
VZ: A: D.G. HIS. REX. D TRAIE
B: .D:G. HI. REX. D. TRAI.
KZ: a: D. MICHI. ADIVTOR
b: DNS. MIHI. ADIVTO
Info:
Variant Aa (zj), particuliere collectie.
Variant Bb (zj), particuliere collectie.
ZJ diverse (particuliere) collecties
In 1553 kwam de katholieke Maria Tudor op
de Engelse troon. Zij had als bijnamen de katholieke en/of de bloedige (in het
Engels: bloody Mary). Zij was koningin van Engeland van 1553 tot 1558. Met steun
van haar neef, keizer Karel V, begon zij te werken aan het herstel van het
rooms-katholicisme in Engeland. Ook werd een huwelijk met Karels zoon Philips II
voorbereid, Philips was weduwnaar geworden omdat zijn 1e vrouw (Maria van
Portugal) was gestorven. De overeenkomst die naar aanleiding van het huwelijk
tussen Maria en Philips II werd gesloten, bepaalde dat Philips koning van
Engeland zou heten, maar geen persoonlijke macht zou krijgen en ook van de
opvolging uitgesloten zou blijven. Wel zouden de kinderen uit het huwelijk het
recht van opvolging hebben. Vanaf die tijd voerde Philips II op zijn munten de
titel REX HISPANIARUM ET ANGLIARUM (koning van Spanje en Engeland). Deze titel
verviel na 15 maart 1560 zodat de types zonder jaartal met de tekst ANG van voor
die tijd dateren. Blijkbaar is er nog tot 1560 onenigheid geweest over de
opvolgingen in Engeland ondanks dat sinds 1558 koningin Elisabeth Maria Tudor na
haar overlijden was opgevolgd als koningin van Engeland en de macht stevig in
handen had. Dit type muntjes zijn geslagen te Holland, Gelderland, Utrecht en
Overijssel. Bij slecht leesbare exemplaren is het moeilijk om de juiste
toewijzing te geven, mede omdat deze muntjes ook erg klein zijn. De waarde van
dit muntje was 1/8 groot (is 1/16 stuiver), het gehalte 0,080.
In bronnen uit de tijd wordt wel over een penning gesproken als pennicwert,
pennewerde, penheward, penewaert en penwaert. Dit betekent zoveel als men voor
een penning kopen kon, dus een kleinigheid2.
Stedelijk kopergeld uit de late 16e eeuw
Tijdens de woelige beginjaren van de 80-jarige oorlog liet de stad Utrecht de kans niet onbenut om mee te profiteren van de ongewone situatie die op muntgebied was ontstaan. De stad had in het verleden reeds eerder kleingeld laten slaan ten behoeve van haar inwoners. De stad had echter geen eigen stedelijk munthuis en ging volgens een resolutie van de stad van 18 november 1577 in onderhandeling met de provinciale muntmeester Hendrik Joostenz. van Dompselaer. Zij wilden weten onder welke voorwaarden hij bereid was kleingeld te munten voor de stad. De muntmeester en/of de stad zelf wilden blijkbaar officiële toestemming hebben uit Brussel (van koning Philips II). Op 4 december 1577 besloot men om Floris Thin, advocaat van de Staten, naar Brussel te zenden om toestemming te verkrijgen. Deze toestemming verkreeg hij daar ook maar op 23 december 1577 werd ook nog eens een verzoek ingediend bij Willem van Oranje. De stad verzocht om voor 4000 gulden of meer aan kleingeld te mogen slaan. Een antwoord op dit verzoek is niet bekend.
Op 18 januari 1578 gaf de Raad van
financiën toestemming om op kosten van de stad stuivers, halve stuivers, oorden
en negenmannekens te laten slaan door muntmeester Hendrik Joostenz. van
Dompselaer. In een akkoord tussen de stad en de muntmeester van 28 januari 1578
wordt echter ook gesproken van penningen (halve duiten). De penningen zijn nooit
geslagen maar er zijn wel een ongebruikt voor- en keerzijde stempel voor bewaard
gebleven in het centraal museum te Utrecht. Op 4 februari 1578 werd de
muntmeester op zijn instructie beëdigt en op 14 februari 1578 de waardijn,
essayeur en ijzersnijder. Kort na deze datum zal de productie zijn aangevangen.
Het kopergeld week in gewicht echter behoorlijk af van dat van de naburige
provincies. Te Utrecht hield men zich niet aan de in 1577 afgesproken gewichten
voor de Statenoorden en duiten. De stad liet 53 oorden en 106 duiten uit een
mark werks slaan wat gewichten opleverde van respectievelijk 4,64 gram en 2,32
gram per stuk. De Hollandse oorden en duiten in deze periode hadden gewichten
van respectievelijk 7,46 en 3,73 gram. De te behalen winst op de aanmunting van
het Utrechtse kopergeld werd zelfs voor de provinciale muntmeester van Utrecht
geheim gehouden. Deze vervaardigde de munten in opdracht van de stad tegen een
vooraf bepaalde onkostenvergoeding. Dit nieuwe Utrechtse kopergeld kwam wel
gewoon naast de Hollandse exemplaren in de omloop. Al snel kwamen er in Holland
klachten over dit "vreemde" kopergeld. De Staten van Holland moesten
zelfs via diverse resoluties (17 juni, 2 juli, 6 juli, 13 juli, 14 augustus en
21 september 1579) de acceptatie van het "goede" kopergeld zeker
stellen. Uiteindelijk staakte Holland in 1579 de aanmaak van duiten en oorden en
werden de bestaande exemplaren in waarde gehalveerd. De omloop van
"vreemde" exemplaren werd verboden. Utrecht reageerde hier op door op
haar beurt de Hollandse oorden en duiten te verbieden maar staakte net als
Holland de aanmaak van het kopergeld.
UTR.8: (koper) duit.(V.115.4 - Pietersen 32 - GH.280 - PW 5102)
VOORZIJDE: Een stokkenkruis welke door een vuurijzer is gestoken, er springen van alle kanten vonken van het vuurijzer af.
TEKST: 1.5+78 .PHS. D:G. HISPANIÆ. REX (of variant). Dit is voluit: Philippus Dei gratia Hispaniarum rex, en betekent: Philips, bij de gratie Gods koning van Spanje.
KEERZIJDE: Stadswapen van Utrecht versiert met lelievormen.
TEKST: .MO. .NOV. .CIV. .TRA. (of
variant). Dit is voluit: moneta nova civitas Traiectum, en betekent: nieuwe munt
van de stad Utrecht.
Hendrik Joostenz. van Dompselaer.
1578 R3
Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
VZ: A: 1.5+78. PHS. D:G. HISPANIÆ. REX
B: 1.5+.78. PHS. D:G. HISPANIÆ. REX.
C: 15+78. PHS. D:G. HISPANI. REX.
KZ: a: .MO. - .NOV. - .CIV. - .TRA.
b: .MON. - .NOV. - .CIV. - .TRA.
c: .MO. - .NOV. - .CIVI. - .TRA.
d: .MON. - .NOV. - .CIVI. - .TRA.
Info:
Variant Ba (1578), particuliere collectie.
ZJ diverse (particuliere) collecties
Wettelijk voorschrift: geslagen volgens een akkoord met muntmeester Henrick Joesten van 28 januari 1578. Uit een mark 106 stuks is ca. 2,32 gram per stuk.
Het centraal museum te Utrecht bezit een
keerzijde stempel voor een duit met het jaartal 1579 op de hoeken van het
wapenschild, dit stempel is echter nooit gebruikt.
UTR.9: (koper) oord.(V.115.6 - Pietersen 31A - PW 5115)
VOORZIJDE: Gekroond wapen van Oostenrijk-Bourgondië verdeelt in vier vlakken, op het kruispunt is een klein schildje geplaatst met hierin een leeuwtje.
TEKST: .PHS. D:G. HISPANI. REX (of variant). Dit is voluit: Philippus Dei gratia Hispaniarum rex, en betekent: Philips, bij de gratie Gods koning van Spanje.
KEERZIJDE: Stadswapen van Utrecht rondom versiert met lelievormen. Het kwartier linksonder heeft kleine streepjes/puntjes.
TEKST: .MON. .NOV. .CIV. .TRA. (of
variant). Dit is voluit: moneta nova civitas Traiectum, en betekent: nieuwe munt
van de stad Utrecht.
Hendrik Joostenz. van Dompselaer.
ZJ R3 (1578)
Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
VZ: A: .PHS. D:G. HISPANI. REX
B: PHS. D:G. HISPANIÆ. REX
KZ: a: .MON. - .NOV. - .CIV. - .TRA.
b: .MON. - .NOV. - CIV - ( )
c: .MON. - NOV - CIV. - .TRA.
Info:
Variant B? (ZJ), particuliere collectie.
ZJ diverse (particuliere) collecties
Wettelijk voorschrift: geslagen volgens
een akkoord met muntmeester Henrick Joesten van 28
januari 1578. Uit een mark 53 stuks is ca. 4,64 gram per
stuk.
UTR.10: (koper) oord.(V.115.6 - Pietersen 31B - GH.279 - PW 5115)
VOORZIJDE: Gekroond wapen van Oostenrijk-Bourgondië met vier kwartieren, het hartschild heeft een leeuwtje.
TEKST: +PHS+ D:G. HISPANIA. REX (of variant). Dit is voluit: Philippus Dei gratia Hispaniarum rex, en betekent: Philips, bij de gratie Gods koning van Spanje.
KEERZIJDE: Stadswapen van Utrecht rondom versiert met lelievormen. De invulling van het kwartier linksonder bestaat uit kleine streepjes/puntjes. Op de hoeken van het wapen staan de cijfers van het jaartal.
TEKST: +MON. .NOV+ .CIVI. .TRA. (of
variant). Dit is voluit: moneta nova civitas Traiectum, en betekent: nieuwe munt
van de stad Utrecht.
Hendrik Joostenz. van Dompselaer.
1578 R
1579 S
Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
VZ: A: +PHS+ D:G. HISPANIA. REX
B: PHS. D:G. HISPANIÆ. REX
C: +PHS. D:G. HISPANIÆ. REX
D: .PHS. D:G. HISPANI. REX
KZ: a: .MO. - .NO. - .CIV. - .TRA.
b: MON - NOV - CIV - TRA
c: MON - .NOV - .CIV - .TRA.
d: MON. - .NOV. - .CIV. - .TRA.
e: MON - NOV - CIVI - TRA
f: .MON. - .NOV. - .CIVI. - .TRA.
g: +MON. - .NOV+ - .CIVI. - .TRA.
h: +MON. - .NOV+ - .CIVI+ - .TRA+
i: MONE - NOV - CIVI - TRA
j: MONE - .NOV. - .CIVI. - .TRA.
k: .MONE. - .NOV. - .CIVI. - .TRA.
l: .MONF. - .NOV. - .CIVI. - .TRA.
m: +MON. - .NOV. - .CIVI. - .TRA+
n: .MON. -
.NOV - CIVI. - .TRA.
Info:
Variant Ba (1578), particuliere collectie.
Variant Bf (1578), particuliere collectie.
Variant Bi (1578), afbeelding in de Utrechtse munt uit haar verleden en heden
blz.14.
Variant Da (1578), particuliere collectie.
Variant Ag (1579), afbeelding Jaaroverzicht 1988 blz.164
Variant Ah
(1579), Künker veiling 414 lot 4834 (ex Beuth)
Variant Cm (1579),
particuliere collectie.
Variant Cn (1579),
particuliere collectie.
1578 diverse (particuliere) collecties
1579 diverse (particuliere) collecties
Wettelijk voorschrift: geslagen volgens
een akkoord met muntmeester Henrick Joesten van 28
januari 1578. Uit een mark 53 stuks is ca. 4,64 gram per
stuk.
Onlangs is een exemplaar bekend geworden waar de 7 in het jaartal over een 0 is
een gesneden (zie hier een afbeelding).
Helaas is de munt fragmentarisch bewaard gebleven. Waarschijnlijk wilde de
stempelsnijder het cijfer 9 maken maar kwam er op tijd achter dat hij aan de
verkeerde kant stond en sneed er een 7 overheen.
UTR.11: (koper) oord.(V.116.1 - Pietersen 31C - GH.279 - PW 5116)
VOORZIJDE: Gekroond wapen van Oostenrijk-Bourgondië met vier kwartieren, het hartschild heeft een leeuwtje.
TEKST: .PHS. D:G. HISPANI. REX (of variant). Dit is voluit: Philippus Dei gratia Hispaniarum rex, en betekent: Philips, bij de gratie Gods koning van Spanje.
KEERZIJDE: Stadswapen van Utrecht rondom versiert met lelievormen. De invulling van het kwartier linksonder bestaat nu uit een vlammende versiering. Op de hoeken van het wapen staan de cijfers van het jaartal.
TEKST: .MON. .NOVA. .CIVI. .TRA. (of
variant). Dit is voluit: moneta nova civitas Traiectum, en betekent: nieuwe munt
van de stad Utrecht.
Hendrik Joostenz. van Dompselaer.
1579 R
Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
VZ: A: .PHS. D:G. HISPANI. REX
B: +PHS. D:G. HISPANIA. REX
C: .PHS. D:G. HISPANIA. REX
D: .PHS. D:G. HISPANIÆ. REX.
E: .PHS. D:G. HISPANI. REX.
KZ: a: .MON. .NOVA. .CIVI. .TRA.
b: .MON. .NOV. .CIVI. .TRA.
c: .MONE. .NOVA. .CIVI. .TRA.
Info:
Variant Aa (1579), afbeelding PW 5116
blz.110.
Variant Ba (1579), particuliere collectie.
1579 diverse (particuliere) collecties
Wettelijk voorschrift: geslagen volgens
een akkoord met muntmeester Henrick Joesten van 28
januari 1578. Uit een mark 53 stuks is ca. 4,64 gram per
stuk.
UTR.12: (koper) duit.(V.116.2 - Pietersen 36 - PW 5103)
VOORZIJDE: Een tulpkrans met daarin de tekst TRA IEC TVM in 3 regels en daaronder het jaartal.
KEERZIJDE: Het stadswapen van Utrecht
rondom versiert met lelievormen. In het kwartier linksonder een vlamversiering.
Floris van Dompselaer.
Johan van Vianen van Jaersvelt.
1631 R2
Margaretha van Blanckevelt (weduwe van Johan).
1634 S
Nicolaas van Daell.
1637/34 X
1637 N
Bekende afslagen etc.
1611 R3
(contemporaine vervalsing)
1616 R3
(contemporaine vervalsing)
1617 R2 (contemporaine
vervalsing)
1634 R (contemporaine vervalsing)
1637 R (contemporaine
vervalsing)
1637
U (zilver op
vierkant plaatje)
Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
VZ: A: TRA / IEC / TVM / (jaartal)
B: TRA / IEC / TVM / (jaartal).
C: TRA / IEC / TVM / .(jaartal)
D: TRA / IEC. / TVM / (jaartal)
E: TRA / .IEC. / TVM / (jaartal)
F: . / TRA / IEC / TVM / .(jaartal).
G: .. / TRA / IEC / TVM / (jaartal)
H: .. / TRA / IEC / TVM / .(jaartal).
I: ... / TRA / IEC / TVM / .(jaartal).
J: .+. / TRA / IEC / TVM / .(jaartal).
K: TRA / .IFC. / TVM / (jaartal)
L: TRA / IEC / IVM / (jaartal)
M: TRA / .IEC. / IVM / (jaartal)
1: Krans type 1. 2: Krans type 2. 3: Krans type 3. |
KZ: I : Wapenschild type I. II: Wapenschild type II. |
Info:
Variant F1I (1619), VCCI 58 nr.348.
Variant A2I (1625), particuliere
collectie.
Variant B2I (1625), particuliere collectie.
Variant (A)3II (1631), particuliere collectie.
Variant A1II (1634), particuliere collectie.
Variant A3II (1637), particuliere collectie.
Variant A3II (1637 zilver
op vierkant plaatje),
afbeelding VCLS 25
nr.1047.
Variant D3II (1637), particuliere collectie.
Variant E3II (1637), afbeelding Holleman lijst 116 nr.449.
Variant K2II (1637), particuliere collectie.
1619 diverse (particuliere) collecties
1637/34 PW 5103
1625 diverse (particuliere) collecties
1637 diverse (particuliere) collecties
1631 particulier collectie
1634 diverse (particuliere) collecties
1611 (contemporaine vervalsing)
particuliere collectie.
1616 (contemporaine vervalsing) particuliere collectie.
1617 (contemporaine vervalsing) diverse (particuliere) collecties.
1634 (contemporaine vervalsing) Bos blz. 102.
1637 (contemporaine vervalsing) diverse (particuliere) collecties.
1637 (zilver op vierkant
plaatje) VCLS 25 nr.1047.
Wettelijk voorschrift: toestemming tot
aanmunting werd verleend middels raadsbesluiten van de stad, bekend zijn
besluiten van:
19 april 1619, uit een mark 128 stuks is ca. 1,92 gram per stuk.
7 maart 1625, uit een mark 140 stuks is ca.1,76 gram per stuk.
13 januari 1633, uit een mark 120 stuks is ca. 2,05 gram per stuk.
16 januari 1637, uit een mark 116 stuks is ca. 2,12 gram per stuk.
Exemplaren met een jaartal dat lijkt op
1617 zijn
valse exemplaren. Recent zijn ook exemplaren opgedoken waar 1611 en 1616
op lijken te staan. De uitleg dat het jaar 1617 een slecht of verkeerd gesneden
stempel van 1637 zou zijn kan volgens mij niet langer stand houden. Zij komen qua type
wapenschild/versiering wel overeen met dit jaartal maar er zijn te veel
verschillende
stempels om dit aan een fout toe te schrijven. Het lijkt mij logischer dat het
vervalsingen zijn die rond 1637 zijn gemaakt met een fictief jaartal.
Het cijfer vijf op de duiten met het jaartal 1625 lijkt op
sommige exemplaren sterk op een zes zodat men deze duiten gemakkelijk als een
exemplaar van 1626 kan
lezen. In dat jaar zijn echter geen duiten geslagen. Een leuke afwijking is een exemplaar van 1637 met een vreemd gevormde 6
in het jaartal, zie hier een afbeelding.
De uitvoering van de letters is echter dermate afwijkend dat ook dit exemplaar
waarschijnlijk een contemporaine vervalsing is. Mede omdat er ook een exemplaar
van 1617 bestaat met een dergelijke vreemde 6 en er meer valse exemplaren
bestaan met het jaartal 1637. Een ander waarschijnlijk vals exemplaar is
dit
exemplaar van 1637. Wat opvalt is dat ook hier het wapen onderaan niet dicht is
en uit loopt in een puntje maar dat de onderkant zich splitst in krullen. De
tekstzijde is zeer rommelig van opzet en de bloemkrans is afwijkend.
Van dit type duit bestaan ook nog zeer veel verschillende nagemaakte exemplaren
welke geslagen zijn te Reckheim. Deze zijn te herkennen aan hun slechte
afwerking en hun afwijkende teksten. Ook staat dan op de keerzijde vaak een
afwijkend wapen, soms van een heel andere provincie of stad. Zie voor deze
duiten bij Reckheim. Een exemplaar dat bekend is met een jaartal dat lijkt op
1638 is waarschijnlijk ook vals of mogelijk een Reckheimse imitatie.
Invoering van een nieuw type duit
De duiten van het type UTR.12 zijn van een
eenvoudige uitvoering en vaak slordig geslagen. Het is dan ook niet
verwonderlijk dat zij veelvuldig werden nagemaakt door de hagemunt te Reckheim
(Belgisch Limburg). Deze naslagen wogen vaak maar de
helft van een origineel exemplaar waardoor de ontvanger werd benadeelt en de
vervalser winst kon maken. Om de invoer van deze duiten een halt toe te roepen
werden er door de Staten-Generaal maar ook door de stad Utrecht strenge
plakkaten uitgevaardigd. Omdat deze plakkaten niet echt hielpen besloot de
stadsraad op 27 juli 1657 om een nieuw type duit in te voeren. Deze moesten zijn
"van zodanig gewicht dat naslag niet gevreesd behoefde te worden".
Voordat een langlopende serie werd gestart is er met de uitvoering hiervan
geëxperimenteerd. Uit de periode 1657-1659 bestaat een keur aan variaties en
afslagen in een ander metaal (zilver en goud). Men heeft bijvoorbeeld
geëxperimenteerd met de stadsnaam op de voorzijde in het Latijn of in het
Nederlands op de voorzijde en keerzijde. Ook de versiering in het linkerdeel van
het wapenschild vertoond variaties. Men experimenteerde hier met het weergeven
van heraldische kleuren door middel van diverse vormen van invulling.
Uiteindelijk is een langlopende serie gestart met de naam van de stad in
Latijnse vorm op de voorzijde en de linkerzijde van het wapenschild horizontaal
gedeeld. In 1681 verschenen er echter ook typen met een verticale arcering
terwijl ook nog gewoon exemplaren werden geslagen met horizontale arcering. De
reden hiervoor is vooralsnog duister. Het nieuwe type duit is ondanks enkele
povere pogingen tot vervalsing redelijk succesvol geweest. Er bestaan enkele
vervalsingen uit Reckheim van het nieuwe type die echter zeer snel door de mand
gevallen zullen zijn door hun slechte uitvoering (zie onder). De
lange looptijd van de serie bewijst het succes en ook het nabootsen van het type
door Zutphen (1687) en de stad Groningen (1690) bewijst de populariteit van het
type.
UTR.13: (koper) duit.(V.116.3 - Pietersen 39A - PW 5104)
VOORZIJDE: Een versiering van vier bogen (vierpas) met daarin de tekst U TRECHT in twee regels en daaronder het jaartal.
KEERZIJDE: Stadswapen van Utrecht dat word vastgehouden door twee leeuwen, in het kwartier linksonder een vlam/krul versiering. Alleen boven het wapen staat nog een lelie versiering met daarboven een kroon.
TEKST: Onder het wapenschild staat: CIV.TRA Dit is voluit: civitas Traiectum, en betekent: stad Utrecht.
Johannes Gerobulus.
1657 R2
Bekende afslagen etc.
1657 R3 (zilver)
Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
VZ: A: U / TRECHT / (jaartal)
KZ: a: CIV.TRA
Info:
Variant
Aa (1657), particuliere
collectie.
Variant Aa (1657 zilver), afbeelding PW
5104.1 blz.104.
1657 diverse (particuliere) collecties
1657 (zilver 4,50 gram) PW5104.1
Wettelijk voorschrift: besluit van de
stadsraad van 27 juli/6 augustus 1657. Voorschrift voor het gewicht niet bekend
maar zij moesten van zodanig gewicht zijn 'datter geene apparentie is van
nageslagen te sullen worden'.4
Deze duiten zijn geslagen in de periode november 1657 - januari 1658 in een
oplage van ongeveer 976.000 stuks samen met het jaar 1657 van het type UTR.14 en
UTR.15.
UTR.13A: (zilver) duit.(Pietersen 39B - PW 5105)
VOORZIJDE: Een versiering van vier boogvormen (vierpas) met daarin de tekst U TRECHT in twee regels met daaronder het jaartal.
KEERZIJDE: Stadswapen van Utrecht dat word vastgehouden door twee leeuwen, in het kwartier linksonder een puntjesversiering. Dit is om de kleur geel (goud) aan te geven in de heraldiek. Boven het wapen een kroon.
TEKST: Onder het wapenschild staat: CIV.
TRA dit is voluit: civitas Traiectum, en betekent: stad Utrecht.
Johannes Gerobulus.
1657 R2 (zilver)
1659 R4 (goud)
Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
VZ: A: U / TRECHT / (jaartal)
KZ: a: CIV TRA
Info:
Variant Aa (1657 zilver), afbeelding PW 5105.1 blz.104.
1657 (zilver 3,78 gram) CMU
1657 (zilver 7,54 gram) Pietersen 39Ba
1659 (goud 3,80 gram) Delmonte 991
Wettelijk voorschrift: besluit van de stadsraad van 27 juli/6 augustus 1657. Proeven/afslagen naar aanleiding van voornoemde raadsbesluit.
Exemplaren van dit type (gepointilleerd
wapen) komen alleen voor als afslag in zilver en goud. Zij zijn nog niet in
koper gesignaleerd.
UTR.13B: (zilver) duit.(Pietersen 39C - PW 5106)
VOORZIJDE: Een versiering van vier bogen (vierpas) met daarin de tekst U TRECHT in twee regels met daaronder het jaartal.
KEERZIJDE: Stadswapen van Utrecht dat word vastgehouden door twee leeuwen, in het kwartier linksonder een horizontale streepjesversiering. Dit is om de kleur blauw (azuur) aan te geven in de heraldiek. Boven het wapen een kroon.
TEKST: Onder het wapenschild staat: CIV.
TRA dit is voluit: civitas Traiectum, en betekent: stad Utrecht.
Johannes Gerobulus.
1659/57 R3(zilver)
1659 R3 (zilver)
Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
VZ: A: U / TRECHT / (jaartal)
KZ: a: CIV TRA
Info:
Variant Aa (1659 zilver), afbeelding PW 5106.1 blz.104.
1659/57 (zilver 3,29 gram) PW 5106.1
1659 (zilver 3,29 gram) PW 5106.1
Wettelijk voorschrift: besluit van de stadsraad van 27 juli/6 augustus 1657. Proeven/afslagen naar aanleiding van voornoemde raadsbesluit.
Exemplaren van dit type (horizontaal
gestreept wapen) komen alleen voor als afslag in zilver. Zij zijn nog niet in
koper gesignaleerd.
UTR.14: (koper) duit.(Pietersen 40A - PW 5107)
VOORZIJDE: Een versiering van vier bogen (vierpas) met daarin de tekst CIV. TRAIECT. in 2 regels en daaronder het jaartal.
KEERZIJDE: Het stadswapen van Utrecht aan
weerszijden vastgehouden door leeuwen. De lelie boven het wapen is komen te
vervallen maar er staat wel een kroon boven. In het kwartier linksonder een versiering van kleine puntjes.
Dit is om de kleur geel (goud) aan
te geven in de heraldiek.
TEKST: Onder het wapen staat nu UTRECHT
i.p.v. CIV. TRA.
Johannes Gerobulus.
Bekende afslagen etc.
1657 R3 (piedfort)
1657 R3 (zilver)
Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
VZ: A: CIV. / TRAIECT
/ (jaartal)
B:
CIV. / TRAIECT. /
(jaartal)
KZ: a: UTRECHT
Info:
Variant Aa (1657), afbeelding PW 5107
blz.105.
Variant Ba (1657 zilver),
afbeelding VCLS 25
nr.1048
Variant Aa (1659), particuliere collectie.
1657 diverse (particuliere) collecties
1659 diverse (particuliere) collecties
1657 (3,15 gram) particuliere collectie.
1657 (piedfort 3,65 gram) VCKDG 10 nr.462
1657 (piedfort 3,40 gram) Henzen december 2000 nr.1340
1657 (piedfort 4,50 gram) PW 5107.1
1657 (zilver 3,35 gram) CMU
1657 (zilver 5,67 gram) PW 5107.3
Wettelijk voorschrift: besluit van de stadsraad van 27 juli/6 augustus 1657. Voorschrift voor het gewicht niet bekend maar zij moesten van zodanig gewicht zijn 'datter geene apparentie is van nageslagen te sullen worden'.4
De duiten met het jaartal 1657 zijn
geslagen in de periode november 1657 - januari 1658 in een oplage van ongeveer
976.000 stuks samen met het jaar 1657 van het type UTR.13 en UTR.15. De oplage
van het jaartal 1659 is niet bekend.
Volgens diverse auteurs vermeldde de
instructie dat deze duiten ca. 2,05 gram moeten wegen (120 stuks uit een mark).
De stadsraad besloot evenwel op 27 juli 1657 bij de invoering van een nieuw type
duit dat zij van zodanig gewicht moesten zijn dat naslag niet gevreesd
behoefde te worden. Als de duiten nu wederom op het oude gewicht van ca.
2,05 gram geslagen moesten worden dan zou wederom naslag gevreesd
moeten worden. Veel, zo niet alle exemplaren zijn zwaarder dan de vermelde 2,05 gram. Deze worden
soms als piedfort aangeboden of beschreven maar verdienen mijns inziens deze
aanduiding niet. De instructie was dan ook niet om de duiten te
slaan met een gewicht van 2,05 gram maar met een zwaarder gewicht. Tot 1663 is
dit gewicht niet bekend maar vanaf 1663 zijn de gewichten te berekenen middels
informatie uit het archief van Utrecht, zie bij type UTR.15. Gelijktijdig met de jaren 1657 en 1659 van dit type met gepointilleerd
wapenschild verschenen typen met een horizontaal gestreept wapenschild. Deze
laatste versiering werd doorgezet in de rest van de serie.
UTR.15: (koper) duit.(V.116.4 - Pietersen 40B - PW 5108)
VOORZIJDE: Een versiering van vier bogen (vierpas) met daarin de tekst CIV TRAIECT in 2 regels en daaronder het jaartal.
KEERZIJDE: Het stadswapen van Utrecht aan weerszijden vastgehouden door leeuwen. De lelie boven het wapen is komen te vervallen maar er staat wel een kroon boven. In het kwartier linksonder horizontale strepen. Dit is om de kleur blauw (azuur) aan te geven in de heraldiek.
TEKST: Onder het wapen staat: UTRECHT.
Johannes Gerobulus.
Bekende afslagen etc.
ZJ R3 (hybride kz×kz)
1659 R2 (zilver)
1659 R3 (goud)
Johan van Rijnevelt.
1663 N
1668 N
1664 N 1670 N
1665 R 1671/70
R
1666 N 1671 N
1667 N
Bekende afslagen etc.
1663 R (zilver)
1665 R2 (zilver)
1671 R2 (zilver)
Mr. Adriaen van der Heijde.
1676 N
1677 N
Bekende afslagen etc.
1676 R2 (zilver)
1678 R3 (goud)
Johan van Romondt.
1681* N
1681** R2
1683 R
1684 R
1685 X
1687 R
* Normaal muntplaatje.
** Groot muntplaatje 25 mm.
Bekende afslagen etc.
1680 R3 (goud)
1671/168?
(hybride vzxvz)
1681 R4 (hybride vz×vz)
1681 U (hybride vz×Zeeland 1681)
1681 R3 (zilver)
1684/1661 R4 (hybride vz×vz)
1687/1686 R4 (hybride vz×vz)
1687 R4 (hybride vz×vz)
Voorkomende voorzijde varianten:
VZ: A: CIV / TRAIECT / (jaartal)
B: CIV. / TRAIECT / (jaartal)
C: CIV. / TRAIECT. / (jaartal)
1: Zonder klop stadswapen.
2:
Met klop stadswapen op de voorzijde.
3: Met klop stadswapen op de keerzijde.
4:
Met klop Deventer adelaar op de keerzijde.
5:
Met klop Zwolle op de
keerzijde
Info:
Variant C1 (1659 goud), Künker veiling 414 lot 4836 (ex Beuth)
Variant B1 (1661), particuliere collectie.
Variant B1 (1663), particuliere collectie.
Variant B1 (1664),
particuliere collectie.
Variant C2 (1665),
particuliere collectie.
Variant C1 (1666),
particuliere collectie.
Variant B1 (1667), particuliere collectie.
Variant B1 (1668), particuliere collectie.
Variant ?2 (1668),
particuliere collectie.
Variant A1 (1670), particuliere collectie.
Variant B1 (1671), particuliere collectie.
Variant A3 (1676), particuliere collectie.
Variant A1 (1677), particuliere collectie.
Variant A1 (1681*), particuliere collectie.
Variant A4 (1681*), afbeelding VCCI 45+46 nr.313.
Variant A1 (1681** 3,61 gram), Künker veiling 414 lot 4841 (ex Beuth)
Variant A1 (1683), particuliere collectie.
Variant A1 (1684), particuliere collectie.
Variant B1 (1684), particuliere collectie.
Variant A2 (1684), particuliere collectie.
Variant A1 (1687), particuliere collectie.
1657 diverse
(particuliere) collecties 1659 diverse (particuliere) collecties 1660 diverse (particuliere) collecties 1663 diverse (particuliere) collecties 1664 diverse (particuliere) collecties 1665 diverse (particuliere) collecties 1666 diverse (particuliere) collecties 1666 diverse (particuliere) collecties 1667 diverse (particuliere) collecties 1668 diverse (particuliere) collecties 1670 diverse (particuliere) collecties |
1671/70 particuliere
collectie 1671 diverse (particuliere) collecties 1676 diverse (particuliere) collecties 1677 diverse (particuliere) collecties 1681* diverse (particuliere) collecties 1681** PW 5108.1 1683 diverse (particuliere) collecties 1684 diverse (particuliere) collecties 1685 PW 5108 1687 diverse (particuliere) collecties |
ZJ (hybride kz×kz) PW 5108.5
1659 (zilver 3,27 gram) CMU
1659 (zilver 3,87 gram) Heritage Auctions Europe veiling mei 2024 lot 4567
1659 (goud 3,47 gram)
VCLS 25 nr.932
1663 (zilver 3,27 gram) CMU
1665 (zilver 3,30 gram) PW 5108.2
1671 (zilver 3,27 gram) CMU
1676 (zilver 3,30 gram) PW 5108.2
1678 (goud 3,50 gram) Delmonte 992
1680 (goud 3,50 gram) Delmonte 992
1681 (zilver 4,80 gram) CMU
1681 (zilver 4,70 gram) particuliere collectie
1681 (hybride vz×vz) PW 5109.6
1681 (hybride vz×Zeeland 1681) PW 5109.7
1684/1661 (hybride vz×vz) PW 5109.6
1687/1686 (hybride vz×vz) PW 5109.6
1687 (hybride vz×vz) PW 5109.6
Wettelijk voorschrift: de diverse jaren zijn steeds gelagen volgens aparte besluiten van de
Utrechtse stadsraad.
November 1657 - januari 1658, oplage ongeveer 976.000 stuks samen met het jaar
1657 van het type UTR.13 en UTR.14, gewicht niet bekend.
1659 en 1661, oplage en gewicht niet bekend.
Juni - juli 1663, oplage ongeveer 333.816 stuks, gewicht 2,92 gram.
Juli - augustus 1663, oplage ongeveer 431.760 stuks, gewicht 2,92 gram.
Augustus - september 1664, oplage ongeveer 358.540 stuks, gewicht 2,70 gram.
Juni - juli 1665, oplage ongeveer 238.520 stuks, gewicht 2,77 gram.
April - juni 1666, oplage ongeveer 592.920 stuks, gewicht 2,73 gram.
Oktober - november 1666, oplage ongeveer 593.537 stuks, gewicht 2,77 gram.
Maart - mei 1667 oplage ongeveer 761.440 stuks, gewicht 2,68 gram.
Augustus - oktober 1667, oplage ongeveer 829.600 stuks, gewicht 2,80 gram.
Maart - mei 1668, oplage ongeveer 772.624 stuks, gewicht 2,86 gram.
Januari - maart 1670, oplage ongeveer 850.140 stuks, gewicht 2,74 gram.
April - mei 1670, oplage ongeveer 139.830 stuks, gewicht 2,78 gram.
April - juni 1671, oplage ongeveer 1.336.500 stuks, gewicht 2,74 gram.
Januari - april 1676, oplage ongeveer 641.914 stuks, gewicht 2,70 gram.
Van de overige jaren zijn geen archiefstukken aanwezig dus is hier niets van
bekend buiten een overzicht van in 1687 en 1688 aan de munt geleverde
muntstempels door de stempelsnijder Pieter van Cuijlenborch. Deze heeft van
januari tot en met juli 1687 een hoeveelheid van 28 voeten en 74 overijzers
afgeleverd. Per overijzer kunnen ongeveer 20.000 duiten zijn geslagen waardoor
de oplage van 1687 (samen met 1687 van type UTR.16) ongeveer 1.480.000 stuks kan
zijn geweest.
Deze duiten komen ook voor met de klop "Utrechts wapenschildje". Deze
klop kon worden aangebracht op 16 en 17 januari 1702 en was bedoeld om de duiten
circulatie binnen de stad Utrecht te saneren (zie ook de informatie na type
UTR.16). Sporadisch komen er exemplaren voor met een klop van de stad Deventer
(adelaar) en de stad
Zwolle (kruis). Deze kloppen
dateren uit dezelfde periode. Er komen ronde plakken lood voor waar met kracht
de indruk van een duit in heeft gemaakt. De afbeelding van de duit staat dan
incuse in het plak lood gedrukt. De reden voor deze maaksels zal speelgeld of
iets dergelijks zijn geweest. Zie hier een vroeg voorbeeld van een Utrechts
exemplaar.
UTR.16: (koper) duit.(V.116.4 - Pietersen 40C - PW 5109)
VOORZIJDE: Een versiering van vier bogen (vierpas) met daarin de tekst CIV TRAIECT in twee regels met daaronder het jaartal.
KEERZIJDE: Stadswapen van Utrecht dat word vastgehouden door twee leeuwen. In het kwartier linksonder nu verticale strepen. Dit is om de kleur rood (keel) aan te geven in de heraldiek. Boven het wapen een kroon.
TEKST: Onder het wapenschild staat:
UTRECHT.
Johan van Romondt.
1681 R2
1686 R
1683 X
1687 N
1684 R2 1689 N
Bekende afslagen etc.
ZJ R3 (hybride kz UTR.15 × kz UTR.16)
ZJ R3 (hybride kz×kz)
1676 R3 (vals)
1687/86 R3 (zilver)
1687 R2 (zilver)
1687 R3 (goud)
1689 R3 (piedfort)
1689 R3 (hybride vz×vz)
1689 R2 (goud)
1690 R2 (zilver)
1690 R3 (goud)
1691 R2 (zilver)
1691 R3 (goud)
Voorkomende voorzijde varianten:
VZ: A: CIV
/ TRAIECT / (jaartal)
B:
CIV. / TRAIECT /
(jaartal)
1: Zonder klop stadswapen.
2: Met klop stadswapen op voorzijde.
3: Met klop stadswapen op keerzijde.
Info:
Variant A2 (1676 vals), particuliere collectie.
Variant A1 (1681), particuliere collectie.
Variant B1
(1686), particuliere
collectie.
Variant A1 (1687), particuliere collectie.
Variant A1 (1687 zilver), VCLS 30 nr.771.
Variant A1 (1689), particuliere collectie.
1681 diverse (particuliere) collecties
1683 PW 5109
1684 diverse (particuliere) collecties
1686 diverse (particuliere) collecties
1687 diverse (particuliere) collecties
1689 diverse (particuliere) collecties
ZJ (hybride kz UTR.15 × kz UTR.16) PW
5109.5
ZJ (hybride kz×kz) PW 5109.5
1676 (vals) particuliere collectie
1687/86 (zilver 4,52 gram) VCSCH 263 nr.611
1687 (zilver 2,29 gram) VCLS 25 nr.1049
1687 (zilver 4,43 gram) particuliere collectie
1687 (zilver 4,64 gram) Henzen lijst 170 nr.1229
1687 (zilver 4,55 gram) VCLS 25 nr.1050
1687 (zilver 4,78 gram) Künker veiling 414 lot 4842 (ex Beuth)
1687 (goud 3,48 gram) VCLS 24 nr.466
1689 (piedfort 3,90 gram) PW 5109.1
1689 (hybride vz×vz) PW 5109.6
1689 (goud 3,50 gram) Delmonte 992
1690 (zilver 2,20 gram) PW 5109.2
1690 (zilver 4,70 gram) Henzen lijst 170 nr.1230
1690 (goud 3,49 gram) Heritage Auctions Europe veiling november 2023 lot 5168
1691 (zilver 2,20 gram) PW 5109.2
1691 (zilver 4,62 gram) CMU
1691 (goud 3,50 gram) PW 5109.4
Wettelijk voorschrift: voortzetting van afzonderlijke besluiten per jaar gegeven door de stadsraad van Utrecht.
Waarschijnlijk vanaf 1681 is
het
wapenschild gewijzigd waarbij een arcering van verticale streepjes in gebruik
kwam. Daarnaast werden ook nog exemplaren geslagen met een horizontale arcering..
De reden hiervoor is waarschijnlijk omdat de keerzijde stempels zogenaamde
‘voeten’ (onderstempels) waren. Deze sleten minder snel dan de ‘overyzers’
(bovenstempels) waardoor die langer bruikbaar bleven. Het
jaartal 1689 bestaat alleen met dit verticaal gestreepte wapenschild. Ook de
duiten uit deze serie komen voor met de klop "Utrechts wapenschildje".
Recent is een exemplaar met het jaartal 1676 bekend geworden met een verticaal
gestreept wapenschild (zie ook nieuwe vondsten) maar
dit is met grote waarschijnlijkheid een vervalsing uit de tijd.
Opnieuw maatregelen tegen slecht kopergeld
Ondanks het succes van de nieuwe serie duiten bleef Utrecht (en de rest van Nederland) schade ondervinden door het circuleren van "vals" en "vreemd" kopergeld. De stad Utrecht en de Staten van Utrecht bleven regelmatig plakkaten publiceren tegen dit slechte kopergeld. Op 13 december 1701 maakten de Staten van Holland en West-Friesland een plakkaat tegen de duiten bekend. Hierin werd opgeroepen om binnen zes weken de oude Hollandse en Westfriese duiten in te wisselen voor ander geld. De duiten uit andere provincies evenals vreemde en vervalste duiten konden niet worden ingewisseld. Na zes weken zouden deze nog maar een halve duit waard zijn. Er zou ook een begin worden gemaakt met aanmunting van nieuw kopergeld. Om niet overspoeld te raken met de uit Holland en West-Friesland geweerde duiten kondigde de Staten van Utrecht op 22 december 1701 een plakkaat af waarin alle duiten werden verboden behalve degenen die na 1656 te Utrecht waren geslagen. Hiermee werden dus niet alleen de duiten uit de hagemunten maar ook de "goede" duiten uit de andere provincies verboden verklaard. Deze maatregel beoogde echter niet het gewenste resultaat, reeds op 16 januari 1702 werd door het stadsbestuur besloten tot een andere maatregel.
Alle in omloop zijnde duiten werden gehalveerd tot een halve duit maar de Utrechtse duiten geslagen na 1656 konden op 16 januari 1702 vanaf 15.00 uur tot de volgende dag 12.00 uur ingeleverd worden om geklopt te worden. De niet geklopte exemplaren werden in waarde verlaagd tot een halve duit. De inlevertermijn werd met opzet zo kort gehouden om te voorkomen dat duiten van de stad Utrecht uit het hele land terug zouden vloeien naar Utrecht. Zij waren in Holland en West-Friesland immers in waarde verlaagd tot een halve duit. Er zou dus financieel voordeel te behalen zijn door deze duiten massaal naar Utrecht te brengen om ze daar te laten kloppen waardoor ze in Utrecht weer een duit waard zouden zijn. Ook deze maatregel was geen succes, de klop bleek te worden nagemaakt waardoor de korte "kloptermijn" omzeild werd. Het stadsbestuur kon toen niets anders doen dan alle duiten, ook de geklopte, wederom te verlagen in waarde tot een halve duit.
De klopactie van het Utrechts stadsbestuur
was uitgelopen op een debacle. Te Utrecht werden alle duiten voortaan afgezet
als halve duit, ook die te Utrecht zelf waren geslagen. In hoeverre men zich
daar in de praktijk aan hield is moeilijk in te schatten. Ook is er geen kijk op
hoe men omging met de nieuwe duiten die sinds 1702 op de andere provincies
werden geslagen. Deze waren daar een duit waard terwijl Utrecht via plakkaten de
waarde van vreemde duiten op een penning had gesteld. Pas in 1711 kwamen duiten
beschikbaar van een nieuw en zwaarder type. Tot die tijd zal men in Utrecht dus
hebben betaald met duiten uit andere provincies of met oude, tot een penning
gedevalueerde duiten.
UTR.17: (koper) duit.(V.116.5 - Pietersen 42 - PW 5110)
VOORZIJDE: STAD UTRECHT in twee regels en daaronder het jaartal.
KEERZIJDE: Licht ingebogen wapenschild van
de Stad Utrecht met kroon, in het kwartier linksonder verticale streepjes. Dit is om
de kleur rood (keel) aan te geven in de heraldiek.
Sibertus van Romondt.
1710 N
1722 N
1711 N 1723 N
1722/11 R3 detail
1724 S
Bekende afslagen etc.
ZJ R2 (hybride kz×kz)
1710 R3 (piedfort)
1710 R3 (zilver)
1711 R2 (zilver)
1717 R3 (zilver)
1722 R2 (zilver)
1722 R2 (hybride vz×vz)
1723 S (zilver)
1723 R3 (hybride vz×vz)
1723 R3 (hybride 1722×1723)
1724 R3 (hybride 1722×1724)
1724 R2 (hybride 1723×1724)
Voorkomende voorzijde varianten:
VZ: A: STAD / UTRECHT / (jaartal).
B: STAD / UTRECHT / (jaartal)
Info:
Variant A (1710), particuliere collectie.
Variant A (1711), afbeelding PW 5110 blz.106.
Variant A (1722/11),
particuliere collectie.
Variant A (1722), particuliere collectie.
Variant A (1722 zilver), MPO 36 nr.1089.
Variant A (1723), particuliere collectie.
1710 diverse (particuliere) collecties
1711 diverse (particuliere) collecties
1722/11 diverse (particuliere) collecties
1722 diverse (particuliere) collecties
1723 diverse (particuliere) collecties
1724 diverse (particuliere) collecties
ZJ (hybride kz×kz) particuliere collectie
1710 (piedfort 5,11 gram) PW 5110.1
1710 (zilver 3,90 gram) PW 5110.2
1710 (zilver 4,72 gram) CMU
1711 (zilver 3,10 gram) PW 5110.3
1711 (zilver 4,99 gram) CMU
1717 (zilver 3,10 gram) PW 5110.3
1722 (zilver 3,10 gram) CMU
1722 (hybride vz×vz) CMU
1723 (zilver 3,10 gram) PW 5110.3
1723 (hybride vz×vz) PW 5110.7
1723 (hybride 1722×1723) CMU
1724 (hybride 1722×1724) PW 5110.7
1724 (hybride 1723×1724) CMU
Wettelijk voorschrift: resolutie van de stad Utrecht uit 1710. Uit een mark 64 stuks is ca. 3,85 gram per stuk.
Pas op 11 maart 1711 werden de nieuwe
duiten te Utrecht in omloop gebracht. De aanmaak was al in 1710 gestart want de
eerste exemplaren dragen het jaartal 1710. Dit nieuwe type is nogal sober en
kaal uitgevoerd. De letters U en T van Utrecht zijn bij dit type vaak nog maar
gedeeltelijk leesbaar. Omdat zij zo dicht bij de rand staan zijn zij vaak
gedeeltelijk weggevallen door slijtage. Na de uitgifte van dit nieuwe type op 16
maart 1711 werden alle andere oude duiten verboden en kon men nog tot 2 dagen
daarna de oude Utrechtse duiten inleveren tegen een vergoeding van 10 stuivers
per pond. De stad verkocht dit koper weer voor 50 gulden 10 stuiver per 100 pond
waardoor zij een winst maakten van 10 stuivers per pond. Een duit uit deze serie
(1723) is aangetroffen geklopt met een letter A, herkomst onbekend.
UTR.18: duit.(V.116.6 - Pietersen 43A - PW 5111)
VOORZIJDE: STAD UTRECHT met daaronder jaartal met Romeinse I.
KEERZIJDE: Stadswapen van Utrecht met
kroon, het wapen en de kroon worden vastgehouden door twee leeuwen. Onder het
wapen loopt een dunne streep met daaronder een versiering met smalle (kleine)
schelp. In het kwartier linksonder een grove arcering van verticale
lijnen. Dit is om de kleur rood (keel) aan te geven in de heraldiek.
Johan Ernst Novisadi.
1739 N 1740/39 N 1740 N 1742/39 S 1742 S 1743/39 S 1744/39 R 1744/43/39 R3 1745/39 S 1745 S |
1746/39
S 1746 S 1747 S 1748/46 R3 1748/47 R3 1748 R 1749/39 S 1749 R2 1750 X 1751 N |
1752 N 1753 N 1754/39 R2 1754 N 1755/39 R2 1755 N 1756/39 R2 1756 N 1757 N |
Bekende afslagen etc.
1739 N (zilver) 1739 R3 (goud) 1740 R (zilver) 1740 R3 (goud) 1741/39 R (zilver) 1741 R (zilver) 1741 R3 (goud) 1742 R (zilver) 1743/39 R (zilver) 1743 R (zilver) 1743 R3 (goud) 1744 R (zilver) 1744 R3 (goud) 1745 R (zilver) 1745 R3 (goud) 1746 R (zilver) 1746 R3 (goud) 1747 R (zilver) 1748 R2 (zilver) |
1749 R (zilver) 1749 R3 (goud) 1750 R (zilver) 1750 R3 (goud) 1751 R (zilver) 1751 R3 (goud) 1752 R (zilver) 1752 R3 (goud) 1753 R2 (zilver) 1754 R (zilver) 1754 R3 (goud) 1755 R (zilver) 1755 R3 (goud) 1756 R2 (zilver) 1757 R (zilver) |
Info:
1739 diverse (particuliere) collecties 1740 diverse (particuliere) collecties 1742 diverse (particuliere) collecties 1743 diverse (particuliere) collecties 1744/43 Particuliere collectie 1744 diverse (particuliere) collecties 1745 diverse (particuliere) collecties |
1746 diverse (particuliere) collecties 1747 diverse (particuliere) collecties 1748/46 Particuliere collectie 1748 diverse (particuliere) collecties 1749 diverse (particuliere) collecties 1750 PW 5111 1751 diverse (particuliere) collecties |
1752 diverse (particuliere) collecties 1753 diverse (particuliere) collecties 1754/39 Henzen dec. 2000 nr.1355 1754 diverse (particuliere) collecties 1755 diverse (particuliere) collecties 1756 diverse (particuliere) collecties 1757 diverse (particuliere) collecties |
1739 (zilver 3,76 gram) CMU 1739 (goud 5,25 gram) PW 5111.4 1739 (goud 6,88 gram) Künker veiling 414 lot 4835 (ex Beuth) 1739 (goud 7,00 gram) CMU 1740 (zilver 3,76 gram) VCCI 51 nr.283 1740 (goud 5,25 gram) PW 5111.4 1741 (zilver 3,76 gram) CMU 1741 (goud 5,25 gram) PW 5111.4 1741 (goud 7,00 gram) PW 5111.5 1742 (zilver 3,76 gram) CMU 1743 (zilver 3,76 gram) CMU 1743 (goud 3,50 gram) PW 5111.3 1744 (zilver 3,76 gram) CMU 1744 (goud 3,50 gram) PW 5111.3 1745 (zilver 3,76 gram) CMU 1745 (goud 3,48 gram) VCLS 24 nr.468 1746 (zilver 3,64 gram) Künker veiling 414 lot 4845 (ex Beuth) 1746 (zilver 3,76 gram) CMU 1746 (goud 3,50 gram) PW 5111.3 1747 (zilver) VCLS 24 nr.534 1748 (zilver 3,76 gram) CMU 1749 (zilver 3,76 gram) VCLS 28 nr.452 |
1749 (goud
3,50 gram) PW 5111.3 1750 (zilver) VCLS 24 nr.534 1750 (goud 3,50 gram) CMU 1751 (zilver 3,76 gram) CMU 1751 (goud 3,47 gram) VCLS 26 nr.890 1752 (zilver 3,76 gram) CMU 1752 (goud 3,50 gram) PW 5111.3 1753 (zilver 3,67 gram) VCKdeG 28 nr.208 1754 (zilver 3,76 gram) PW 5111.2 1754 (goud 3,50 gram) PW 5111.3 1755 (zilver 3,76 gram) CMU 1755 (goud 3,50 gram) PW 5111.3 1756 (zilver 3,76 gram) VCSCH 263 nr.617 1757 (zilver 3,76 gram) CMU |
Wettelijk voorschrift: er zal voortgegaan
zijn volgens de resolutie van de stad Utrecht uit 1710. Uit een mark 64 stuks is
ca. 3,85 gram per stuk.
Over de jaartal wijzigingen die in deze
serie voorkomen is een aardig artikel verschenen in De Beeldenaar van de hand
van de heer R. Kamsteeg1. Er blijken veel meer jaartal wijzigingen voor te komen
dan gedacht. Veel jaren uit de periode 1740-1750 bestaan hoogst waarschijnlijk
alleen als jaartal wijziging uit 1739. In dat eerste jaar van aanmunting zijn
blijkbaar zo veel stempels gemaakt dat deze nog tot 1756 naar nieuwe jaartallen
zijn aangepast en gebruikt. Veel jaartallen uit de periode 1740-1750 zijn
schaars tot zeldzaam omdat de oplagen klein waren. Voor de aanmunting van deze
kleine oplagen zijn toen blijkbaar uitsluitend oude omgewerkte stempels van 1739
gebruikt. De stempels en de aanpassingen voor deze serie duiten zijn gemaakt door stempelsnijder Cornelis van Swinderen. Deze werd in 1757 opgevolgd
door Johan Conrad Marmé die experimenteerde met kleine wijzigingen in het
keerzijde stempel. Dit resulteerde in de tussen typen UTR.19, UTR.20 en UTR.21
voordat weer een langer lopende identieke serie werd opgestart van het type
UTR.22. Recent is van dit type een loden exemplaar gevonden. Het betreft hier
met hoge waarschijnlijkheid contemporain particulier maakwerk. Zie hier een
afbeelding.
UTR.19: duit.(V.116.6 - Pietersen 43B - PW 5111.1)
VOORZIJDE: STAD UTRECHT met daaronder jaartal met Arabische 1.
KEERZIJDE: Stadswapen van Utrecht met
kroon, het wapen en de kroon worden vastgehouden door twee leeuwen. Onder het
wapen loopt een dunne streep met daaronder een versiering met smalle (kleine)
schelp. In het kwartier linksonder een grove arcering van verticale
lijnen. Dit is om de kleur rood (keel) aan te geven in de heraldiek.
Johan Ernst Novisadi.
1757 R
1758 N
Bekende afslagen etc.
1758 R2 (zilver)
1758 R3 (goud)
Info:
1757 PW 5111.1
1758 diverse (particuliere) collecties
1758 (zilver 3,76 gram) VCCI 51 nr.284
1758 (goud 3,49 gram) Künker veiling 414 lot 4837 (ex Beuth)
Wettelijk voorschrift: er zal voortgegaan
zijn volgens de resolutie van de stad Utrecht uit 1710. Uit een mark 64 stuks is
ca. 3,85 gram per stuk.
UTR.20: duit.(V.116.6 - Pietersen 43C - PW 5112)
VOORZIJDE: STAD UTRECHT met daaronder jaartal met Arabische 1.
KEERZIJDE: Stadswapen van Utrecht met
kroon, het wapen en de kroon worden vastgehouden door twee leeuwen. Onder het
wapen loopt een dunne streep met daaronder een wat plattere versiering met brede
(grote) schelp. In het kwartier linksonder een fijne arcering van
verticale lijnen. Dit is om de kleur rood (keel) aan te geven in de heraldiek.
Johan Ernst Novisadi.
Bekende afslagen etc.
1759 R3 (zilver)
Info:
1758 diverse (particuliere) collecties
1759 diverse (particuliere) collecties
1759 (zilver 3,50 gram) PW 5112.2
Wettelijk voorschrift: er zal voortgegaan
zijn volgens de resolutie van de stad Utrecht uit 1710. Uit een mark 64 stuks is
ca. 3,85 gram per stuk.
UTR.21: duit.(V.116.6 - Pietersen 43D - PW 5112.1)
VOORZIJDE: STAD UTRECHT met daaronder jaartal met Arabische 1.
KEERZIJDE: Stadswapen van Utrecht met
kroon, het wapen en de kroon worden vastgehouden door twee leeuwen. Onder het
wapen loopt een dubbele streep met daaronder een plattere versiering met brede
(grote) schelp. In het kwartier linksonder een fijne arcering van
verticale lijnen. Dit is om de kleur rood (keel) aan te geven in de heraldiek.
De kroon boven het wapen heeft een naar achter doorlopende band.
Johan Ernst Novisadi.
Bekende afslagen etc.
1760 R3 (zilver)
Info:
1759 diverse (particuliere) collecties
1760 diverse (particuliere) collecties
1760 (zilver 3,60 gram) PW 5112.3
Wettelijk voorschrift: er zal voortgegaan
zijn volgens de resolutie van de stad Utrecht uit 1710. Uit een mark 64 stuks is
ca. 3,85 gram per stuk.
UTR.22: duit.(V.116.6 - Pietersen 43E - PW 5113)
VOORZIJDE: STAD UTRECHT met daaronder jaartal met Arabische 1.
KEERZIJDE: Stadswapen van Utrecht met
kroon, het wapen en de kroon worden vastgehouden door twee leeuwen. Onder het
wapen loopt een dikke streep met daaronder een versiering met grote schelp. In
het kwartier linksonder een fijne arcering van verticale lijnen. Dit is
om de kleur rood (keel) aan te geven in de heraldiek.
Johan Ernst Novisadi.
Bekende afslagen etc.
1760 R (zilver)
1760 R3 (goud)
1761 R (zilver)
Johan Ernst Novisadi met zoon Johan Christoffel.
1762 N
1765/64 R3
1763 N 1765 N
1764/60 R2 1766 N
1764 N
Bekende afslagen etc.
ZJ R3 (hybride kz×kz)
1762 R (zilver)
1763 R (zilver)
1763 R3 (goud)
1764 R (zilver)
1764 R3 (goud)
1765 R (zilver)
1765 R3 (goud)
1766 R2 (zilver)
1766 R3 (goud)
Johan Christoffel Novisadi.
Bekende afslagen etc.
1767 U (incuse vz×vz)
1767 R2 (zilver)
1767 R3 (goud)
1768 R2 (zilver)
1768 R3 (goud)
1769 R2 (zilver)
1770 R (zilver)
1771 R (zilver)
1772 R2 (zilver)
1773 R (zilver)
Info:
1760 diverse (particuliere) collecties
1761 diverse (particuliere) collecties
1762 diverse (particuliere) collecties
1763 diverse (particuliere) collecties
1764/60 PW 5113
1764 diverse (particuliere) collecties
1765/64 PW 5113
1765 diverse (particuliere) collecties
1766 diverse (particuliere) collecties
1767 diverse (particuliere) collecties
1768 diverse (particuliere) collecties
1760 (zilver 3,33 gram) CMU 1760 (zilver 3,81 gram) particuliere collectie 1760 (goud 3,47 gram) Jaaroverzicht 1987 1761 (zilver 3,33 gram) CMU 1762 (zilver 3,33 gram) CMU 1763 (zilver 3,08 gram) VCKdeG 28 nr.209 1763 (goud 3,50 gram) PW 5113.2 1764 (zilver 3,33 gram) CMU 1764 (goud 3,50 gram) PW 5113.2 1765 (zilver 3,33 gram) Henzen dec.2000 nr.1362 1765 (goud 3,50 gram) PW 5113.2 1766 (zilver 3,33 gram) CMU 1766 (goud 3,50 gram) PW 5113.2 |
1767 (zilver
3,33 gram) VCLS nr.1056 1767 (goud 3,48 gram) VCLS 24 nr.469 1768 (zilver) VCLS 24 nr.536 1768 (goud 3,50 gram) PW 5113.2 1769 (zilver 3,33 gram) CMU 1770 (zilver 3,33 gram) PW 5113.1 1771 (zilver 3,33 gram) CMU 1772 (zilver 3,33 gram) PW 5113.1 1773 (zilver 3,33 gram) VCLS 26 nr.940 |
ZJ (hybride kz×kz) PW 5113.3 1767 U (incuse vz×vz 3,10 gram) Particuliere collectie |
Wettelijk voorschrift: er zal voortgegaan
zijn volgens de resolutie van de stad Utrecht uit 1710. Uit een mark 64 stuks is
ca. 3,85 gram per stuk.
Er kunnen duiten bestaan uit deze serie die zijn overgeslagen met stempels voor
VOC duiten. Zie hier een exemplaar van 1766.
UTR.23: duit.(V.116.6 - Pietersen 43F - PW 5114)
VOORZIJDE: STAD UTRECHT met daaronder jaartal met Arabische 1.
KEERZIJDE: Stadswapen van Utrecht met
kroon, het wapen en de kroon worden vastgehouden door twee leeuwen. Onder het
wapen loopt een dubbele streep met daaronder een versiering met grote schelp.
In het kwartier linksonder een fijne arcering van verticale lijnen. Dit
is om de kleur rood (keel) aan te geven in de heraldiek.
Carel Frederik Wesselman.
1780 R
Johan Sebastiaan van Naamen.
1783 N
1789 N
1784 N 1790 N
1785 N 1791 N
1786 N 1792 N
1787 N 1793 R
1788 N
Bekende afslagen etc.
ZJ R3 (hybride kz×kz)
1788 R (zilver)
1779 R (zilver)
1788 R3 (goud)
1780 R (zilver)
1789 R (zilver)
1781 R (zilver)
1789 R3 (goud)
1782 R (zilver)
1790 R (zilver)
1783 R (zilver)
1791 R (zilver)
1784 R (zilver)
1791 R3 (goud)
1784 R3 (goud)
1792 R (zilver)
1785 R (zilver)
1792 R3 (goud)
1786 R (zilver)
1793 R (zilver)
1787 R3 (kabelrand)
1793 R3 (goud)
1787 R3 (piedfort)
1794 R (zilver)
1787 R (zilver)
1794 R3 (goud)
Voorkomende voor- en keerzijde varianten:
VZ: 1: Jaartal normaal.
2: Jaartal met
grotere ruimte tussen 17 en de laatste twee cijfers.
KZ: I : Afsnede onder het wapen een
dubbele streep.
II: Afsnede onder het wapen een dikke streep.
Info:
1780 diverse (particuliere) collecties
1789 diverse (particuliere) collecties
1783 diverse (particuliere) collecties
1790 diverse (particuliere) collecties
1784 diverse (particuliere) collecties
1791 diverse (particuliere) collecties
1785 diverse (particuliere) collecties
1792 diverse (particuliere) collecties
1786 diverse (particuliere) collecties
1793 diverse (particuliere) collecties
1787 diverse (particuliere) collecties
1788 diverse (particuliere) collecties
ZJ (hybride kz×kz) PW 5114.5 1779 (zilver 3,41 gram) VCKdeG 28 nr.210 1780 (zilver 3,10 gram) CMU 1781 (zilver 3,10 gram) CMU 1782 (zilver 3,10 gram) PW 5114.3 1783 (zilver 3,10 gram) PW 5114.3 1784 (zilver 3,10 gram) VCLS 23 nr.719 1784 (goud 3,50 gram) PW 5114.4 1785 (zilver 3,10 gram) CMU 1786 (zilver 3,10 gram) CMU 1787 (kabelrand) PW 5114.2 1787 (piedfort 10,70 gram) PW 5114.1 1787 (zilver 3,10 gram) CMU 1788 (zilver 3,10 gram) CMU |
1788 (goud 3,50 gram) PW 5114.4 1789 (zilver 3,10 gram) CMU 1789 (goud 3,50 gram) PW 5114.4 1790 (zilver 3,10 gram) CMU 1791 (zilver 3,10 gram) CMU 1791 (goud 3,50 gram) VCLS 23 nr.642 1792 (zilver 3,10 gram) CMU 1792 (goud 3,44 gram) VCLS 24 nr.470 1793 (zilver 3,18 gram) VCKdeG 28 nr.211 1793 (goud 3,47 gram) VCLS 24 nr.471 1794 (zilver 3,10 gram) CMU 1704 (zilver) Henzen lijst 170 nr.1263 1794 (goud 3,50 gram) PW 5114.4 |
Wettelijk voorschrift: er zal voortgegaan
zijn volgens de resolutie van de stad Utrecht uit 1710. Uit een mark 64 stuks is
ca. 3,85 gram per stuk.
Het jaar 1787 met een kabelrand is
geslagen met een stempel bedoeld voor zilveren duiten. Het jaartal 1788 komt
voor met de cijfers dicht bij elkaar en met de cijfers 17 en 88 verder uit
elkaar (zie afbeelding). In veiling catalogus 55
van Coin Investment werd onder nummer 410 een duit van 1789 aangeboden op een
groot maar dun muntplaatje (diameter 26 mm). Deze munt had wel het normale
gewicht van 3,65 gram. Er kunnen Utrechtse duiten voorkomen met een klein klopje
in de vorm van een zespuntige ster. Deze klop is particulier maakwerk waarvan de
reden onbekend is.
1: R. Kamsteeg, de duiten van Johan Ernst
Novisadi. De Beeldenaar november/december 2007 blz. 283-286.
2: Zie J.E. ter Gouw in TMP 1903 blz.133.
3: Zie J.E. ter Gouw in TMP 1903 blz.134.
4: Johan vande Water (1729), Groot Placaatboek Utrecht derde deel, 710 XX.